Kronieken
Nederlands Proza
Zoo verhalen de Vlamingen. - Mei-Junienummer van Dietsche Warande en Belfort.
Onvoorwaardelik valt het inzicht van de heer Van Cauwelaert te loven, die meende dat het grootste vlaamse tijdschrift best een biezonder nummer aan onze verhaalkunst wijden kon, waar in het buitenland soortgelijke uitgaven verschenen, die algauw een welslagen kenden, tenminste in deze zin, dat zij een talrijke lezerskring in voeling brachten met de schrijvers van het jongste geslacht. De vlaamse bundel bleef echter niet tot de laatstgekomenen beperkt, maar de samensteller heeft getracht een volledig beeld te geven van ons verhalend proza en op vier of vijf uitzonderingen na, die om verschillende redenen niet medewerkten, moet worden erkend, dat de twee honderd bladzijden druk toelaten een nauwkeurig overzicht over onze prozakunst te nemen.
Ik zal de namen van de geplaatste kunstenaars niet vermelden noch het werk van elk afzonderlik pogen te bespreken. Als indruk na het geheel doorlezen te hebben, blijft wel enigszins de overtuiging bij, dat wij ons nog zo vaak als eng-levende mensen tonen. Het merendeel der bijdragen zijn goed geschreven, zij boeien en er gaat bekoorlikheid van uit, zij bewijzen dat de vlamingen meesterlik een toestand kunnen schilderen, karakters tekenen en voor ons hoofd mensen oproepen die wij elke dag toch ook aan hun buitenzijde zien. Maar wat velen ons niet geven, en zelfs niet laten vermoeden, het is het waarom van hun schrijven, het waarom van hun keuze. Zij scheppen zelden naar de ganse werkelikheid, zij blijven nog al te veel aan de oppervlakte, hun mensen zijn de vormen van de mens al te dikwels zonder de inhoud, en de manier waarop zij die personen laten leven en drijven naar de ontknoping, laat ons veelal koud en onberoerd, omdat die ontwikkeling ons niet klaarder de zin des levens doet verstaan. Wij zeggen na lezing dat het knap werk is, dat het min of meer wel schijnt, dat het boeit, vermaakt en zo meer, maar wij erkennen al te zelden dat deze gaven er om hun zelfs wille alleen niet zijn, maar om hetgene zij ons als diepere grond aan te brengen hebben; wij willen meer dan typen of verslagen zonder meer, wij willen ziel ontdekken, wij willen ook het leven van de schrijver in zijn werk zien bewegen, of beter wij moeten ondervinden dat het ingebeelde verhaal meer heeft dan zijn eigen leefkracht, wij willen de gloed, de overtuiging, de hartslag van de kunstenaar er in voelen. Het zou van geestelike engheid getuigen deze uiteenzetting als een betoog voor propagandakunst uit te leggen, wel integendeel, het werkelik beleefde sluit in zijn algemeenheid het verdedigen van een partijgedacht steeds uit - en het redt het vlakke der propaganda door het persoonlik beleven.
Een twede aanmerking bij deze uitgave betreft de taal. Ik heb het hier niet zoveel tegen de spraakkundige fouten, er is meer dan dat. De taal die de meerderheid onzer kunstenaars schrijven is veel te onpersoonlik. Dit houdt verband met hetgene hiervoor geschreven staat: het verhaal is verteld op de toon van het gebeuren en zonder de adem die de kunstenaar bezielde op het ogenblik dat hij het gegeven verzon en schreef. De taal wordt daardoor niet houterig of wanluidend, zij is levenloos. Er zijn geen stormen en stilten in, zij is te weinig leven en te veel kunst.
Er zijn natuurlik uitzonderingen, er staan goede dingen in deze bundel. Het beste vind ik het stuk van Baekelmans, ook andere zijn goed, over sommige fragmenten valt niet te