nooit, of er zouden wonderen moeten gebeuren op ons wereldje.
Bloy is ook een groot denker. Hij krijgt het b.v. gedaan in Le Désesperé, in nog geen twintig blz. de hele geschiedenis te schrijven, belicht door het bovennatuurlike, nadat hij enige blz. tevoor de ontstellende verklaring heeft geschreven van het dogma van de Gemeenschap der heiligen.
Ik geef slechts voorbeelden. Maar het is vooral in Le Salut par les juifs, dat Bloy ons de volle kracht van zijn gedachte toont. Ik ben niet bevoegd om te onderzoeken, of Bloy wel altijd de juiste verklaring geeft van de H. Schriftteksten. Het is trouwens niet een werk van wetenschappelike verklaring van de H. Schrift of de geschiedenis van Israël. Maar de intuïtieve eksegeze van de Franse vizionair voert u onweerstaanbaar mee. Hij weet de teksten zodanig te belichten en zo verrassend te kombineren, dat ge ademloos met zijn geweld meevaart. Hij stelt hypotezen zo bovenmenselik-stout en sterk, zijn gedachten gaan zo duizelingwekkend-diep, de veropenbaringen komen zo schoon, dat het wel schijnt, of de vaart nooit eindigen moet. En bij het eindpunt heeft de verbazing en de bewondering van de begrijpende lezer zo'n hoogte bereikt, dat de terugkeer tot het dagelikse gebeuren aarzelend en met tegenzin gebeurt.
Zoals in Le Désespéré, wordt hier de geschiedenis, ditmaal van het joodse volk alleen, van bovennatuurlik standpunt gezien. Bloy is zo verrassend, dat hij op alle punten van het menselik denken, die hij aanraakt, een niew licht schijnt te werpen.
In zijn inleiding de volgende tekening van het werk: De bovennatuurlike ingeving daargelaten, mag men zeggen, dat Le Salut par les juifs sinds het elfde hoofdstuk van Sint Paulus' Brief aan de Romeinen zonder twijfel het krachtigste en meest-dringende kristelike getuigenis is ten gunste van het Oudse Ras.
En die inleiding eindigt zo: Zal de joodse wereld eindelik het boek in 't oog krijgen, dat haar tegen alle hoop in, vereert, en haar niets heeft gekost.
De twee hoofdmotieven van het boek staan aangegeven in de inleiding van Anton van Duinkerken. Het zijn twee tegenstellingen. Eerstens: tot het eind der tijden hangt de Verlosser van de wereld in doodstrijd, en het volk der joden, dat het Licht heeft uitgeworpen, omdat het deze hoogste gave niet begreep, zal tot het einde der tijden dolen in de duisternis van zijn verstoktheid. Dus ewige verworpenheid en ewige zoendood.
De tweede tegenstelling doorloopt insgeliks het hele werk: de arme Jezus en de vrekkige joden, en daarbij de houding der Kerk, de Bruid van de Arme, tegenover het onuitroeibare geslacht der moordenaars van haar Bruidegom.
De geschiedenis der Joden is de geschiedenis onzer Verlossing, want deze is nog niet volbracht. Bloy wordt het hele werk door getormenteerd door de sublieme gedachte van Pascal: Jezus zal in doodstrijd hangen tot het einde der wereld. En zolang de Joden over de aarde verstrooid ronddolen, gebukt onder de straf van de moord op ‘Deze, die geen ander opvolger kon hebben dan het hatelik geld, waarvan ze na zijn Dood de ellendige slaven werden’, zijn de profeten niet vervuld.
Door dit boek, dat Bloy zelf noemt: het merkwaardigste mijner werken, vaart nu eens de stormende Bloylyriek u als een rukwind in de ziel, dan weer verstillen zijn woorden tot de klagende melodie van het Goede-Vrijdaggebed voor de Joden. Het is, zooals van Duinkerken het zegt, één grote doorstromende hymne op de Verlossing, die ons gewerd door de Joden, omdat ze ons uit de Joden gewerd.
Ik heb altijd gedacht dat Bloy in de oorspronkelike taal moest gelezen worden, om de kracht te voelen die door zijn woorden vaart en ook hun echte, ongeschonden schoonheid. En inderdaad, Bloy verliest er altijd bij, vertaald te worden. Ik had me zelfs afgevraagd of Bloy eigenlik wel kon vertaald worden, omdat zijn eigenaardige uit-