hart leefde maar één wens meer: dat Amelberga de vrouw zou worden van Karel, zijn zoon.
Als hij alleen was met de edelen, sprak hij daarover en vroeg, zooals het moest, dat ze hem zouden raden. En allen zochten in de edele stammen van het rijk der Franken en nog verder. En zei daar een:
- Geen jonkvrouw ken ik van zo luisterrijk een stam als zij.
Een andere:
- Geen zo bevallig en mooi!
En weer een andere:
- Geen zo zacht en zo goed!
En nog een andere:
- Geen met zo uitgestrekt een erfgoed!
Allen waren het eens, om Amelberga boven alle door hen gekende jonkvrouwen te prijzen. Dan stond Hunrod recht en zei:
- Heer Pepijn, onze machtige meier, onze onoverwinnelike vorst,
wijs in uw verlangen en rechtmatig!
Wij allen wensen dat de edele dochter van Kristiaan de bruid worde van Karel, onze prins,
want we weten, dat zij hem brengen zal de eer en het geluk, die een zoon van onze roemrijke meier verdient.
En Pepijn was tevreden. Hij dankte de edelen.
Dan klepelde het klokje. En ze gingen naar de kapel voor het avondgebed.
Pepijn, waarom denkt ge nu enkel aan de mensen, wijl ge zoo hoopvol inslaapt? De adel wenst het, en Amelberga zal gelukkig zijn om zijn voorstel. Dat kan niet anders. En als het zo niet was? Och, dan zou ze toch niet durven weigeren, omwille van zijn macht.
En 's morgens, vooraleer te vertrekken, liet hij Amelberga nog eens bij hem komen. En met gesluierde woorden sprak hij over zijn zoon. Amelberga bloosde eerst want ze voelde waar hij heenwou. Dan verbleekte ze en haar oogen keken schuw. Maar toen ze zag, dat Pepijn een antwoord verwachtte (ze moest haar geheugen geweld aandoen, om zijn laatste woorden te begrijpen) werden haar ogen weer hoog-blauw. En ze wist zich zeggende:
- Mijn hart behoort de ewige Bruidegom: naar zijn schoonheid heb ik verlangd en aan zijn omarming zal hij niemand ontrukken. Ik lig als een zegel aan zijn hart. Zijn stem bedwelmt als de zoetste wijn, en zijn nabijzijn geurt als mirre.
Ik heb zijn bruidschat aanvaard en hem de lelie van mijn reinheid geschonken.
Hoe zal ik de trouw van uw zoon aanvaarden als ik de ring van de almachtige Koning aan mijn vinger draag?
Hoe zal ik de liefde van een mens aanvaarden, als leeft in mij de liefde van mijn God?
Zo heeft Pepijn het niet verwacht. En groot is zijn verbazing over de beslistheid van die zoete stem, die haar liefde zingt. Maar nu weet hij ook, hoeveel schoner nog haar ziel is, dan haar lichaam. En daarom pijnt haar weigering hem nog meer. Maar enkel eerbied ligt er in zijn stem als hij haar zegt:
- O maagd, gij roem der maagden, de hemel woont in U, want God sprak door uw mond!
driemaal gelukkig moet ge zijn dat de H. Geest zo'n klanken op uw lippen legt!
Dan wendt hij zich tot zijn gevolg:
Edele heren, deze jonge, tedere maagd kan zo niet spreken, als de Heer haar deze woorden niet had ingegeven.
Hoe wonderbaar is Hij en roemrijk in zijn heiligen!
Daarom wil ik, dat haar geschiede naar haar verlangen, en ik gebied, dat niemand haar weerhoude.
En Landrada hoort dat Pepijn haar zegt:
- Amelberga van Rodingen zal voortaan mijn dochter zijn. Ik beveel haar aan uw bizondere zorgen.
Hij omhelst nog eens zijn heilig nichtje, en zoent met eerbied haar voorhoofd.
Dan vertrekken ze naar Metz.
Amelberga gaat naar de kapel. En haar gebed is nog eens de belijdenis van haar liefde.