De Tijdstroom. Jaargang 1
(1930-1931)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Het Kriterium der KunstQuel est donc le caractère essentiel de l'art pris dans toute sa généralité? C'est de diriger une oeuvre à faire, en sorte qu'elle soit fabriquée, façonnée ou disposée comme elle doit l'être, et d'assurer ainsi la perfection ou la bonté non pas de l'homme qui agit, mais de la chose elle-même ou de l'ouvrage fait par l'homme. Alleen de zogenaamde ‘schone’ kunsten handhaven nog de gedachte dat kunst het werk is van de mens. Het kwalifikatief ‘schone’ vóor het woord kunst wekt onwillekeurig in ons een ongerust vermoeden op, alsof er met de kunst iets niet in de haak zat. Er bestaat dus, zo mogen wij ons afvragen, naast de beeldhouwkunst, de schilderkunst, de toneel- en danskunst, de filmkunst, (ik waag het deze straatloopster in dit deftig gezelschap binnen te loodsen,) er bestaat dus nog een andere kunst, die het maar moet stellen zonder de voorname voornaam: schone. Erger, voor deze kunst wordt de familienaam kunst nog te goed bevonden. Kunst, tout court, laat iets verhevens doorschemeren, - dan maar gauw die glorieglans gedoofd met een voornaam, die het waardige in de familienaam doet vergeten. En zo komen te staan naast de hierbovenvermelde kunstuitdrukkingen de mekaniese kunsten, de toegepaste kunsten, die van de ambachtslieden. Doch dit alles, zal men opwerpen, is maar een kwestie van woorden, van namen. Ik meen dat, als er in de samenleving iets scheelt, men in de taal de ziekteverschijnselen kan waarnemen, en daarmee de diagnose kan opmaken. Al dezen, die voorwerpen maken, zijn kunstenaars, maar in de laatste jaren, vooral sinds het industrialiesme het voortbrengen van voorwerpen uit 's mensen hand rukte, werd de naam kunstenaar beschouwd als uitsluitend passend voor hen, die de schone kunsten beoefenen. Dit was onvermijdelik, want, zoals ik hoger aanstipte, alleen in de schone kunsten vinden wij de nosie dat de kunst 's mensen werk is. In al de andere takken van voortbrengst hebben wij met de menselike verantwoordelikheid afgedaan. Een schoen is voor ons niet meer een kunstwerk, - een ding, goed of slecht gemaakt door de mens, en anderzijds zijn wij zozeer ingenomen met de persoon van de mens, die voorstellingen of abstraksies schildert, zozeer dat menig schrijver er toe gekomen is te onderstellen dat kunst eenvoudig zelf-ekspressie en dat de maatstaf, waarmee wij haar waarde moeten meten, het aldus uitgedrukte moreel karakter is. Dit is een grote dwaling. De gewone voortbrengselen van de mens waren langzamerhand zozeer ontbloot van alle menselikheid, dat zij ophielden kunstwerken te zijn: zij waren niet langer meer dingen gemaakt zoals de man die het werk doet zich voorstek dat zij moeten gemaakt worden. Kunst is nu uitsluitend het domein van schilders, beeldhouwers, poëten en musici, - er is nu geen kunst maar enkel schone kunst. Van het kommersiële voorwerp verlangen wij niets anders meer dan zijn bruikbaarheid en wij hechten een overdreven belang aan de zelf-ekspressie van het ‘kunstwerk’. Zijn objectieve natuur wordt vergeten. Wij vragen niet: ‘Wat is het?’ en ‘is het gemaakt, gelijk het moet gemaakt worden?’ wij vragen: ‘wie heeft het gemaakt?’ en ‘is het karakteristiek voor hem?’ Het is een abnormale toestand, waarin wij onderscheid maken tusschen gewone werklieden en kunstenaars. Deze kloof kon moeilik bestaan in een beschaving als die der middelewen en bestaat trouwens tot op heden niet in de streken, die de omwenteling der massaproduksie en der fabriek nog niet beleefden. In een normale samenleving zijn de metselaar en de beeldhouwer eenvoudig twee kunstenaars van een verschillende soort. | |
[pagina 49]
| |
Beeldhouwen en meubelmaken zijn twee stielen, waarin de grootste aandacht moet verleend worden aan de manier waarop het voorwerp, beeld of tafel, moet gemaakt. En wie durft beweren, dat waar een beeld moet schoon zijn, een tafel het niet hoeft te zijn? Niemand, maar de werkelikheid leert ons juist dat het bewuste streven naar schoonheid overal datgene is, wat de ‘schone’ kunsten van de andere onderscheidt. Dit is een verkeerde opvatting. Want als er een onderscheid tussen de schone kunsten en de andere te maken is, dan is het niet het bezit aan schoonheid enerzijds en het gebrek er aan anderzijds, die de tegenstelling uitmaken moeten. Laat ons liever onderscheid maken tussen dit slag van werklieden, wier werk hoofdzakelik beoordeeld wordt met het oog op zijn fieziese nuttigheid en dat slag van werklieden, wier werk hoofdzakelik beschouwd wordt met betrekking tot zijn geestelike geschiktheid. En zelfs dan is het onderscheid niet altijd vanzelfsprekend. Er is een grenslijn, waarop het fieziese en het geestelike elkaar ontmoeten. Sommige rijtuigen hebben een meer dan lichamelike nuttigheid, bv. een staatsiekoets; en anderzijds heeft menig schilderwerk een meer dan zuiver geestelik doel: bv. een geschilderd altaarscherm of een plakkaat. Wij zeggen dat een stoel goed is, als een mens er veilig en konfortabel op kan zitten. Is veiligheid gemakkelik te verwezenliken, konfort is een ingewikkelde zaak. Een stoel, waarin gij bij mooi weer kunt luilakken op het strand, zoudt gij erg ongemakkelik vinden vóor uw schrijftafel, en het vouwstoeltje van de landschapschilder zou de rechter op het tribunaal en de bisschop in zijn katedraal erg hinderen. In bijna elk geval wordt er meer dan steun voor het lichaam vereist, steun en stut zijn zelfs van geringer belang; waardigheid en sierlijkheid zijn overwegend en lichamelike gepastheid gans ondergeschikt. Maar schilderijen, gedichten en siemfonieën schijnen geen fieziese diensten te moeten bewijzen. Deze vaststelling heeft de mensen in een tegenovergestelde dwaling geleid. Uitgaande van de gedachte dat de schone kunsten eenvoudig bestaan om menselike waardigheid en welbehagen te verhogen, oordeelde men ze goed, zodra zij een prachtmens uitdrukten. Maar de persoon van de kunstenaar heeft weinig belang. De grote meerderheid van schilderijen, gedichten en muziekstukken worden besteld, zoals stoelen, uurwerken en postzegels, voor een gans bepaalde plaats en gelegenheid, door personen of tijdsomstandigheden. Er vloeit hieruit voort, dat menselike waardigheid en verheerliking soms van minder gewicht zijn, dat het publieke getuigenis van een zekere belangrijke waarheid of gebeurtenis of de noodzakelike waardigheid van een gebouw of liturgie primeren en dat menselike zelf-ekspressie gans ondergeschikt is. En toch is de maatstaf, waarmede men doorgaans en ten onrechte de waarde van het kunstwerk meet, het uitgedrukt moreel karakter, waar het kriterium der kunst enkel de schoonheid mag zijn. Deze verwisseling van maatstaf kan histories uitgelegd worden. De onpersoonlike hoedanigheden der vóor-Renaissance kunst zijn in 't oog springend. Met de Renaissance heeft de mens zich zelf ontdekt. De zelf-openbarende eigenschappen van de kunstenaar sindsdien zijn zo klaarblijkend als de onpersoonlike eigenschappen van de vóor-Renaissance kunstenaar. Nemen wij als voorbeeld de schilderkunst. Welk is het verschil tussen vóor- en na-Renaissance schilderwerk? Ligt het niet in het feit dat de kunstenaar, sinds de Renaissance, bepaald de rol van kritikus speelt. Vóor de Renaissance was hij geen kritikus, hij was eenvoudig een maker van geschilderde retabels, muurversieringen, enz... Sinds de Renaissance is hij alleen toevallig maker van deze dingen; vóor de Renaissance was hij alleen toevallig kritikus. Door kritiek wordt niet noodzakelik | |
[pagina 50]
| |
bedoeld: ongunstige kritiek. Een kritiese geest is eenvoudig een die de dingen van buiten uit beschouwt. Een der bizonderste gevolgen van de Renaissance, en wier draagwijdte niet te schatten is, was dat de mens zich buiten de natuur voelde. Niet langer meer was hij een deel van de natuur, werkend als een instrument, Gods instrument, bewust of onbewust. (In deze zin was Gezelle de laatste der middelewers, ‘een krachtsuitzending van de langvergeten middelewen,’ zoals Dirk Coster het schrijft.) Maar de mens werd ook uit zijn eigen zelf geworpen, zowel als uit de zichtbare wereld en de schilderkunst werd zijn kritiese schatting van wat hij zag. De hoedanigheid van het krities inzicht van de kunstenaar, zijn vizuele scherpzinnigheid, gepaard met tekniese knapheid werden als de belangrijkste maatstaf der kunst beschouwd. Door deze gegevens is de moderne mens te verontschuldigen als hij, - de gevolgen van het industrialiesme op het werk van de mensen over 't algemeen niet kennende, en niet beter op de hoogte zijnde van de gevolgen der Renaissance op het bizonder werk, dat men schone kunst noemt, - zich de kunst voorstelt als zijnde uitsluitend ‘schone’ kunst, en deze schone kunst als zijnde hoofdzakelik waardevol in zoverre zij een uitstalling is van 's kunstenaars persoonlikheid. De morele waarden zijn niet de kriteria. Schoonheid is het kriterium. Schoonheid, - klare, luisterrijke openbaring van orde. Dit is het kriterium van alle kunstwerk, van alle mensenwerk. Want ‘de schoonheid van God is de oorzaak van het wezen van al wat is,’ leert Sint Thomas. Schoonheid is geen ornamenteel ekstraatje, toegevoegd aan een ding, dat anders lelik zou zijn. Schoonheid is het ware wezen van alle goed werk in zich zelf beschouwd, gezien. ‘Le beau est ce qui plaît à voir.Ga naar voetnoot(1) - Zien, niet enkel in de betekenis van weten, (bv.: ik zie wat gij bedoelt) en het behagen is niet het genot van de handeling: zien, (bv.: zijn ogen de kost geven,) maar het behagen, dat de geest schept in het kennen van het voorwerp zelf.Ga naar voetnoot(2) Van elk voorwerp, dat de mens maakt, is schoonheid de maatstaf. Keren wij terug naar het onderscheid dat wij vaststelden tussen de schone kunsten en de andere. De nuttige voorwerpen worden doorgaans in de eerste plaats beoordeeld met betrekking tot hun zuivere bruikbaarheid. Een werk van schone kunst is er een dat geen fiezies nut heeft. Het doet niets. Het is en het is schoon. Het richt zich door de zinnen heen tot de geest. Gods scheppingswerk was zonder noodzaak. Zo is ook de mens bekwaam iets te maken zonder reden. Hij kan dingen maken, alleen omdat zij hem behagen. Zulke dingen zijn zuivere kunstwerken; de reden van hun bestaan is eenvoudig het behagen van de mens die ze schiep. Zij bestaan niet om door hem gebruikt te worden en verhogen zijn fiezies welzijn slechts toevallig. Doch naast deze zuivere kunstwerken zijn er dingen, die de mens nodig heeft, - stoelen, klederen, boeken... Deze dingen worden gemaakt om gebruikt te worden, en het grootste gedeelte van het mensdom houdt zich uitsluitend bezig met het vervaardigen er van. Nochtans, zelfs in de dienst der nuttigheid, kan de werkman moeilik nalaten aan kontemplasie te doen: hij zal het te maken voorwerp, al is 't maar een gaanstok, beschouwen als een ding, waardig gemaakt, bezeten en gezien te worden Wij stemmen er in toe, dat bruikbaarheid de maatstaf weze bij het beoordelen van nuttige voorwerpen. Maar dan mogen | |
[pagina 51]
| |
wij ook eisen dat bruikbaarheid en nuttigheid ruim opgevat zouden worden. Een menigte onooglike dingen worden gemaakt enkel en alleen ten bate van fabriekanten. Het vermogen van de nijverheid, grote hoeveelheden keurige handige artiekels te vervaardigen, wordt verspild aan 't maken van zinloze ornamenten en namaaksels. Dat zij, die dingen kopen, zich telkens afvragen wat het ding, dat zij behoeven, waarlik is en dat zij de hen aangeboden waar streng beoordeelen. Schoonheid is het kriterium; laat de mens het goede en het ware betrachten in een voorwerp en schoonheid zal dan voor zich zelf wel zorgen. Want als wij trachten te ontdekken wat een ding is, zorgen wij voor waarheid; terwijl wij het ding goed maken, zorgen wij voor goedheid, - en schoonheid, die voortvloeit uit goedheid en waarheid, is de schitterende, alhoewel ongezochte beloning. Hiermede wordt niet beweerd, dat we, ten aanzien van kunstwerken, tot goede gevolgtrekkingen kunnen komen, enkel door redeneringen. De geest kan spontaan behagen scheppen in schone dingen. Het werd reeds meermaals gezegd, dat een goed kunstenaar niet noodzakelik een goed logikus hoeft te zijn; hij is eenvoudig een man, wiens geest goed werkt, met betrekking tot zijn werk. Schoonheid is het beredeneerbare en tevens onberedeneerde. Blijft nu nog te belichten de toepassing van de maatstaf schoonheid in het geval der zogenaamde schone kunsten. Goed is het kunstwerk dat de hem gepaste orde ontving. Noch didaktiese doelmatigheid, noch interessante literaire inhoud, noch de uitdrukking van het hoge zedelike karakter van de kunstenaar, is zijn bestaansreden. Door zuivere kunstwerken wordt de mens slechts onrechtstreeks gediend. Het welzijn van de mens, zelfs zijn hiernamaalse gelukzaligheid is niet een einde van het werk van de kunstenaar als zodanig. De geest van de mens verlangt naar goedheid en alhoewel beperkt, kent waarheid. In het aanschijn der wezenlikheid, veruitwendigd in de stof, wordt de geest verrukt; hij is in de aanwezigheid van wat hem toebehoort, hij komt tot zijn eigen zelf.
RENE VERBEECK. Het zijn de kleinen, de rekenenden, die bij voorbaat den weg afbakenen waarlangs zij zullen gaan, het zijn de programmenschen. Maar een groot man heeft meer vertrouwen. Hij weet niet waarheen de weg voert, en omdat hij 't niet weet, daarom voert die weg hem zoo ver. |
|