Nederlandse Letteren
W.L.M.E. Van Leeuwen. Epiek en lyriek. Een leesboek voor de 3e (Middel klasse van H.B.S....) Uitgave Wolters. 1930. Ing. f. 3,50 Geb. f. 3,90.
Het onderwijs staat onder directen invloed van alle groote geestelijke stroomingen. Het heele taalonderwijs, maar dan toch vooral het onderwijs in de letterkunde zal afhangen van onze houding - niet als schoolvos, maar eenvoudig als mensch - tegenover de kunst.
Zoo vinden we in de Reform-beweging met De Vooys Dr Kalff en v.d. Bosch den geest der Nieuwe-Gidsers terug. Het hartstochtelijk schoonheidsverlangen, de dorst naar genieten en laten genieten had ook deze knappe schoolmenschen aangegrepen. - Niet de geschreven taal, werd het middenpunt van het taalonderwijs. Dadelijk werd het arsenaal der traditioneele stijlfiguren en der kurkdroge grammatica potdicht gesloten. 'n Schoolboek, bedoeld als handleiding bij het leeren waardeeren van letterkundige voortbrengselen draagt den suggestieven titel: Woordkunst (Poelhekke).
Van den absoluten woordcultus zijn we nu in de kunst wel afgeraakt. In 'n voordracht drong Walschap aan op meer belangstelling voor de speciale eischen van het genre, in plaats van steeds te zitten peuteren aan stijlversiering.
W. Van Leeuuen heeft zijn ‘Epiek en Lyriek’ in den zelfden geest opgevat. Al z'n aandacht gaat naar het duidelijk omschrijven van elk genre (en ze komen allen aan de beurt) maar tevens wijst hij er in z'n inleiding op dat het schijnbaar zoo fraai begrensde vervaagt in 'n hoogere eenheid. De inleidende nota's zijn zoo precies en strak gesteld omdat verheldering steeds begint met benoeming.
Het doel van het onderwijs in de letterkunde is niet het bijbrengen van kennis, maar wel: leeren schoonheid ontdekken en bewonderen. Ik vraag me af wat Rondeelen, Acrostichons, Retrogaden, Schaakborden... en dies meer hier dan te stellen hebben.
Dat de kennis van termen, genres... enz. gemakshalve niet overbodig is, zal niemand ontkennen. Maar de inleidingen behelzen haast uitsluitend droog feiten materiaal. Dát zal weinig esthetisch genot helpen verschafken. Zoo handelt van Leeuwen in ‘Rhythme en Metrum’ over scandeeren, over Bücher's theorie, over maat en dreun, en dan volgt: ‘Alle goed gebouwd proza is eveneens rhythmisch, zooals elk goed spreker zijn woorden onwillekeurig rhythmisch ordent. Dit staat in verband met de ademhaling, welke ook bij de arbeid een groote rol speelt. Proza noemt men ook ongebonden taal verzengebonden taal (het rhythme is hier immers aan maat gebonden)’. - Over het rhythme als wezensbestanddeel der kunst, over de maat als doode abstractie... geen woord.
De leeraar kan natuurlijk aanvullen; hij kan ook de noten negeeren. Dan heeft hij aan Epiek en Lyriek 'n prachtleesboek met zeer boeiende, litterair hoogstaande, afwisselende lectuur. - Een valsch nootje, dunkt me -: als model van klankschilderend vers staat er Bilderdijks ‘Uitvaart’ met het alles overdonderend om rijm.
De schrijver heeft zich in z'n keuze niet tot de Nederl. letterkunde beperkt, maar ook brokken van Plato, Emerson, Tolstoï Homeros e.a. opgenomen. In z'n nota's verwijst hij telkens naar representatief werk uit het buitenland.
‘Epiek en Lyriek’ is daarbij uitstekend gepresenteerd: prachtig omslag, rustige letter, mooie platen (8 in getal). - Alles wat Wolters uitgeeft is verzorgd, dat ondervonden we reeds lang.
H. OPDEBEECK.