De Bruid
III
Nog niet was het heerlike lied van David weerklonken, waarin de sietaren zingen: hoor mijn dochter, vergeet het huis uws vaders, want de koning zal uw schoonheid begeren. En zie nu, hoe in dit broze verhaal de wonderen wemelen en zoeken naar elkanders handen, om voor het Aangezicht van de Bruidegom, waar de harpen door onzichtbare vingeren worden getokkeld, te dansen de wapendans der bruid.
Luister, hoe Landrada was gekomen in het Beluwebos of bos der wilde dieren. Landrada was rijk en mooi. En haar ouders wilden, dat ze schitterend huwen zou, zoals dat in een prinselike familie past.
- Hoe zal ik diep genoeg, de Heer beminnen, antwoordde zij, nog zonder dat ik aardse liefde inlate in mijn ziel.
Maar vader toonde haar het voorbeeld van zoveel mannen en vrouwen van hun stam, die gehuwd waren, en zo de heiligheid verworven. En met moeder vertelde hij haar van Pepijn, die geboren werd te Landen, en Itta, zijn vrouw; van Ankies en Begga; van Woubrecht en Bertilde; van Witger en Amelberga, die nu weduwe was geworden.
- Het is de wil des Heren, antwoordde Landrada, dat ieder mens de heiligheid betracht, luisterend naar zijn Stem, die niet voor iedereen hetzelfde woord herhaalt.
En dan sprak ze zo schoon over de maagdelike reinheid, die ze hoog verhief op woorden, door een hemelse mond haar ingefluisterd, dat haar ogen verblankten in hun glans, en haar handen werden witgebrand in het vuur van haar verborgen offerande. Nooit zijn die woorden dan ook door iemand weergevonden.
Vader en moeder zwegen diep en lang. En in hun eindelike blik naar elkaar lazen ze de bestemming van hun verder leven. Het echtelike bed werd de rustplaats voor de vrouw, en voor de man het heiligdom, dat hij niet meer intrad.
Maar dat wist Landrada niet. Want om niet meer te horen van haar pas-beginnend leven het verlokkend weeldelied, dat ekode door de gangen van het paleis en de lanen der warande, ging ze zich begraven in de stilte van het wilde Beluwewoud. Daar plantte ze vooral een kruis. Dan bouwde ze van takken en klei een hut. En zo kon ze verborgen leven. Maar niet lang. Want haar wonderbaar leven lokte weldra andere edele meisjes, die bij haar kwamen verblijven. En de wilde dieren: de vossen, de wolven, de evers, en nog andere, ze ruimden heel de omtrek van de groeiende kluisgemeente. En zo groeide dag aan dag ook de rust. En de nachten waren blauw van ongeschonden oneindigheid. Want de bomen waren geen grenzen.
Het was in een nacht, dat Landrada het wonder ervoer, dat ook nog in zeer oude boeken staat, voor wie het lezen wil. Want het gebeurde, dat ze weer dieper het bos was ingegaan, om alleen met de engelen te spreken. Want wij weten niet, dat heiligen nooit minder eenzaam zijn, dan in eenzaamheid. En daar, wijl zij, omsloten van duisternis en stilte, haar ziel liet knielen in het ondoorgrondbaar Licht en het Lied der ewigheid, werd, zichtbaar voor die waakten, aan de hemel een helle klaarheid afgescheiden, die daalde, almaar daalde. En als ze naderde, verkende Landrada de vorm van een kruis, dat liggen kwam op de steen voor haar knieën. Om haar ontwaakte een wondere dag van onwezenlik goud, een dag zonder de kleurige aarzeling van een morgen. En een der engelen sprak:
- Dit is het liefdegeschenk van de onsterfelike Bruidegom. Hij, die alles heeft hersteld in het kruis, zendt u de bruidschat