De Tijdstroom. Jaargang 1(1930-1931)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] [De Tijdstroom 1930 nr. 3] Twee Gedichten I. Uw Blik sluit op een golf van mensenogen, deze avond, God, verborgen in het blanke Brood. Ge wilt zoveel vergeven en zolang gedogen, Ge wilt het leven, en voor U, Ge kiest de dood. We zien nu eenmaal klaar en wenen, maar morgen taant het licht in onze ziel; en toch, Ge geeft ons Brood, Ge raapt de stenen, waaraan zich hij, die voorging, kwetste en viel. Ge biedt onuitgeput, en wat we niet aanvaarden, Ge draagt het aan uw open Hart en wacht, en wacht! en als één enkle maar U naarde, ontzonk uw stralend Oog de toorn van uw macht. Ik heb uw Wil in me verstaan als nooit voordezen: Gij offert, wijl ik nauw mezelf eens niet bedacht. Ge hebt de diepste wonden wonderlik genezen, en Gij, Ge stondt nog iedre dag met zwaarder kruis bevracht. Ge waart zo goed, toen Ge dat morgenleven naast mij en door mijn handen om te bloeien bracht, en wat ik aan uw Voeten leg, zult Gij het verder geven: voor U was alles, nu voor mij is dát volbracht [pagina 66] [p. 66] II. We zullen dieper nog berusten na deze uren en zachter gaan aan deze nacht onze ogen dicht maar 'k moet uit het voorbije nog de grote sterkte puren, want morgen is terug de dag van het gericht. Er zijn toch altijd weer de wegen te bereiden, als in de droom de vleugels van 't ontwaken slaan, er is toch nog zolang en zoveel te verbeiden, misschien nog harder het verlochenen van waan. Maar moet ik aan een dwaze droom verzaken, dan hoor ik luider weer het bidden van mijn eed: hoe hoog is wel de bergtop, die ik moet genaken, om nog te keren met de wonderkruiden voor uw leed. Ik zal niet klagen om een weggegooid verlangen, ik vrees het streng gebaar van niet één weigre dag, als ik maar in mijn dorrend' hand mag prangen de lege schaal, die 'k boordevol aan uwe lippen zag. JAN VERCAMMEN. Vorige Volgende