stokpaardje gesprongen. En waar iemand, met een traan in zijn pen, biecht dat hij steeds zoo zielsbedroefd is geworden door het feit dat onze schilders toch zoo dom zijn en zoo weinig weetgierig, is er een ander, Emile Desprechins, die meent dat ‘toutes ces idoles macaques sur toile peinte ne dégagent même pas un intense sentiment d'horreur. C'est de la laideur morte.’ Le peintre Louis Wilmet vindt dat de zoogeheeten Art vivant ‘a des sources impures, et son activité relève moins de l'esthétique que de la politique, de la question sociale et religieuse et du commerce.’ Wat! Gij gelooft het niet, lezer? Maar Maurice Denis heeft toch geschreven dat het zoo moet zijn, vermits de intellectueele vorming van het Frankrijk van voor den oorlog onder den invloed stond van de Duitsche wijsbegeerte, en Camille Mauclair zegt toch dat de moderne kunst is: ‘une expression du Bolchevisme international, ennemi mortel de l'esprit latin.’ En als ge aan dat soort Bolchevisme niet gelooft, lees dan dat brokje vernuftige redeneering van le peintre Louis Wilmet. Louis Gillet zegt dat men de moderne kunst niet kan verstaan als men niet weet in hoeverre het cubisme een Joodsch gedoe is. Welnu, Charles Sarolea heeft getuigd dat het bolchevisme grootendeels een Joodsche samenzwering is. Dus... Niet moeilijker dan dat. Ja, wat kan men met twee citaten niet bewijzen? En is de Germaansche, Joodsche of Bolchevistische kunst per se...? Zeker. En is er naast de Latijnsche cultuur geen plaats voor...? Neen, niet te Brussel.
Dan spreken we nog niet eens over al wat hier en daar - en met welke uitdrukkingen! - gezegd wordt over moderne kunst en beursspeculaties op de handteekening van in serie vervaardigde meesterwerken.
We kunnen voor deze machtelooze woede de verklaring aannemen, welke Frans Hellens geeft in zijn antwoord, het kortste van alle, dat echter het best den toestand teekent en zijn redenen van bestaan aanduidt:
‘Il n'y a pas d'art moderne. “Art moderne” ne veut rien dire, il n'y a qu' “Art vivant”. Les artistes “vivants” ne manquent pas aujourd'hui. Il y en a d'un côté et de l'autre de cette barricade qui se dresse nécessairement aux époques de lutte. Mais il existe aussi bon nombre d'artistes dont l'oeuvre, douée au début d'une belle vitalité, s'est atrophiée, n'a pas tenu ses promesses, ou a renoncé trop tôt à la lutte. Ce sont ces artistes-là qui refusent de reconnaître le caractère “vivant” de ceux qui ne peuvent pas renoncer à vivre, c'est-à-dire à combattre.’
Er zijn in de antwoorden op de enquête stukken die het tegenovergestelde zijn van een verwijtenlawine, maar ernstige inzichtgevende bewijsvoeringen. Colleye, Servranckx, Bauthier en Kan. Bondroit - van wien, teekenend genoeg, le peintre Louis Wilmet ook een tekst in zijn bewijsvoering noodig had als wapen tegen de moderne kunst! - bewijzen de noodzakelijkheid van een nieuwe kunst voor een nieuwen tijdsgeest.
Bij het debat werden natuurlijk nog andere vraagstukken betrokken, en in de eerste plaats dan de schoonheid als bestanddeel van het kunstwerk.
Jean Delville beweert dat ‘nos modernistes de l'art dit vivant prétendent être originaux en écartant systématiquement la beauté. Voor hen ‘être original, c'est faire laid, le plus laid possible, plus laid même que la laideur, puisqu'ils inventent des laideurs qui n'existent pas.’
Hubert Colleye, die moeilijk van antipathie voor de moderne kunst kan verdacht worden, zegt het niet minder radikaal: ‘l'on règle son compte à la “Beauté” sous couleur d'échapper à l' “anecdote”, au “pompiérisme” et à la photographie.’
Hier was voor een de wijsgeer de kans schoon om de puntjes op de i's te zetten. Prof. De Bruyne heeft die kans niet onbenut gelaten. Wat we allen aanvoelen, waar