De Tijdstroom. Jaargang 1(1930-1931)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Vers Nu kom ik hongerig weer van zwervensmoede tochten gedreven naar het eigen hart dat 'k onbedacht verliet, verlatend 't heimwee naar wat dromen die niet mochten rijzen, omdat geen enkel droom in eenzaamheid me liet. Mijn dromen die mijn leven doelloos dwalen liet en dolen als een stille kind, spelend met wat bloemen onder zon, maar nimmer angstig starend naar wat diep verscholen in mijn lijdend wezen ik nooit begrijpen kon. En dat ik eens toch vatten moet met durvensrede handen te keuren als een bloem die waardig bloeien moet of niet, maar niet bezorgd of 't heimwee van mijn hart zal landen in een ander hart, dat ook begerend naar het mijne ziet. Niet meer gedreven tussen heimwee en wat dromen, weemoedig maar om wat ik nooit bezat en winnen moet: een overdeelbaar hart, steeds groeiend met het komen der grauwer dagen strijd, beheersend 't wilde bloed. Nu kom ik hongrig weer met glansverloren ogen gedreven door een diepverborgen kracht die mens-zijn heet, die onbereikbaar was door heimwee, droom en logen maar nu gevonden weer door 't altijd trouwe leed. Ik zal niet denken meer aan ongeboden harten aan witte liefde die ik nimmer vinden kon, alleen dit staamlend hart met koele kracht nu tarten alsof ik met dit zwakke lijf de hardste tocht begon. 'RIC KARIN. Vorige Volgende