Kronieken
Nederlandse Poëzie
Aimé Demarest. De wassenaar. Uitgave ‘De Standaard’. Brussel 1930.
In de Vlaamse letterkundige Almanak lezen wij: Aimé Demarest, geboren te Vlissingen, den 19 Juni 1898.
Aimé Demarest is dus een van die uitzonderlike dichters, die, tot op een ernstigen ouderdom het geheim van hun dichterschap kunnen bewaren. Want moed is er toe nodig, om dan nog de verzen van de verloren jeugd opnieuw op te kalefateren en in het licht te zenden. Om deze moed loven wij vooreerst deze dichter.
Wij durven veronderstellen dat iemand, die de dertig voorbij is en van wien wij weten dat hij een tiental jaren geleden reeds naar een romantiesgestemde muze luisterde de gevaarlike puberteitstijd, waarover zo menig jong poeet te struikelen schijnt heeft doorworteld; ook dat hij een goede dosis levenservaring en levenswijsheid in zijn reiszak meedragen zal en uit dit alles een schoon en gaaf gedicht zal hebben weten op te bouwen. Maar van hem verwachten wij dan vooral, meer dan van een jonge bundelaar van even twintig - dat hij met een strenge zelfkritiek alleen dat in het licht zenden zal wat persoonlik is en voldragen.
Nadat wij, voor deze bundel, reeds verleden jaar een uiterst sympathieke en waarderende inleiding in de ‘Maasbode’ hadden gelezen en van Aimé Demarest zelf in het katholieke tijdschrift ‘Dietse Warande en Belfort’ in de liberale ‘Gids’ en in het socialistiese maandblad ‘Ontwikkeling’ menig vers onder ogen hadden gekregen, mochten wij met reden van deze bundel meer dan gewone poëzie verwachten.
Men kan dit boerenbedrog noemen; maar juist dit boerenbedrog dan, was de onverhelpbare oorzaak dat de Wassenaar aan deze verwachtingen niet voldeed. Of hebben wij niet het recht verwachtingen te koesteren voor een bundel die voorafgaandelik werd ingeleid?
Aimé Demarest staat, en door zijn ouderdom, en door de toon die uit zijn werk spreekt zowat naast de Fonteintjesdichters, die nooit de prosodiese dyk hebben doorgebroken, dóch die ons met een paar helder-geziene, zelden diepgaande versjes hebben verblijd.
Ook deze gedichten van Aimé Demarest getuigen soms van een heldere kijk op de natuur en de mensen en bijna altijd van een gemakkelik spelen met de taal en een zuivere zin voor muzikaliteit. En daarom alleen reeds kan uit Aimé Demarest een zeer merkwaardig dichter groeien.
Een vers kan lief zijn en bekoorlik, raak van zegging en zuiver van rythme zelfs, zonder dat het ook naar iets met poëzie zou te maken hebben. Poëzie klopt dieper, want poëzie is de bevrijding van de hele mens, eenzaam en verworpen aan de aarde; poëzie peilt naar de mysterieuze diepten van het leven zelf.
Deze bevrijding voelen wij in ‘De Wassenaar’ slechts zelden. Hoe lief en bekoorlik vele dezer liedjes soms aandoen mogen, toch tasten zij niet dieper dan de oppervlakte, toch reiken zij niet verder dan het gewoonste oog.
En dat juist maakt deze liedjes zo middelmatig, zo gemakkelik van struktuur. En door deze oppervlakkige gemakkelikheid juist wordt het talent van Aimé Demarest angstwekkend bedreigd.
Er werd, bij het verschijnen der jongste bundels in Vlaanderen, tot vervelens-toe gewezen op de verwarde invloeden van