De Tijdstroom. Jaargang 1
(1930-1931)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
‘Expressionisme’ Herman Van HillenEen tijd kon het wel schijnen of de Verlichting der 18e en het positivisme der 19e eeuw met de metaphysiek, godsdienst en alle hooge betrachtingen van de menschelijke ziel hadden afgerekend. De mensch had zich dan eindelijk bevrijd, heette het! En feitelijk, de 20ste eeuw is het eindpunt geworden van een bevrijdingsproces, dat de Renaissance en de Hervorming begonnen! Maar die hernieuwingsbeweging, die den mensch zou bevrijden, hem ontdekken in heel zijn kracht en pracht van mensch, dit humanisme ‘de experiende van de vrijheid van den mensch’ zooals Berdiaeff goed heeft gezien, was de inzet van opeenvolgende breuken in het diepste van zijn ziel, de oorzaak van een fatale onevenwichtigheid en geestelijke ontwrichting van den modernen mensch. De middeleeuwen groeiden tot de geweldige hoogten der ‘christelijke Renaissance’ waren een stijgen tot de hoogste toppen der heiligheid in den H. Franciscus van Assisie, den H. Dominicus en in de groote mystieke Beweging dier eeuwen. Die hoogste uiting van levenskracht ging gepaard met een hevigen bloei in kunst en letteren en met het sterk synthetisch denken in de Sumna van Sint-Thomas. Ook op die duizelingwekkende hoogten bleef de middeleeuwer, de wankele, dienstbare mensch, in zijn streven steeds gericht op het godsdienstig middelpunt van zijn levens- en wereldbeschouwing. Wereldburger, woonde hij in kleine huizen, liep door nauwe steegjes, maar in zijn leven, het leven van de gemeenschap, sloeg de diepe hartslag der eeuwigheid. Die donkere middeleeuwen - maar doorschoten van Gods Licht - waren op 't oneindige georienteerd. De Renaissancist, zonder daarom direct af te breken mer de christelijke beginselen der middeleeuwen, zocht een grooter veld en vrijer spel voor zijn krachten, de mensch moest immers nog ontdekt! Zoo verengde zijn denken en handelen steeds rond zijn eigen ‘ik’, en werd hij zelf het middenpunt van zijn geestelijke wereld. ‘Die zich zelven zoekt, zal zich zelven vinden, maar tot zijn verderf. Want de mensch is schadelijker aan zich zelven, als hij God niet zoekt, dan geheel de wereld en al zijn vijanden.’ Dit beginsel heeft zich verschrikkelijk gewroken. De Renaissancist heeft gemeend ‘de(n) mensch’ te vinden, maar hij heeft gestuurd op het individualisme, dat een breuk met God en de faljiet van 's menschen persoonlijkheid beteekent, waarvan onze tijd de fatale gevolgen draagt. Los van zijn geestelijk middenpunt, uit zijn organisch verband geraakt, is de mensch door zijn geestelijke zwaartekracht de ondergeschikte geworden van 't geen hem omringt. De dingen zijn over den mensch meester geworden, het leven werd vermecaniseerd. Na een flauwe reactie van het romantisme, dat doodging aan zijn leegheid, volgden elkaar in den laatsten tijd de uiterste consequenties op, van wat met de Renaissance begonnen was, het realisme, en spoedig daarop zijn uitloopers - het naturalisme en impressionisme. Het was de intellectueele - maar levenlooze - triomf, wars van mysterie, die ook in de kunst en literaire bewegingen doorzette. Realisme en naturalisme deden aan wetenschappelijke analyse, waarin talent maar nooit groote kunst werden geopenbaard, en die overigens ook symptomen waren van de hopelooze leegheid van dien tijd, het impressionisme in zijn weergave van den momenteelen indruk, valt uiteen in sentimenten en gevoeligheid. ‘Mais moi-même je n'existais plus, j'étais simplement, la somme de tout ce que je voyais’ zegde Barrès, en veroordeelde daardoor de kunst en literaire strek- | |
[pagina 298]
| |
kingen van dien tijd. (Alleen grooten konden in weerwil van dit - isme iets bereiken, maar groeiden er dan ook bovenuit.)Ga naar voetnoot(1) De zielsvervlakking in de kunst kon moeilijk verder worden doorgedreven; naturalisme en impressionisme hebben den vormcultus van de Renaissance wellicht tot zijn hatelijkste uitingen gebracht. Een Dante, een Vondel of Michel-Angelo waren in hun diepste mensch-zijn nog vast verbonden aan den geestelijken ondergrond der middeleeuwen, waaruit nog een intens vuur vlamde in de vormschoone maar geweldig hartstochtelijke kunst van dien tijd. Het was Michel-Angelo, die zei: ‘Noch het beitelen, noch het schilderen verzadigt mijn ziel; mijn ziel zoekt niets dan de liefde Gods, die van het kruis de armen naar ons uitbreidt.’ Is het ook niet opmerkelijk dat na een halve eeuw de aandacht van Michel-Angelo wegging op de schoone, vormelijke, streelende kunst van Raphaël. Ook Rubens is nog dat blij - wat onrustig - kind van de Renaissance, dat jubelt om het vrij spel van zijn scheppingskracht maar dat nog over een vrij groot geestelijk potentiëel beschikt. Gezelle is wellicht de laatste groote kunstenaar, in wien zoo sterk de innerlijke kracht der middeleeuwen bleef bewaard, dank zij zijn eenvoudig beleven van de christelijke beginselen, waaruit de middeleeuwen waren gegroeid. Bij de meesten toch was dit middeleeuwsch ideaal reeds lang verdrongen. Over heel de lijn der menschelijke bedrijvigheid, maar wellicht het diepst in de metaphysica en godsdienstbeleving begon dan ook in de 19e eeuw een spontaan verzet tegen de idealen van dezen tijd. Wat eerst werk kon schijnen van individuën of een doodgewone reactie, bleek algauw een universeele angstkreet te worden in de verscheidene Europeesche landen. (voornamelijk in Rusland en Duitschland.) Een felle afkeer groeide tegen individualistisch liberalisme en tegen het wijsgeerig subjectivisme. Op het rationalisme reageerde een zin voor mysterie en mystiek, een terugkeer tot de liturgie, maar dat altijd niet in klaargeordende wilsuitingen, maar veeleer in den huiveringswekkenden kreet van den - och zoo oppervlakkigen, innerlijk vermoeiden - modernen mensch, die Hermann Hesse zeer pakkend teekent als het steppewolttype der 20ste eeuw en waarvan Wust schrijft: ‘Het einde echter (van de vertwijfeling, die inzonder na de wereldcatastrofe van 14-18 de menschen vastgreep) was een vreeselijk steppenwolfgehuil. De in het menschendier wonende geest huilde ten bewijze, dat de mensch niet het laatste lid eener dierlijke evolutiereeks is, maar van een gebied, waar men geen stap meer terug kan.’Ga naar voetnoot(2) Ook in de literatuur en kunst is die felle zielekreet zoo verschrikkelijk geuit. Op individualisme, sensualisme, naturalisme, impressionisme en wel ismen meer, reageerden humanitaire tendenzkunst, kubisme, dynamisme en expressionisme. ‘Niemals war eine Zeit von solchen entsetzen geschüttelt, von solchen Todesgrauen. Niemals war die Welt so grabesstumm. Niemals war der Mensch so klein, niemals war es ihn so bang, niemals war Freude so fern, und Freiheit so tot. Da schreit die not jetzt auf: der Mensch schreit nach seiner Seele, die ganze Zeit wird ein einziger Notschrei. Auch die Kunst schreit mit in die tiefe Finsternis hinein, sie schreit um Hilfe, sie schreit nach dem Geist: das ist der Expressionismus’Ga naar voetnoot(3) schreef de katholieke bekeerling Hermann Bahr vóór den oorlog. Sinds werd het evenwicht nog vreeselijker verbroken. Zoo waren de geweldige schokken in de poezie - de ontploffingen van 't gevoel - de onevenwichtigheid, tekort | |
[pagina 299]
| |
aan stille en diepe bezinning, de humanitaire tendenz en het dynamisme, wel een noodzaak geworden. Daarmee werd het expressionisme dan ook gewoonlijk gekenmerkt. Doch al spoedig kwam overal bezinning en de ontreddering was niet overal even diep gegaan; zoo in Vlaanderen, waar alleen Paul van Ostayen futuristische verzen schreef in zijn oorlogsboek: ‘Bezette Stad’ waarvan hij even spoedig afweek. Behoudens dat excentriek expressionisme, wil mij de gezonde uiting in het expressionisme dan ook voorkomen als een eerste poging tot het bereiken van een nieuwe, leefbare kunst. Het naoorlogsche expressionisme, dat reageerde op het vooroorlogsche ziellooze impressionisme, ging zelf dood aan een tekort aan innerlijk, duurzaam leven. Een eerste poging mislukte, maar de richting en de wil blijven. Het expressionisme wil weer de ziel als geestelijke haard in het leven en de kunst als directe uiting van het innerlijk levensvuur; het wil terug de eeuwige noogten winnen, de echte bezieling en schepping, de diepten van de immer jonge levensstroomingen. De aestheet, de literaire generatie's vóór hen waren moe.Ga naar voetnoot(4) Anderzijds was er de felle reactie tegen het doodend individualisme in kunst en letterkunde. Daarop heeft het expressionisme niet eerst gereageerd, zooals overigens ook niet tegen het impressionisme in de letteren, maar het is de eerste algemeene aanval geweest. Bij ons hadden Gorter, Adama van Scheltema, Heyermans, Querido en inzonder H.R. Holst-Van der Schalk, bevrijding gezocht in het Socialisme. ‘De Beweging’ van Verwey en meer nog ‘De Stem’ van Dirc Coster met haar aesthetisch-ethisch ideaal, waren reeds een verzet. Het expressionisme van na den oorlog is de bruuske, overhaaste uiting geweest van de nieuwe houding, maar het heeft ook treffend de nooden van de hedendaagsche kunst- en levensbeschouwing getoond. Het is voor mij dan ook duidelijk, dat het expressionisme iets heel anders is dan een literaire school, alhoewel ik het glad verkeerd acht, het impressionisme enkel als vorm- en stijlleer, het expressionisme als vorm en inhoud, als methode voor de heele levenspractijk voor te stellen. Daarentegen is het impressionisme zooals ook naturalisme eerder teekenend voor de levenshouding van die bepaalde mensch en tijd (in tegenstelling met wat Huebner schrijft.) Het naoorlogsch expressionisme is dan ook wel de directe reactie op het impressionisme, maar dat niet als een stadium te meer van het Renaissancistisch vervalproces, noch als een beperkt reageeren zooals het Romantisme was, maar als eerste stadium van een periode, die over heel de lijn een afbreuk zal zijn met de Renaissance, zooals die er een was met de middeleeuwen. Indien echter de middeleeuwen doorwerkten tot in onzen tijd toe, is dan niet te vreezen, dat de Renaissancistische ontwrichtings-princiepen ook nog lang zullen inwerken? Dit schijnt me heel waarschijnlijk; overigens zijn er zgn. expressionistische verzen aan te duiden, die evenzeer en wellicht met meer grond impressionistische kunnen geheeten. Ook schijnt me dat ‘zakelijk expressionisme’ dat in Duitschland eerst werd gesignaleerd en gedoopt, alles behalve expressionistisch te zijn. Expressionisme grondt in beginsel op de zielseenheid, impressionisme op de veelheid der werkelijkheid. Denkelijk zijn wij nog ver af van het | |
[pagina 300]
| |
hoogtepunt van het expressionisme; de middeleeuwen hebben vele, donkere maar naar binnengekeerde voorbereidingseeuwen gehad. Dit moge waarschuwend heeten voor ons. Wij keeren niet terug, maar moeten naar de diepe schachten dalen van het innerlijk, intens geestelijk leven. Wij moeten ons katholicisme beleven, dat de eenige kracht zal blijken te zijn, die deze westelijke landen kan redden, de eenige vruchtbare grond voor een duurzame levens- en kunst-vernieuwing. Pieta (St. Pieters, Rome)
M. ANGELO Uit C. Verschaeve's Christus in de Passie en zijn voorstelling in de Kunst. ‘Uitgave EXCELSIOR, Brugge’ |
|