zware veldbuiken te daveren. Stapelende wolkenmassa's drukken op bloeiende boomgaarden en hel-gele korenvelden. 't Is er alles overvloed, vruchten, zon.
Delandtsheer zelf is geweldig - dit is concentratie - niet zenuwachtig - want dit beteekent versnippering.
Zóó is z'n werk gegroeid, niet als 't gevolg van vooropgezette theoriën maar 't wordt 'n instinctief uitjoelen van 'n solied temperament en 'n zwaar dragende begeestering.
2. Sneeuwlandschap.
De kunstenaar uit en ordent de exterioriseering der abstracties en impressies.
Al beheerscht de bezieling hem, ze leidt tot geen anarchie. Het bewuste remmen, de strenge zelfkritiek hebben op z'n werk geen nadeeligen invloed uitgeoefend. Wel integendeel. Het vrijwaart hem van alle dwaze buitensporigheden, die met z'n dieper ‘ik’ niets zouden te maken hebben. Hij kanaliseert de begeestering. Hij doodt ze niet. Het pittige, sappige van den eersten machtigen indruk blijft behouden.
Spontaneïteit gaat hier samen met vormbeheersching. Elk vlak, elke kleur wordt geproefd en getoetst in heel wat voorstudies. En toch schijnt alles zoo lustig, met 'n lach op 't doek geworpen.
Z'n oeuvre vormt 'n treffende eenheid. In elk doek voelt men 'n geleidelijken, vasten, zekeren gang naar 'n verdiepen zijner persoonlijkheid.
Vooraleer Jan Delandtsheer aan 't schilderen gaat, weet hij waarheen. Dan bezit hij z'n onderwerp lijk 'n architekt de groote massa's van z'n bouw ziet. Uit elk doek straalt 'n blijheid, 'n opgewektheid, 'n vreugde bij 't werk, 'n jongen overmoedigen durf. De impressies bonzen zoo onstuimig op z'n hart dat hij hun geweld niet weergeven kan in 'n petieterig peuzelen en peuteren met likjes en toetsjes. 'n Losse, vrije borstelslag. 'n Breede, forsche veeg met het mes. In felle, bazuinende kleuren, juicht die onstuimigheid weer op.
'n Spaarzaam uitgestreken laagje verf is te zwak om z'n geestdrift te schragen.