| |
| |
| |
Frederic Mistral
Non nobis, Domine, non nobis,
sed nomini tuo et Provinciae
(Zijn grafschrift door hemzelf.)
Er is deugd in de zon.
(Lamartine.)
Terwijl Vlaanderen Gezelle viert, viert provence Mistral. Twee eewfeesten. En van twee mannen, die elkaar ontmoetten in hetzelfde levensideaal, dat bij Mistral misschien klaarder en werkkrachtiger naar voor trad, dan bij Gezelle. Want was Mistral de Provencaalse Gezelle, hij was ook de Provencaalse Rodenbach. Moet het ons dan verwonderen, dat Mistral naar het schijnt in betrekking is geweest met Gezelle, en dat hij sympatizeerde met de Vlaamse Beweging? Ze stonden allebei met hun grote liefde voor een misprezen en verdrongen moedertaal, die juist daardoor uit elke evolutie was uitgesloten, en zo onbruikbaar scheen voor de bestaande politieke, sociale, ekonomiese en kultureele toestanden. Ze stonden allebei voor een volk, dat leed en ten onder ging, zelfs niet meer de kracht bezat zich op te richten. Het verleden was een vreemde dode. En het laatste, wat een volk verliest, is zijn taal. Want of een volk ook plat ter aarde valt in slavernij, als het zijn taal behoudt, houdt het de sleutel, die het van zijn boeien bevrijdt, heeft Mistral gezegd. Kijken we nu even naar het Provence van toen. De moedertaal leefde nog alleen bij de boeren, de herders en de zeelieden. Voor de intellektuëlen leefde het alleen nog maar in sagen en volksvertellingen en boertige kluchten. Politiek scheen het Provencaalse volk als natie reddeloos verloren. Degenen, die nog Provencaals schreven deden het uit dilettantisme en met een voorafgaande verontschuldiging bij het publiek. En dan nog, in dat weinig-geschreven Provencaals was alle eenheid zoek: het was een babelse verwarring. Bij de vertoning van een godsdienstig melodrama spraken alleen de herders, de zwervers en de dieven Provencaals. O.L. Vrouw en de engelen spraken Frans. En niemand onder de toeschouwers voelde zich gekrenkt door die belediging. Want sedert verschillende ewen reeds hadden de stedelingen, de staatsambtenaars, de onderwijzers en zelfs de priesters niet opgehouden het volk te overtuigen, dat hun taal, die eens
de taal der troebadoers en der prinsen was geweest, een ruw patois was, onwaardig van mensen comme-il-faut, laat staan van God, O.L. Vrouw en engelen. En men geloofde het. Ook, wanneer in 1858, een jaar vóór het verschijnen van Mistral's meesterwerk MIREILLE, de H. Maagd verscheen aan Bernadette en haar in de ‘langue d'oc’ de heerlijke woorden zei: Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis, was dat een vreselijk schandaal.
En het onderwijs? Ik weet nu presies niet, of Provence ook zo'n ongelukkig art. 20 van een schoolwet bezit. Maar zeker is het, dat het de leerlingen op straf verboden was hun moedertaal te spreken onder elkaar, op de speelplaats of op de wandelingen. En mogen we nu nog niet daarop terugblikken als op een vreselik gemis aan gezond verstand en pedagogies doorzicht? Eens, op de Floraspelen te Montpellier, heeft Mistral gezegd: Overal op de scholen leert men overvloedig alle levende en dode talen, hoe vreemd, hoe stram, hoe ingewikkeld ze ook mogen zijn. Dus is het erkend, dat die talen, ver van de studies te schaden, integendeel de geest van de leerlingen verruimen en hen gewennen dieper en subtieler te denken. - Het schijnt, dat de Provencaal bizondere gebreken heeft, alleen de Provencaal, de vervloekte Provencaal die nochtans naar
| |
| |
het leger gaat en belastingen betaalt, de Provencaal alleen is overal uitgesloten.
Voor ons, Vlamingen, klinkt dat alles niet zo vreemd. En wij, die fier zijn over een verleden, dat bij geen enkel zal verbleken we kunnen dan ook begrijpen, dat in het werk van Mistral en zijn kameraden geheel dat verleden herleeft, en klaarder, vollediger en machtiger dan bij Gezelle (ik houd Gezelle hier op een enkel gebied, het kleinste van zijn werk, dat in het algemeen glansrijk een vergelijking bij Mistral zou doorstaan) en bij Rodenbach.
Laten we even de geschiedenis inblikken, en speciaal de kultuur-, dus niet zodanig de politieke geschiedenis. In de bloeitijd der Provencaalse poëzie waren Avignon, Toulouse en Limoges met glorie gekroond. En die glorie straalde uit over gans Europa, dat van de troebadoers leerde wat hoffelikheid en dichtkunst is, en beschaving. Laat ik u zeggen, dat de Engelsche koning Rijkaard Lewenhart in het Provencaals zijn klacht naar zijn leger riep, dat hem gevangen liet in de toren van de hertog van Oostenrijk. En Frederik II, koning van Sicilië, als hem te zingen beviel, verkoos de taal van Provence boven die van zijn land. Het moet dus wel een mooie taal zijn. En zo is het niet te verwonderen, dat Petrarca op school kwam bij de Provencaalse dichters. Het was ook te Avignon, in de kapel van het klooster van Sinte Klara, dat hij, de morgen van 6 April 1327, voor de eerste maal Laura zag, l'immortelle aimée. En Dante, denk er om, dat de geniale Florentijn Provencaalse liederen had gemaakt vóór hij in het Italiaans zijn DIVINA COMEDIA dichtte. De grote heilige Vincentius à Paulo, en die andere helden der kristene liefdadigheid, Bridayne en Jean de Matha, het waren kinderen van Provence.
Maar we zijn nog niet zo ver. De taal van Provence ging in de middelewen tot ver buiten de grenzen. Nu nog bedoelt men door het woord PROVENCAALS gewoonlik al de dialekten der ‘langue d'oc’, en dus niet alleen het eigenlike Provencaalse dialekt. Ook komen zich bij de Provencaalse herleving voegen: Gaskonje, Auvernje, Limousin en de andere Zuid-Franse landen... Zelfs generzijds de Alpen ontmoetten de troebadoers vaardige mededingers. Zo heeft de geschiedenis de naam, en ook soms de werken, van een dertigtal Italiaanse troebadoeren bewaard. Onder de beste Provencaalse troebadoers tellen, naast nog andere: Bernart de Ventadour, Gaufre Rudel, Rambaut III van Oranje, Arnaut de Mareuil, Arnaut Daniel, Bertrand de Born, Raimon de Miraval, Folquet de Marseille.
In de ridderwereld behield het Provencaals ewen aan ewen de bovenhand. In de Maltezer-orde waren de ridders verdeeld over acht talen. En de taal, die hoogst in aan zien stond in die orde, was het Provencaals. Waarom? Omdat de stichter der Maltezer-orde herkomstig was van Martigues, een Provencaalse kuststad. Het was Gerard Tenque. Laten we ook even denken aan de Provencaalse stad Avignon met haar paleis der pauzen, die tijdens de grote Westerse Scheuring de anti-pauzen herbergde. (Noem ze asjeblief niet zo, als u ooit in Provence komt!)
En dan, weet u, dat het Nederlandse huis van Oranje zijn wieg heeft in Provence? In het POEME DU RHONE, door sommigen aangezien als het meesterwerk van Mistral, is de hoofdpersoon een zekere Willem, prins van Oranje. Het prinsdom Oranje ging vanaf 1530 over in het bezit van Duitse familie van Nassau. En van daaruit dus kwam de stadhouder van Holland.
De beginoorzaak van het verval van het Provencaalse kultuurleven is de strijd tegen de Albigenzen. De stad Albi gaf de naam aan die sekte. Het ontstaan er van schonk aan het Noorden een voorwendsel om het Zuiden te overrompelen en het een gruwelike oorlog aan te doen. De troebadoeren verscholen zich in Kastilje, Aragon en Katalonië, (alle drie in 't huidi- | |
| |
ge Spanje) en in Itaalje. Hebben we in de Nederlanden niet een analoog geval gekend onder de Spaanse overheersching tijdens de godsdiensttwisten? De Provencaalse taal komt daarmee in een lange vervaltijd, die dus inzet omtrent 1350. Maar ze wordt toch nog voortgeschreven, en zelfs door de dichters van naam, zoals Bellaud de la Belladaudière en Nicolas Saboly. Maar er was weinig geestdrift en weinig werkelike kunde. De poging van het Gai-Savoir der Academie de Toulouse van 1323 was onvruchtbaar gebleven. Maar juist te midden der XIX eew, als Mistral nog studeerde, kwam er een begin van herleving. De Provencaalse werken worden almaar talrijker. Er komen zelfs Provencaalse kranten en een Provencaalse volkstooneel (echter niet als een groep.) Zo is het verschijnen van Mistral mogelik gemaakt tegelijk door zijn voorgangers, zijn tijdgenooten en zijn volk. Een grote herleving is voorbereid.
In het land van Arles, dat eens een koninkrijk was, te Maillane, werd hij geboren. Hij was de zoon van een pachter. De pachters vormen daar een afzonderlike stand, zo'n soort aristokratie, de overgang tussen boeren en bourgeois. Zijn leven te vertellen gaat hier niet. Dat heeft trouwens niet zoveel belang als een blik op zijn werk. Alleen maar dit. Als Mistral, zoals hij zelf vertelt, thuiskeerde als licenciaat in de rechten, was alle schoolse studie achter de rug. Zijn vader zei:
- Nu kerel, ik heb mijn plicht gedaan. Ge weet al heel wat meer,, dan mij ooit werd geleerd. Nu is het aan u, de weg te kiezen, die u past. Ik laat u vrij!
- Ik dank u vader.
En daar, hij was toen een en twintig, zijn voeten op de drempel van de vaderlike hoeve en zijn ogen naar de bergen besloot hij:
ten eerste: in Provence te doen herleleven het rasgevoel, dat hij zag kwijnen onder de drukking van de valse en tegennatuurlike opvoeding in alle scholen;
ten tweede: die herleving te bewerken door het heropknappen van de natuurlike en historiese landstaal, waartegen de scholen een strijd hebben aangebonden op leven en dood;
ten derde: het Provencaals als taal te doen erkennen door middel van de stuwing en het vuur der goddelike poëzie.
Laten we even nadenken over het grootse van dat programma. Een overkijken we dan eerst zijn organisatoriese arbeid.
Ik sprak van een begin van herleving. Stilaan leerden de dichters en taalkundigen elkander kennen, en ze begonnen zich te groeperen. Roumanille deed de eerste oproep, omdat hij reeds enig gezag had verworven door zijn poëzie, gebundeld in ‘li Margarideto’ en zijn dagblad-pamfletten. Mistral was twaalf jaar jonger dan hij. De eerste vrucht was een bloemlezing, getieteld ‘les Provençales’, bevattende werk van o.a. Mistral, Gaut, Crousillat, Garcin, Mathieu, Aubanel. Ook een groep van Languedoc werkte mee en Gaskonje was vertegenwoordigd door Jasmin. Langs een onderlinge briefwisseling over taal- en letterkunde kwam men tot het gedacht van een kongres. En het had werkelik plaats te Arles in de Oogstmaand van 1852, waar die niewe ‘trouvères’ nader kennismaakten. Dat kongres was te wel gelukt, dan dat er niet een volgend zou komen. Het kwam, te Aix-en-Provence, het volgend jaar. Daar kwam ook de Bretoense bard Brizoux zijn zuiderbroers groeten. En Zola (Provencaal evenals Alph. Daudet en Stéph. Mallarmé) woonde het kongres bij als student.
Dan noemden ze zich nog troebadoers. Maar nu gaan ze een andere naam krijgen. - Er is een oud Provencaals recitatief, dat vertelt, hoe Jezus door zijn ouders werd gevonden in de tempel, midden de zeven ‘félibres’ der Wet. En toen het nu gebeurde in 1854, dat op een ‘litterair banket’ te Font-Ségugne juist zeven dichters vergaderd waren, kwam Mistral met die naam voor de dag. En het werd een litanie van afleidingen: félibrée, félibréen, félibresse, félibrillon, en dat alles samen:
| |
| |
le félibrige, het nationale woord. Waren daar tegenwoordig: Glaup, Roumanille (die de Provencaalse boekhandelaar wordt), Aubanel, Mathieu, Brunet, Tavan en Mistral.
Nu volgden in ononderbroken rij, dicht op elkaar, kongressen en vergaderingen. En ondertussen is Mistral de leider en de bezieler geworden. Zo o.a. het vijfde eewfeest der geboorte van Petrarca, waarop al de Romaanse volkeren waren uitgenoodigd. Ook de zevenjaarlikse Floraspelen (versta die naam niet mis: het ging daar om zeer belangrijke taal- en letterkundige kongressen).
Maar ook op politiek gebied heeft Mistral een belangrijke rol gespeeld. Zijn grote droom was een federalisties Frankrijk, waarin het iedere natie zou toegelaten zijn, zijn eigenaardigheid te bewaren en te ontwikkelen, en zo doelmatiger de harmoniese ontwikkeling van Frankrijk te dienen. Het was de enige goede weg én voor Provence, én voor Frankrijk. Frankrijk was een staat gevormd door de wil van zijn volkeren, maar Provence was het vaderland van Mistral. Hij begreep dat het niet voldoende was gedichten te schrijven, - er moest gestreden worden in de politieke arena. - Alles zal komen van de macht. Niet de kulturele vrijheid zal de autonomie brengen, maar uit deze zal de kulturele vrijheid voortspruiten. - Ik ben niet eerzuchtig, zegt hij, en geheel mijn ideaal is, ge weet het, de herleving van het Provencaalse vaderland, sinds vijf ewen verdrukt door de Parijse sentralisatie. Dat gedacht ligt in al mijn werken. Ik zal het mogelike doen, om het federalisaties princiep te doen zegevieren, maar ik geloof, dat, ongelukkiglik, die gedachte in Frankrijk nog niet begrepen wordt. Onze Franse Repubikeinen dromen altijd van de weldaden der Amerikaanse en Zwitserse Grondwetten; en allen, of bijna, kennen of willen niet het enige middel, om die te bereiken, dat is de federatie.
Maar hij gaat nog verder: hij droomt van een Latijnse konfederatie, die zou bevatten: Katalonië, Brazilië, de Franse naties, Italië, Roumenië en... Belgie. Ja, Vlaming, ik schrijf juist over. - Ge ziet van hier, hoe ver het dan stond met de internationalizering van de Vlaamse Beweging! Mistral zal ze op dat oogenblik zeker nog niet gekend hebben. Onder andere had hij betrekkingen met de Katalaanse nationalist Balaguer, die, als vooraanstaand Spaans politieker midden de onlusten, onrechtstreeks en ongewild aanleiding hielp geven tot de Frans-Duitse oorlog van '70. - Verder kunnen we hier over dat onderwerp niet uitweiden.
Het zou nochtans verkeerd zijn het ‘félibrige’ te vereenzelvigen met het zuiders federalism. Dat is slechts gebeurd door de generatie ná Mistral, waarvan Fréderic Amouretti en Charles Maurras de leiders werden, nadat ze door hun openbaar federalisties manifest heel wat stof hadden opgejaagd, zelfs zodanig veel, dat het tot een scheiding kwam onder de ‘félibres’. Want er waren rode (republikeinse) en witte (royalistiese) félibres. De roden verzetten zich met hand en tand tegen de verpolitizering van het félibrige. Maar het hielp niet. - De idee was rijp. En ten andere, de jongeren wisten te goed, dat Mistral hen stilzwijgend goedkeurde, alhoewel hij niet spreken mocht. Dat wisten de tegenstrevers ook best. Het regende protesten. Maar Mistral gaf de beurt aan de jongeren. En hij schonk hun ten laatste ook zijn krant ‘l'Aioli’.
Bizonder omwille van zijn politiek werd Mistral benijd, gehaat en laag gelasterd. Maar dat kennen we. Eens kwam er een kentering in de gevoelens: in 1884 werd hem een zetel in de Franse Akademie aangeboden. Hij weigerde. Ook nog later, als Paul Bourget en François Coppée hem trachtten te overhalen.
Op het banket te Font-Ségugne, waarvan ik reeds sprak, had iemand gevraagd: - Jamaar, het is niet alles, dat we de fé- | |
| |
libres der Wet zijn! Want de Wet, wie zal ze maken?
Dan antwoordde Mistral: - Ik! en al moest ik er twintig jaren van mijn leven aan besteden, ik zweer u, om te laten zien, dat onze taal een taal is, wil ik de wetsartiekelen opmaken die haar beheren.
Hij heeft woord gehouden. Twintig jaren van zijn leven heeft hij inderdaad besteed aan het reuzenwerk ‘le Trésor du Fébrige’, die al de woorden van de ‘langue d'oc’ bevat. En de tienduizend fr. (vooroorlogs geld!) die de Akademie hem toekende (o het Franse litteratorenparadijs!) door de ‘prix Raymond’, besteedde hij, met de hem eigen edelmoedigheid, aan de uitgave van dat taalmonument. Zo mag men zeggen dat alle woorden van zijn moedertaal eens door zijn pen zijn gekomen.
Een ander werk, nl. NERTO (1884), een lieve geschiedenis uit de tijd van paus Benediktus XIII te Avignon, bracht hem de ‘prix Vitel’ Het lijkt wel een Renaissance-juweel, zegt André Marius. De zuiverheid van de zang, getieteld ‘l'Ange’ is van een serafijnse bekoorlikheid, die soms denken doet aan de naïeve ontroering der primitieven of de sereenheid van een H. Frans van Assisië.
In 1897 kreeg hij de ‘prix Née’ voor zijn POEME DU RHONE waarin het verhaal slechts een aanleiding is om het eigenaardige leven van een volk herop te wekken bij het harmonieuse rytme van de Rhoon en de glorie der Provencaalse zon. Het is zijn laatste epies werk.
In 1905 kreeg hij de helft van de Nobelprijs. (De andere helft ging naar de Spaanse schrijver Etchegaray.) Het bedrag er van besteedde hij aan zijn MUSEON ARLATEN, waarin hij droomde samen te brengen al de kostelike relieken van het oude Provence, en waaraan hij zelf een groot deel van zijn tijd en zijn krachten besteedde.
Ander werk van hem is: LA REINO JANO, verschenen in 1890. Het is een toneelspel, los van de seniese wetten en de teatrale konventies, waarin zijn genie zich niet schijnt thuis te voelen, want hij trachtte nooit het op de planken te zetten. Misschien ook wel, omdat akteurs met talent geheel ontbraken. Het verhaal verloopt in Sicillië en in het Avignon van Paus Clemens. In koningin Jeanne van Napels heeft hij willen inkarneren geheel het Provence, dat midden de middeleewse verschrikkingen zo treffend blijft in zijn zeden en zijn blijheid.
De ILES D'OR (1876), een bundel gedichten, zijn hoog en zuiver lyrism.
CALENDAL (1867) is de heroïese verheerliking van de Provencaalse vaderlandsliefde. Dat epos verscheen na MIREIO, en zo heeft men kunnen zeggen, dat het was: de Iliade na de Odyssea.
MEMOIRES ET RECITS is het verhaal van zijn leven tot omtrent 1870.
Van MIREIO, zijn eerste werk, al lente en al jeugd, en door velen voor zijn meesterwerk aangezien, tot de OLIVADES (1912) zijn laatste werk, de laatste oogst van het seizoen, die de grijze dichter brengen komt naar het altaar van O.L. Heer. zoals hij zelf zegt, is de ganse oogst rijk en schoon.
Om een gedacht te geven van de onbeschrijfelijke glorietocht van MIREIO door Frankrijk, volstaat het woord van Lamartine: C'est Homère! als we weten, dat Lamartine, samen met Hugo toendertijd geheel het literaire leven in Frankrijk beheerste. Lamartine, de peter van Mireille, wijdde aan Mistral alleen geheel de veertigste fasikuul (125 blz.) van zijn COURS FAMILIER DE LITTERATURE. Dumas riep in de GAZETTE DE FRANCE: C'est Virgile! Ik denk zo, dat Lamartine juister trof dan Dumas. Mistral noemt zichzelf in de eerste zang van MIREIO: umble escoulan dou grand Oumero, nederige leerling van Homeer. En nog: Virgiel is meer een groot hofdichter, zelfs in zijn BUCOLIEKEN. Zijn prinsen zijn echte prinsen. Bij Mistral is het de natuurlike aristokratie van een landbouwersras. Zo
| |
| |
komt hij dichter bij de schrijver van de ILIADES, waarin de schilden landelike taferelen droegen, en beelden van het land, dat ze gingen verdedigen.
Mistral stierf te Maillane in 1914. Hij droeg mee in de dood de zekerheid, dat zijn dromengraan opkiemde tot heerlike werkelikheid. Hij had gevoeld, dat zijn volk hem liefhad als niet een, want reeds in 1909 had het hem een standbeeld opgericht op het Forum te Arles, ter gelegenheid van het halfeewfeest van MIREIO. En in 1913 te Aix hadden de jonge félibres hem koninklik voortgetrokken op een zegewagen doorheen een veelduizendkoppige massa, die hem uitzinnig toejuichte, zodanig dat een aanwezige joernalist uitriep: J'AI VU PASSER LA GLOIRE.
Jan VERCAMMEN.
Het groteske is de omgekeerde, de negatieve verbeelding, de verbeelding die vergeefs tracht zich boven de mislukte realiteiten uit te verheffen, die de realiteiten niet sublimeert, doch persifleert, sataniseert.
JUST HAVELAAR. ‘Auguste Rodin.’
|
|