Duitse Letteren
Karl Wagenfeld. Lucifer. Geautoriseerde Vertaling uit het Nederduitsch door Dr Decroos. Uitg. ‘Gudrun’ Brussel. Prijs: frs. 10.-
In de zeer belangrijke bladzijden die de vertaler als inleiding aan dit tooneelwerk geplaatst heeft, en die destijds verschenen zijn in de ‘Bibliotheekgids’ onder den titel ‘Nederduitsche Literatuur’ krijgen we een flinken kijk op de beteekenisvolle plaats die Karl Wagenfeld inneemt in de schaar der thans levende Nederduitsche dichters.
Naast prozawerk van groote waarde, gaf Wagenfeld epische gedichten van niet minder beteekenis. Over Daud un Düwel (1912) en Antichrist (1916) schrijft Prof. Stammler in zijn ‘Geschichte der Niederdeutschen Literatuur’: oude legenden en volksoverleveringen duiken weer op. In het eerste gedicht is de middeleeuwsche volksmystiek van de zeven hoofdzonden en hun heerschappij over het menschdom opnieuw doordacht en in zware rythmen opnieuw innerlijk doorleefd. Diepe gedachten van des menschen bestemming op aarde, van de onverbiddelijkheid van den Dood worden in gloeiende, fantasierijke beelden verduidelijkt.
Houtsneden van Dürer schijnen hier eerst een passenden tekst te krijgen. De taal is, zooals het thema vereischt, zwaar en gedragen, vaak vol dreunend geluid en vol snijdende haast. De Antichrist vertoont hetzelfde karakter. Dit verheven gedicht werd ontvangen en geboren ten tijde van den wereldoorlog; de dichter tracht daardoor de gebeurtenis die hem in al zijn diepten omwoelt, van zijn ziel te wentelen.
Ook hier heeft de inkleeding weer haar hoogste volmaaktheid bereikt. De inhoud is geheel veraanschouwelijkt. Naast den Prometheusgloed der gedachten een zuiver opborrelend geluid uit de diepten des harten. Het gedicht ‘Antichrist’ is tot nog toe de beste dichterlijke schepping die we aan den oorlog te danken hebben en een der grootste werken der Nederduitsche literatuur’.
In het mysteriespel in verzen Lucifer valt het al dadelijk op, hoe dicht de schrijver bij de middeleeuwsche mysteriespelen en duvelrieën staat; maar ook hoe treffend veel overeenkomst het biedt met de Engelsche ‘dance-drama's van Terence Gray als bvb. ‘The Poisoned Kiss’ ‘The Tremendous Lover’ en andere.
Hier hebben we niet de rechtstreeksche strijd, de opstand van den lichtdrager aller engelen, tegen de Godheid zelf, zooals Vondel het Lucifersdrama heeft opgevat; maar het stuk begint na den val der opstandige engelen, en behandelt veeleer den strijd in het menschelijke hart, tusschen de machten der duisternis en die van het licht. Het omvat in globo, op sijmbolische, maar zeer treffende wijze, het gansche Oude Testament.
De inspiratie is volksch en verheven tevens.
De figuren zijn levendig en karaktervol geteekend, en dwarsdoor de verschillende tooneelen vaart een fel bewogen, sterk-lyrische adem, die bij een flinke vertolking, den toeschouwer diep aangrijpen moet.
Alle tooneelmiddelen - ik bedoel hier niet tooneeltrucjes - werden op logische, dus ook harmonische wijze aangewend. De tekst wordt gesteund, geschraagd en aangevuld door muziek, dans en licht; en krijgt daardoor een warme, een pregnante tooneelwerkelijkheid die van het stuk een brok schoonheid van zeer hoogstaande waarde maken. Bovendien heeft de tekst zelf rythmische, muzikale waarde, hetgeen mijns inziens de hoogste eischen zijn aan een tekst te stellen.
Terwijl het Luciferdrama van Vondel ons eerder van een groote, maar koude schoonheid lijkt, bekoort dit lyrisch spel van Wa-