Nederlands Proza
B. Putteman. Pee klak. Nr. 8 Romanserie. Uitgave ‘Excelsior’ Brugge. Prijs: frs. 18.-
Ik weet het nog goed: het eerste boek, dat me bewust maakte, dat er een verniewing van het proza was ingezet, was Verschoren's ‘Jeugd’... Het kwam tamelik plots na Consciense en Snieders. Representatief mag het wel niet heten, maar in onze schoolboekerij was de keus toendertijd niet zeer groot. Maar het was toch een openbaring. Want het was omzeggens de eerste maal, dat ik zo'n doorgevoerde toepassing zag van de denominatieve werkwoorden: het tekenende daarvan trof me. En iemand, die de kinderzielkunde enigszins kent, weet nu ook, dat de toepassing in de opstellen niet achterbleef. Maar het werd wel eens een toepassing in het wilde: met bijna ieder naamwoord werd een werkwoord gefabrikeerd. De goede smaak en de etiemologie kregen daarbij niet zelden een flinke deuk. Nu heeft het woord ‘opstel’ voor ons een zeer pejoratieve betekenis, als we daarmee een boek beoordelen. Toch moet ik het hier gebruiken.
Immers, we vinden hier werkwoorden als: lettergrepen, bibberlippen, zwadderstappen, vriendeliken, grimblikken, leeglikketongen, aflikkepikken, asseklikken. En soms slaat de slechte smaak over tot onmogelikheden, als: diefgluren, suizelwaggelen, zinderbommen, krochekrijschen, stampnotende muziek, de weenellende van den herfst, een schakel-rammelende ketting, enz. Ik heb heus het land aan pikkerij, maar als je zo'n woorden op bijna elke bladzijde ontmoet, kan je d'r toch niet buiten het aan te stippen. Al moet ik eerlikheidshalve bekennen, dat ze naar het einde toe voelbaar verminderd zijn. Er zijn zelfs onjuistheden, die de schrijver van een boek onmogelik te vergeven zijn, zoals: slagen, die beven van koleire, overeenkriewelend bloed, bevetokkelende knieën, een sappige natuur, afgerukte gele doodsbladeren, een meisje mals in de lenden nijpen, enz. Zelfs wordt Pee ingeschreven in de orde der ‘geniale vernuften’! Hoe zong Gezelle ook weer? De Vlaamsche taal is wonderzoet, voor die heur geen geweld en doet... We hopen, dat de taalfouten eer te wijten zijn aan onverbeterde drukproeven, wat natuurlik geen verontschuldiging is. Er dringt zich aan de schrijver een allernoodzakelikst streven op naar eenvoud, natuurlikheid, en juistheid van uitdrukking.
En de bouw. Dit boek is het levensverhaal van een, zoals de ondertietel hem noemt, plezante Moorselaar. Maar er loopt helemaal geen lijn door. Het zijn losse, grappige verhalen, die de held zelf verteld heeft aan de schrijver. En het is die losse samenhang, die de heer Putteman soms poetsen bakt voor de logiese opeenvolging der feiten. Hier en daar ook nutteloze, afwijkende beschrijvingen. En het doet dan nog niet bepaald aangenaam aan in die beschrijvingen traditionele dingen te ontmoeten, als: de blanke wade, de ongerepte maagdelike winternatuur.
Tegen de persoon zelf, vermits hij werkelik geleefd heeft, als held van een boek, zijn er bezwaren. We kunnen niet heel sympatiek staan tegenover iemand, voor wie de dood en de doden niet meer waarde hebben, dan de droge haring, waarmee Pee uit leuren gaat. En dan, waar Pee over kerkelike zaken aan 't praten slaat, is hij bepaald niet spirituëel. Het is eer nonsens, die hij vertelt. Daarom verwondert het ons, dat de onderpastoor hem zo niks afdoend antwoordt. De schrijver herhaalt graag, dat Pee Klak een goed en gevoelig hart had. Veel krijgen we daarvan niet te zien. Dat maakt het boek, en de taal helpt daaraan mee, wel eens vermoeiend. We hadden liever een ondertoon van levensernst gevon-