(lange poos)
Hamer zo niet, hoofd, hamer zo niet... - Als ik het al zal uitgezegd hebben, alles wat mijn leven heeft bewogen in bitterschreiende nood, heeft doorstormd en doorhuild, zal het dan niet meer branden in mijn hoofd?
Zei ik 't gister avend niet? Waarom zou je nog twijfelen? Straks komt de dageraad: de kerk zal opengaan, enige oase voor de zwoegende mensheid, en uit je simpel bekennen zal de vrede je levensdagen jubelend binnengaan. Je zult niet schreien, nee. Je zult niet langer blikken in die warboel van verleden dingen. Juichen: blank zullen zijn je handen, rein je ogen, en je leven: een niew lied van grasie en volharden. Broeder, denk niet, wil geloven.
(schrikkend bij 't gerucht),
komt ‘zij’ niet? Ik wou dat zij nooit weer kwam: zij is de duvel zelf.
(poos)
Ik ben zo bang. Ik voel ze komen. Kom dichter bij me, en spreek me nog van mooie, mooie dingen die m'n warrelangst uitbleken. Zal ik durven, kan ik vrede krijgen, vergeving voelen druppelen als dauw over mijn zieke ziel?
(smekend)
Broeder, wil geloven: 't komt.
(springt op)
Ach, kijk, kijk, die vuile etterwonden van m'n zondig doen, mijn ziel, mijn lijf, mijn leven al vergooid...
(bergt zijn gelaat)
Ik ben zo bang, bang... 'k Wil los, 't zou moeten en 'k weet niet waarom ik zo beangstigd ben.
Denk niet, broeder, denk niet. En grijp op hoop van zegen met bei je handen wat de Heer je biedt.
(na poos)
Thans hoor ik duidelik de snik van wat 'k verwierp. Weg, vier me niet, roep niet langer: leve Paulie. Ik heb jullie zielen door ergernis verbrand. Ik ben slecht geweest, ben slecht... Volg me niet, volg me niet.
(bruusk ophoudend - als schreiend tot het Schooistertje dat medelijdend opzag)
Zeg me 't nog dat heel dat leven door één simpel zeggen wordt gevaagd, zeg me 't nog dat 'k moet geloven. Ik ben zo bang, bang, bang.
Nee, nee! Straks lach je om al die kleine angsten, in Zijn warme genegenheid vergaan. Hij kent de pijn der mensentragedie, Hij grijpt 't gestadig klimmen en dalen langs de steile wand van 't leven. Hij is edelmoedigheid. Wees simpel, kom, wees blij. In je hart de goedheid die geeft en offert. Kom: harmonies rustig samengaan met Hem. Hij zal je redden. Hij zal je troosten, je bent Zijn kind.
(na poos)
En als ‘zij’ weerkomt?
Denk niet om wat komt. Verwar niet langer in wat was. Vergeet, broeder, vergeet. De zon mag de nacht niet zien, het licht zal rijzen. Kom, sluit je ogen, rust nog, rust tot de dag aan de hemel geelgoud openblankt. Dan zul je mooier kijken, en over je ziel zal langverbeide rust gaan lijk zachte handen vol genegenheid... Kom, slaap, je ogen staan zo moe. Slaap, ik waak... Ik wek je als het volk ter straat komt, maar dat duurt altoos lang in inze steden, dat weet je... Spreek niet, slaap, Je mag vredig zijn. Je moet...
(stiller)
Slaap, broeder, slaap... Het goede waakt... Slaap, broeder, slaap: de hele straat verslaapt zich iedere dag, en bij 't ontwaken zien zij niet... Slaap... De zon zal boog de hemelboog omgloren... Slaap, slaap, - slaap, broeder, slaap, - slaap...
(Grote stilte...
Langzaam gaat een kloosterklokje aan 't tampen. Ook vogelkens bezingen de komende dageraad. Naderhand zal de zon stilaan rijzen in al haar weelde en pracht).
opent de kerkdeur maar trekt zich terstond achteruit.
Plots staat vóór het Schooistertje, dat opgestaan, 'n paar stappen naar voren was gedaan,
(Woedend maakt zij het gebaar van wegsturen)
Weg, jij!