De Tijdstroom. Jaargang 1(1930-1931)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Vers Maar wij die leden en geruisloos stonden dreven als bloemen op een donkre stroom, voelden door elk verlangen vers geslagen wonden doch bleven hoopvol varen naar ons jonge droom. Nu moedeloos van 't nooit vervuld verwachten, en saamgedrongen door de bang voorvoelde waan, voer ons de stroom door huiverende nachten: er bleef een vrees die nooit van ons zou gaan. Dan warm gezoend door zon en zachte winden, bloeiden wij open voor een enkle dag, maar nimmer zou zijn doel dit drijven vinden: nooit bleef ons bij de steeds gedroomde lach. En eens 'n eendre dag blijven ons bloemen hangen, voor 't stille sterven, tusschen 't wenkend riet, nog eenmaal gaan we open in een laatst verlangen, dan zingt de wind voor ons zijn paradijzenlied. Zô zal het zijn, zô sterven ééndagsbloemen, en vindt het teerst begeren zijn wonderzoete dood, geen zal ons sterven weten, noch stil ons namen noemen, slechts wilde kracht blijft voor de kleine mensen groot. RIC KARIN. Vorige Volgende