Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 133
(2017)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Marrigje PaijmansGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingOp 29 augustus 1618 liet stadhouder Maurits de landsadvocaat van Holland, Johan van Oldenbarnevelt, arresteren om hem vervolgens in een schijnproces ter dood te laten veroordelen (Van Deursen 2005: 272; Den Tex 1960-1972, 3: 675-717). In de jaren voorafgaand aan deze crisis waren Maurits en Oldenbarnevelt, als aanvoerders van respectievelijk het Staatse leger en de Staten-Generaal, steeds nadrukkelijker tegenover elkaar komen te staan. Hun visies op de oorlog tegen Spanje en de godsdiensttwisten liepen dermate uiteen dat het bestuur van de Republiek in een patstelling verzandde. Maurits doorbrak deze impasse door in de steden van Holland ‘de wet te verzetten’; de hem onwelgevallige leden van vroedschap en magistraat werden vervangen door prinsgezinde regenten. Om deze machtsgreep - want dat was het - te voltooien, diende uiteindelijk ook de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Het titelblad van de eerste druk van Palamedes (1625). Zoals gebruikelijk bij uitgaven die tegen het jaareinde verschenen is deze gepostdateerd (Ex. kb: 232 n 32 [1]. Early European Books, Eeb.chadwyck.com).
invloedrijke landsadvocaat uit de weg te worden geruimd. Na een schijnproces werd Oldenbarnevelt op 13 mei 1619 op het Binnenhof onthoofd. Zes en een half jaar na de executie verschijnt in Amsterdam Joost van den Vondels Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd (1625),Ga naar voetnoot1 een treurspel waarin Maurits wordt beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op Oldenbarnevelt door een allegorische vergelijking met de veroordeling van Palamedes door de Griekse vorst Agamemnon.Ga naar voetnoot2 Het stuk speelt in het Griekse legerkamp voor Troje waar Palamedes een van de legeraanvoerders was. Met zijn vrijmoedig spreken had hij de Griekse aanvoerder Ulysses tegen zich in het harnas gejaagd, die daarop be- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sloot om de Griekse opperbevelhebber Agamemnon er met een list van te overtuigen dat Palamedes verraad had gepleegd. Ook Palamedes wordt in een schijnproces ter dood veroordeeld. In de tekst van Vondel wordt Palamedes' lichaam in het laatste bedrijf begraven in de tempel van Themis, de godin van het ‘heijligh recht’. Palamedes verschijnt eind oktober 1625, een maand na de begrafenis van Maurits op 16 september.Ga naar voetnoot3 Hoewel het stuk niet wordt opgevoerd trekt de tekst onmiddellijk de aandacht van de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier van het gewest Holland.Ga naar voetnoot4 Ze dringen erop aan dat de dichter, wiens naam breeduit op het titelblad staat vermeld (zie afb. 1), wordt uitgeleverd aan de gewestelijke rechtbank, het Hof van Holland in Den Haag. De Amsterdamse schout Jan ten Grootenhuis laat echter weten dat Vondel zich beroept op zijn ius de non evocando, het recht om te worden berecht in de eigen woonplaats. Vondel duikt vier dagen onder op het landgoed Scheybeeck van Laurens Baeck in Beverwijk, tot het Hof van Holland toestemming heeft gegeven voor een Amsterdams proces.Ga naar voetnoot5 De schepenen besluiten tot een geldboete van driehonderd gulden en verbranding van alle Palamedes-exemplaren (Brandt 1682: 20). Op 22 januari 1626 laat de schout aan de Gecommitteerde Raden weten dat de boete is voldaan en dat alle boeken zijn verbrand.Ga naar voetnoot6 In de ogen van de remonstrantse predikant Carolus Niellius, die de verwikkelingen als gevangene op slot Loevenstein angstvallig heeft gevolgd, zijn deze straffen ‘een geeselinghe [...] met een vossenstaert’, en ze doen hem ‘nadencken datter een andere constellatie aen de lucht moet wesen, die wij niet en weten.’Ga naar voetnoot7 Afgaande op de zeventiende-eeuwse wetboeken werd Vondel inderdaad niet zwaar gestraft, want daarin wordt voor iedere vorm van samenzwering ‘in spijt, en tot agterdeel van de Prince van den Lande’, waartoe ook ‘het stroeyen van seditieuze boecken’ wordt gerekend, onthoofding genoemd als strafmaat (Simons 1909: 34).Ga naar voetnoot8 Daar komt bij dat de exemplaren van de eerste druk, in tegenstelling tot wat de schout had beweerd, niet grondig waren opgespoord en dat er binnen het jaar ook nog zes roofdrukken verschenen in Amsterdam.Ga naar voetnoot9 Ten slotte ging het gerucht dat de driehonderd gulden boete, wat gelijkstond aan een klein jaarsalaris en voor Vondel moeilijk op te brengen was, werd vergoed door de Amsterdamse schepen Albert Koenraads Burgh.Ga naar voetnoot10 Er zijn kortom meerdere aanwijzingen dat Vondel tijdens het proces werd gesteund door Amsterdamse regenten die de inhoud van Palamedes wel konden waarderen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1.1 ParrhesiaDat Vondel zijn naam op het titelblad van Palamedes had laten afdrukken lijkt heel moedig, maar indien hij werd beschermd door Amsterdamse regenten kan het ook als een publicatiestrategie worden geïnterpreteerd. Tacitus signaleerde immers al dat de vervolging van een oproerkraaier het effect van zijn woorden vaak alleen maar vergrootte.Ga naar voetnoot11 De eerdergenoemde Niellius vermoedde dat de commotie rond Palamedes precies met dat doel was opgewekt: 't is ook zeeker, dat 'er geen beter middel is om boeken te doen begeeren en leezen, dan dat men ze verbiede, ophaale, of verbrande, en de schryvers straffe: want dat verwekt veel geruchts, en veelen, die anders op zulke schriften nooit gedacht hadden, willen ze zien. Dit is 't rechte zout, dat zulke spys smaaklyk maakt (Brandt 1682: 23-24).Ga naar voetnoot12 Deze spanning in de beeldvorming van Vondel als enerzijds een moedige onthuller van de waarheid, anderzijds de verhulde spreekbuis van de Amsterdamse regenten, staat niet op zichzelf en kan nader worden geduid in het kader van parrhesia, een begrip uit de Griekse oudheid dat letterlijk ‘alles’ (pan) ‘zeggen’ (rhema) betekent, oftewel ‘niets verhuld laten’ (Foucault 2001: 11-12; Foucault 2011: 43-45). De meest gangbare vertaling is ‘vrijmoedig spreken’. Het begrip wordt als eerste aangetroffen in de tragedies van Euripides uit de periode van de Atheense democratie, toen parrhesia het recht was van alle deelnemers aan de volksvergadering om een ‘ongemakkelijke waarheid’ uit te spreken (Colclough 2007: 16-25; Foucault 2011: 46; Foucault 2012: 33-34). Dit recht werd in het leven geroepen toen het functioneren van de volksvergadering werd belemmerd door sofisten die de Atheense burgers inpalmden met schijnwaarheden die hun veel stemmen opleverden, maar niet werkelijk bijdroegen aan het politieke debat in het belang van de polis. De parrhesiast die zo'n volksmenner in de volksvergadering durfde tegen te spreken werd beschermd door het recht van parrhesia. De Grieken ondervonden echter dat dit recht algauw werd misbruikt door de sofisten zelf, die hun schijnwaarheden voorstelden als ongemakkelijke waarheden en zichzelf als moedige waarheidsprekers die het beste met de polis voorhadden. Zo werd parrhesia van het recht op onthulling van de waarheid tot een stijlfiguur die de waarheid juist verhulde.Ga naar voetnoot13 Parrhesia vormt een sleutelbegrip in de laatste collegereeksen van Michel Foucault aan het Collège de France, Le gouvernement de soi et des autres (1982-1983) en Le courage de la vérité (1983-1984), en in een zesdelige collegereeks getiteld ‘Discourse and Truth’ aan Berkeley University (1983).Ga naar voetnoot14 Foucault constateert dat de onthullende en verhullende werking van parrhesia vaak samengaan en dat het moeilijk is om deze effecten van elkaar te scheiden. In Athene leidde dat tot een crisis van waarheid; hoe kon men binnen een veelstemmig politiek discours bepalen wie het recht op waarheid spreken toekwam? (Foucault 2001: 73; Foucault | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||
2012: 35-52). Bij Foucault is parrhesia niet langer gebonden aan de klassieke context; volgens hem duidt het opstaan van parrhesiasten in een samenleving en de daaropvolgende discussie over de integriteit van de parrhesiasten altijd op een crisis van waarheid, waarbij het politieke discours niet langer in staat is om waarheid te genereren in de zin van wat goed, heilzaam en nuttig is voor de staat (Foucault 2001: 84-86, 185-189). Een ‘discours’ betreft hier een bepaalde manier van spreken over een bepaald onderwerp, waarvan een zekere machtswerking uitgaat. Het ‘politieke discours’ is dan het spreken over de staat volgens de regels die daarvoor door de machthebbers, in het belang van de staat, zijn bepaald. Omdat discours als analytisch instrument de talige aspecten van machtswerking uitlicht, leent het zich bij uitstek om de doorwerking van machtsprocessen in Vondels teksten zichtbaar te maken. Het discoursbegrip van de late Foucault (1978-1984) is meervoudig, wat wil zeggen dat er binnen een samenleving altijd meerdere discoursen tegelijkertijd werkzaam zijn.Ga naar voetnoot15 Op dit theoretische, discursieve niveau kan parrhesia worden beschouwd als een botsing van discoursen over een en hetzelfde onderwerp. In dit artikel betreft het de botsing van een politiek en een situationeel discours over de waarheid, in de zin van het goede voor de Republiek. | |||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Doelstellingen en vooruitblikHet inhoudelijke doel van dit artikel is te demonstreren dat de thematiek van parrhesia in de verwikkelingen rond de Palamedespublicatie in verband kan worden gezien met een structurele botsing van discoursen in de Republiek als gevolg van haar gedecentraliseerde politieke stelsel. Wanneer het politieke discours van de Republiek in crisis verkeerde, kwam er een tweede, situationeel discours op dat de politieke patstelling doorbrak. Ik zal de paratekst van Palamedes analyseren in het kader van Foucaults parrhesia-begrip en zichtbaar maken hoe machtsprocessen daarbinnen doorwerkten als een allegorische dynamiek van verhulling en onthulling. De complexiteit van deze analyse is gelegen in het feit dat parrhesia op twee niveaus werkzaam is: op het historische niveau in de verwikkelingen rond Vondels Palamedespublicatie en op het theoretische niveau als de botsing van het politieke en het situationele discours. Deze dubbele functionaliteit van parrhesia is noodzakelijk om de doorwerking van de machtsprocessen in Vondels publicatie aan te tonen. Naast dit inhoudelijke doel wil ik de methodologische relevantie van Foucaults parrhesia-begrip aantonen voor de analyse van teksten die functioneerden in het politieke discours van de Republiek en die daarbinnen een beroep deden op de waarheid. Ten slotte beoog ik met deze studie een historisch perspectief te bieden op het politieke discours in de eenentwintigste eeuw, waarin parrhesia opnieuw de kop opsteekt, in de zin dat politici de vrijheid van meningsuiting aangrijpen om kiezers met schijnwaarheden aan zich te binden. Hoewel de treurspeltekst zelf in dit artikel niet volledig buiten beschouwing blijft, zal ik me voor de analyse van parrhesia in de verwikkelingen rond de Pala- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||
medespublicatie toespitsen op de paratekst. Tot de paratekst van Palamedes reken ik alle teksten van Vondel die aan het treurspel kunnen worden gerelateerd, binnen de publicatie (peritekst) en daarbuiten (epitekst) (Genette 1997: 5). De peritekst van Palamedes bestaat uit de teksten en afbeeldingen in het voorwerk van de publicatie. Voor de epitekst baseer ik me op de thematisch verwante hekeldichten en gelegenheidsgedichten uit de periode 1625-1639. De keuze voor het accent op de paratekst komt in de eerste plaats voort uit de aard van de inhoudelijke doelstelling, die de relatie betreft tussen de publicatie en het politieke discours in de publieke discussie. Daarbij valt op dat het titelblad, de titelprent en het voorwoord in deze discussie een veel belangrijkere rol speelden dan de treurspeltekst, waar nauwelijks naar werd verwezen. Ten tweede leent de paratekst zich voor een analyse van de beeldvorming van Vondel als parrhesiast, omdat de dichter hierin uitspraken doet over zijn bedoelingen met de publicatie (Genette 1997: 2). In de eerste paragraaf zal ik demonstreren hoe parrhesia in de paratekst van Palamedes wordt gethematiseerd, zodat dit resulteert in de beeldvorming van Vondel als parrhesiast. In de tweede paragraaf relateer ik die beeldvorming aan Vondels strategische belangen als dichter in Amsterdam door het netwerk van invloedrijke poëzieliefhebbers dat schuilging achter de publicatie bloot te leggen. Vondels beeldvorming als parrhesiast blijkt dan samen te hangen met het verlangen van zijn begunstigers om anoniem te blijven. In de derde paragraaf benader ik Vondels beeldvorming vanuit een breder, politiek perspectief, waarbij duidelijk wordt hoe een lokaal verankerde dichter als Vondel, als gevolg van het gedecentraliseerde politieke stelsel van de Republiek, kritiek kon uiten op de federale macht. Zoals gezegd leidde de structurele meerstemmigheid van het politieke stelsel ook tot patstellingen, en de situationele behoefte van partijen om die politieke patstelling te doorbreken. Ik beschouw deze politieke en situationele processen als twee verschillende discoursen en hun botsing als parrhesia, om zo de doorwerking van die processen in de paratekst van Palamedes te kunnen analyseren. In de laatste paragraaf zal ik, door een analyse van de klassieke allegorie die de basis vormt voor de Palamedespublicatie, inzichtelijk maken hoe de parrhesiastische dynamiek van onthulling en verhulling werkzaam is in de paratekst als een expressie van de discursieve processen die het voortbestaan van de Republiek garandeerden. | |||||||||||||||||||||||||||||
2 Vondel als parrhesiast2.1 De peritekstPalamedes heeft een uitgebreid voorwerk, bestaande uit het titelblad (zie afb. 1), een anoniem sonnet, de titelprent van Salomon Savery (zie afb. 2), een voorwoord van Vondel, een samenvatting van het treurspel en een lijst van personages.Ga naar voetnoot16 Met name de negen pagina's lange Voorrede valt op en geeft aan dat de publicatie extra duiding behoefde. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 De titelprent in de eerste druk van Palamedes, gesigneerd met ‘Saverij fec[it]’ (Ex. kb: 232 n 32 [1]. Early European Books, Eeb.chadwyck.com).
Hoewel het woord parrhesia in de Voorrede niet voorkomt, getuigt de tekst ontegenzeggelijk van Vondels fascinatie met vrijmoedig spreken. Zo staat parrhesia centraal in verschillende van Vondels bronteksten, zoals Xenofons Apologia (r. 46) en Memorabilia (r. 88), Lucianus' Verae historiae en, als een van de belangrijkste bronnen, Plato's Politeia.Ga naar voetnoot17 In de Politeia onderzoekt Plato welke staatsvorm het beste gerechtigheid waarborgt.Ga naar voetnoot18 Plato's beschouwing van de democratie richt zich op de crisis in de Atheense volksvergadering die door Foucault wordt gekwalificeerd als een crisis van waarheid.Ga naar voetnoot19 Vondel projecteert deze beschouwing op de situatie in 1618, waarin ‘goede’ en ‘slechte bestuurders’ strijden om de inwoners van de Republiek van hun gelijk te overtuigen. In Vondels weergave gedragen de ‘goede bestuurders’ zich als prototypische parrhesiasten. Een parrhesiast verbindt zich persoonlijk aan zijn woorden, hij toont moed en plichtsgevoel, zijn waarheid wordt door de toehoorders als zodanig herkend - waarbij veroordeling ook als erkenning kan worden beschouwd -, en zijn spreken is gespeend van iedere retoriek (Foucault 2011: 202-203; Foucault 2012: 10-14; McGushin 2007: 6-7). Een goede | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 Het archetype van de parrhesiast is Socrates, die door de Atheense volksvergadering werd veroordeeld tot de gifbeker, zoals hier afgebeeld in De dood van Socrates (1787) door Jacques Louis David (The Metropolitan Museum of Art, New York. Wikimedia Commons, 2014. Commons.wikimedia.org).
bestuurder zoekt de ‘wegh ter deugde’ en ‘set goed en bloed inde weegschael om het gemeen beste’ (r. 2-3). Helaas wordt hij gemakkelijk overstemd door slechte bestuurders, die ‘hun bysonder boven het gemeen welvaren stellen’. Dit zijn de sofisten, die het volk misleiden uit eigenbelang. De ‘menschen’ ten slotte, zijn lichtgelovig en niet in staat onderscheid te maken tussen goede en slechte bestuurders, vooral waar het geloofszaken betreft. Toch zal, volgens Vondel in de Voorrede, op de lange termijn de ‘rechtvaerdigheyd’ zegevieren en zullen goede bestuurders altijd weer in ere worden hersteld. Dit is het principe van het ‘heijligh recht’, vertegenwoordigd door de godin Themis. Palamedes was zo'n goede bestuurder die tijdens zijn leven werd verguisd, maar nadien werd vereerd met een standbeeld in de tempel van Themis.Ga naar voetnoot20 Dit betekenisvolle moment is afgebeeld op de titelprent (zie afb. 2). Vondel benadrukt dat ‘geschicht-schryvers, poëten, en redenaers’ (r. 54-55) een belangrijke rol vervullen in dit proces van rehabilitatie; zonder hen zou het nieuwe generaties bestuurders aan iedere stimulans ontbreken om nog rechtvaardig te handelen. Hier noemt Vondel Euripides als voorbeeld (r. 51-53), uit wiens tragedie Palamedes Socrates, toen de Atheense volksvergadering hem tot de gifbeker had veroordeeld, de troost putte dat het recht na zijn dood zou zegevieren (zie afb. 3). De gemene deler in Vondels vergelijking tussen Plato's democratie en de Republiek in 1618 was het meerstemmige politieke stelsel dat in een patstelling was geraakt. Maurits en de calvinistische predikanten, die hem steunden, trachtten die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||
impasse te doorbreken door de burgers van de Hollandse steden tegen Oldenbarnevelt op te hitsen en gedroegen zich in dat opzicht als ware sofisten. Door in de Voorrede meerdere voorbeelden van parrhesiasten te noemen - Palamedes en Socrates als historische voorbeelden, de goede bestuurders in algemene zin en, per implicatie, Oldenbarnevelt - plaatst Vondel de publicatie in de traditie van parrhesia: Palamedes als de onthulling van de waarheid achter het schijnproces. De vraag is welke rol Vondel, als dichter van Palamedes, innam binnen deze beeldvorming. Afgaande op teksten van tijdgenoten heeft Vondel verscheidene parrhesiastische eigenschappen van zijn rolmodellen overgenomen. Het feit bijvoorbeeld, dat Vondel zijn naam op het titelblad had ‘durven stellen’, werd door Niellius als uitermate moedig dan wel roekeloos beschouwd: Ick ben seer verwondert geweest te verstaen, dat Vondelen sijn rechte naem voor Palamedes heeft durven stellen, daer hij in praefatione [Voorrede] so groff ende tastelijck de Rechters aentast, ende in het geheel werck noch Agamemnon noch andere en spaert. Ick meende ganschelyck dat de naem van den autheur ende drucker gefingeert waren, mij niet connende inbeelden, dat ymant soude durven sulcken schrift voor het sijne bekennen.Ga naar voetnoot21 De beeldvorming van Vondel als een vrijmoedige spreker is het effect van zijn naam op het titelblad in combinatie met de gewaagde zinspelingen op de allegorische betekenis van het stuk in de peritekst. Deze zinspelingen moeten niet alleen als onthullingen worden beschouwd, maar ook als verhullingen of verzwijgingen (reticentiae) (Lausberg 1998: 395-396), want Vondel maakt de betekenis van de allegorie nergens expliciet. Een voorbeeld van zo'n zinspeling is Vondels nadrukkelijke afwijzing van een allegorische lezing; Palamedes betreft ‘de boose Heydenen’ en niet de recente geschiedenis: ‘ick roer geene Christenen’ (r. 16-17). Wellicht is die toevoeging ironisch, maar het effect is toch dat Vondel de allegorische betekenis niet letterlijk maakt. Andere zinspelingen gaan verder, zoals de uiterlijke gelijkenis van Palamedes met Oldenbarnevelt in de titelprent, en de tijdsaanduiding ‘Ten leed geen seven jaer’ in het sonnet, die verwijst naar de tijdspanne tussen de executie (1619) en de publicatie (eind 1625).Ga naar voetnoot22 Met deze zinspelingen licht Vondel een tipje van de sluier op, maar zonder de sleutel tot de allegorie weg te geven.Ga naar voetnoot23 Tijdens het proces bleek dit heel verstandig te zijn geweest, aangezien Vondels tegenstanders zijn schuld op grond van de letterlijke tekst probeerden hard te maken. Vondels advocaten wezen erop dat Vondel Maurits nergens expliciet beschuldigde en ‘dat men den inhoudt most verstaan, niet naar 't geen'er d'een of d'ander uit zoogh, en als met nyptangen uit trok, maar naar de verklaaring des Dichters; dewyl elk een uitlegger was van zyne eige woorden’ (Brandt 1682: 22-23). Hoewel de beeldvorming van Vondel als moedige waarheidspreker is gebaseerd op zijn onthulling van een onderdrukte waarheid, onthulde hij niet meer dan strikt noodzakelijk was om de nieuwsgierigheid van zijn publiek op te wekken. Behalve Vondels moed wordt in de peritekst zijn goede relatie met de waarheid beklemtoond. Zoals gesteld zouden dichters bijdragen aan de gerechtigheid in de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||
staat door in hun werk goede bestuurders op te voeren als rolmodellen voor volgende generaties: Oversulcx is het gemeene beste niet weynigh gehouden in [verschuldigd aan] de geschichtschryvers [geschiedschrijvers], poëten, en redenaers, die de beroemde helden hebben onsterffelijck gemaeckt, door hunne gheschriften sonder de welcke so vermaerde, en loffelycke daeden, met den graeve, en eene eeuwighe vergetelheyd souden overstolpt blyven: daer [terwijl] nu hunne geheugenis en glorie, noch veele dappere mannen uytlevert, en hen ter deughde aenprickelt [...] (r. 54-60) Het citaat evoqueert de klassieke memoriafunctie van de dichter, die veronderstelt dat door de bestuurders te ziften op de zeef der geschiedenis de goede vanzelf van de slechte gescheiden werden. Ze veronderstelt ook dat dichters een scherp oog hadden voor de waarheid en dat ze die durfden te publiceren.Ga naar voetnoot24 Die veronderstelling speelt ook mee in het sonnet in het voorwerk. Hier achtervolgt Palamedes, als ‘een schim mishandelt blond en blaeu’, zijn corrupte rechters. Als geest beschuldigt hij hen ervan dat ze zich hebben laten beïnvloeden door het opgehitste volk: By toortslicht, sprack hy, ick uw' straf lees uyt dees' blaeren:
Die myne onnooselheyd [onschuld] ten roove gaeft aen 't graeu [gepeupel]. (v. 7-8)
Literaire geestverschijningen waren bij Vondels tijdgenoten bekend uit het senecaanse treurspel, dat door Heinsius in de Nederlanden was geïntroduceerd en door Vondels leermeesters P.C. Hooft en Samuel Coster ijverig was beproefd (Smits-Veldt 1986: 60, 66, 258). Toch was het Vondel die in 1625 in een calvinistisch pamflet ‘Prins vande Spoockery’ werd genoemd, waarmee zal zijn gezinspeeld op het illusoire karakter van toneel in het algemeen en het opvoeren van allegorieën en geesten in het bijzonder.Ga naar voetnoot25 In overeenstemming met wat Del Pilar Blanco en Peeren (2013: 1-27) stellen over literaire geestverschijningen, voelden Vondels tijdgenoten haarfijn aan dat Palamedes ‘schimmen’ uit het verleden opwekte. Wat dat betreft kan het sonnet als exemplarisch voor de publicatie als geheel worden beschouwd. Lausberg omschrijft de geest als een retorische figuur die een overledene levend laat optreden, een ‘extension of prosopopoeia to the dead’ (Lausberg 1998: 370). Geesten ontlenen hun zeggingskracht aan hun eeuwige perspectief en aan hun onkwetsbaarheid; ze kunnen immers niet worden vervolgd. Een schrijver kan een geest woorden in de mond leggen die hij niet onder zijn eigen naam wil uitspreken. Vondel lijkt dit te doen in het sonnet. In een allegorische lezing verwijst ‘blaeren’ (v. 7) naar de Unie van Utrecht, waarin de vrijheden van de Hollandse steden ten opzichte van het federale bestuur waren vastgelegd. In de titelprent, die naast | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het sonnet is afgedrukt, houdt Palamedes deze handvesten voor zich uitgestrekt als om de wilde beesten af te weren, terwijl hij de hoed van de vrijheid stevig tegen zijn borst klemt (zie afb. 2).Ga naar voetnoot26 In deze lezing fungeert de Unie als het onweerlegbare bewijs van Maurits' machtsmisbruik. In een poëticale interpretatie echter, verwijst ‘blaeren’ naar de Palamedespublicatie zelf, als het literaire bewijs voor de ware toedracht van Oldenbarnevelts schijnproces. Zo bezien achtervolgt de geest van Palamedes de schuldige rechters met Vondels tekst en vertegenwoordigt hij, bij wijze van prosopopoeia, het standpunt van de dichter. De geest en Vondel vervullen dezelfde rol door de rechters te vervolgen en de waarheid aan het licht te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De epitekstIn de peritekst van Palamedes wordt Vondel nergens expliciet als waarheidspreker genoemd. In de epitekst, de thematisch verwante teksten buiten de publicatie, verandert dat. De publicatie van Palamedes wordt omgeven door een halo van hekeldichten en gelegenheidsgedichten die het allegorische spel van ‘coding and decoding’ in de Palamedestekst voortdurend nieuw leven inblazen.Ga naar voetnoot27 Vondel treedt in dat proces steeds prominenter naar voren als parrhesiast. Een anoniem gedicht uit 1625 prijst Vondel om zijn heldere geest en talent, die zijn vrijmoedigheid (‘dapperheên’) in goede banen hebben geleid. Vondel heeft de waarheid met goedgekozen argumenten (‘maet van uytgekipte reên’) bepleit: Gaaffrijcke Vondel, die de slibbergladde Trappen
Van waere wetenheyd [verstand] bestaen [gedurfd] hebt op te stappen
[...]
Uw Roemruchtbaere geest, met Goddelicke reden
Geswangert, en gekropt [vol] van nutte aerdicheden,
Heeft nu en dan de vloet van hare dapperheên
Geanckert aen de maet [matigheid] van uytgekipte [uitgekozen] reên.Ga naar voetnoot28
De schrijver stelt Vondel voor als iemand die pal staat voor de waarheid, maar die ook redelijk genoeg is om haar overtuigend te onderbouwen. Dit gedicht roept niet zozeer het beeld op van een volmaakt onretorische parrhesiast, in de traditie van Socrates en Palamedes,Ga naar voetnoot29 maar veeleer van een bedachtzame en misschien zelfs gewiekste spreker, die zijn leven juist niet op het spel zet. In Vondels eigen gedichten daarentegen, overheerst het beeld van een onretorische parrhesiast, voor wie waarheid niet ligt in het overtuigen van de ander, maar in de persoonlijke relatie met de waarheid zelf. In het aan Hooft opgedragen hekeldicht ‘Roskam’ (1630) staat het onderscheid tussen oprechte gevoelens en retorische gebaren centraal: ‘De waerheyd eyscht het hart, en niet soo seer 't gebaer.’Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Omwille van die relatie kan Vondel de waarheid niet onderdrukken: Want waerheyd (dat's al oud [bekend]) vind nergens heyl nocht heul [toevlucht]:
Dies roemtmen hem voor wijs, die vinger op den mond leyd.
O kon ick oock die kunst: maer wat op 's harten grond leyd
Dat weltme na de keel: ick word te stijf geparst, (v. 62-65)
Terwijl uit de analyse van de Voorrede al bleek dat Vondel goed nadacht welke meningen hij prijsgaf en welke niet, en dat hij ook door tijdgenoten werd gezien als iemand die een goede balans vond tussen waarheid en retoriek, schept hij zelf het beeld van een onretorische spreker, iemand die de ‘kunst’ om iets anders te zeggen dan wat hij denkt niet beheerst. Vondels beeldvorming als onretorische spreker wordt nog versterkt door de voorstelling van zijn tegenstanders, de calvinistische predikanten. In ‘Roskam’ zijn het doortrapte redenaars die ‘God voeren in den mond, de valscheyd in't gemoed’ (v. 6). Ook in het gedicht ‘Harpoen’ (1630) waarschuwt Vondel voor de geslepen tong van de priesters: [...] wat al boos vergif verspreyt een' paepetong!Ga naar voetnoot31
En 't was waerachtigh waer. Wie kan de waerheyd laecken [ontkennen]?
Dat allerkleenste lidt [nl. de tong] beschickt wel groote saecken:
Gelijck de slimme slang, in 't heyligh Paradijs.Ga naar voetnoot32
Door zijn tegenstanders af te schilderen naar het beeld dat Socrates schiep van de sofisten in Athene, versterkt Vondel zijn eigen beeldvorming als een socratische, onretorische parrhesiast. Ook in gelegenheidsgedichten neemt Vondel de rol van parrhesiast aan, zoals in het ‘Danckdicht’ (1632) voor Jacob Baeck, de zoon van Laurens, op wiens landgoed Vondel in 1625 was ondergedoken: Toen ick vervloeckte waarheit sprak
Verstreckte my uw vaders dack
Een toevlught, als self magen [familieleden] weken
En deisden [deinsden terug], morrende en verstoort,
En weigerden ter noot [in deze noodtoestand] [e]en woort
Voor mijn onnozelheid [onschuld] te spreken.Ga naar voetnoot33
Dit fragment kent aan Vondel alle eigenschappen toe van een parrhesiast; hij had in alle onschuld zo'n ‘vervloeckte’ waarheid uitgesproken dat zelfs zijn familieleden hem geen bescherming meer durfden te bieden. Bovendien vereenzelvigt Vondel zich met die waarheid. Kenmerk van de waarheid is dat ze steeds weer wordt verdrukt, of zoals het in ‘Roskam’ staat: ‘waerheyd (dat's al oud) vind nergens heyl nocht heul’ (v. 62). In ‘Danckdicht’ is het Vondel zelf die om een toevluchtsoord verlegen zit. Deze identificatie met de waarheid is de meest wezenlijke eigenschap van een parrhesiast. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
3 Parrhesia als strategieZoals Vondels biograaf Gerard Brandt aangeeft, werden Vondels tijdgenoten gebiologeerd door de vraag of hij Palamedes uit eigen beweging had gepubliceerd of dat hij daartoe was aangezet door derden, die hem vervolgens hadden gesteund in het gerechtelijke proces (Brandt 1682: 20).Ga naar voetnoot34 Een analyse van de ontstaansgeschiedenis van Palamedes wijst uit dat achter de publicatie een netwerk van begunstigers schuilging.Ga naar voetnoot35 Met dit netwerk wordt zichtbaar dat de beeldvorming van Vondel als parrhesiast samenhing met de wens van zijn begunstigers om anoniem te blijven.Ga naar voetnoot36 | |||||||||||||||||||||||||||||
3.1 SpreekbuisBij de totstandkoming van Palamedes herhaalde zich een procedé dat zich reeds vanaf de late jaren 1610 voordeed: Vondel betuigde in zijn werk publiekelijk steun aan de remonstranten, waarmee hij bij remonstrantsgezinde begunstigers goodwill verwierf. In 1618 had Vondel met het hekeldicht ‘Op de Ionghste Hollantsche transformatie’ blijk gegeven van een proremonstrantse gezindheid en ongeveer vanaf die tijd dook zijn naam steeds vaker op in een kring van remonstrantsgezinde poëzieliefhebbers waarbinnen Hooft een centrale positie innam.Ga naar voetnoot37 Onder hen bevonden zich remonstranten, vrijzinnige doopsgezinden en ‘rekkelijken’.Ga naar voetnoot38 In de vroege jaren 1620 droeg Vondel de treurspelen Hierusalem verwoest (1620) en De Amsteldamsche Hecuba (1625) op aan Anthonis de Hubert en Cornelis Pietersz Hooft, de vader van P.C. Hooft.Ga naar voetnoot39 De stukken ageerden tegen de gruwelen van de oorlog en dat was koren op de molen van de staatsgezinden, die vreesden dat na de beëindiging van het Twaalfjarig Bestand in 1621 de opbrengsten van de handel in de oorlogskas van Maurits zouden belanden. Ook nam Vondel het in gelegenheidsgedichten op voor remonstrantse contacten die als gevolg van Maurits' beleid uit hun functies waren gezet, zoals in Lof der Zeevaert (1623) voor gouverneur-generaal van de voc Laurens Reael, en in een lijkdicht (1622) voor diens zwager, predikant Koenraad Vorstius.Ga naar voetnoot40 Vondels doopsgezinde afkomst en zijn sociale positie als middenstander verhinderden hem niet om, via het netwerk dat met de Brabantse rederijkerskamer en zijn eerste uitgever Dirck Pietersz Pers verbonden was, contacten te leggen met remonstrantsgezinde en welgestelde begunstigers. Deze contacten verklaren waarom hem in 1625 een onderduikadres werd geboden door Laurens Baeck, die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als succesvolle suikerhandelaar toch tot een andere klasse behoorde (Dudok van Heel 2006: 131). Ook Baeck maakte namelijk deel uit van de kringen rond Hooft (Brandt 1682: 22).Ga naar voetnoot41 | |||||||||||||||||||||||||||||
3.2 BliksemafleiderBij de voorbereiding van de Palamedespublicatie werd Vondel door zijn begunstigers gestuurd en gesteund. Brandt vermeldt dat de eerdergenoemde Amsterdamse schepen Burgh aan Vondel had voorgesteld om een allegorisch treurspel te schrijven over Oldenbarnevelts executie (Brandt 1682: 18).Ga naar voetnoot42 Vervolgens moet Vondel door iemand zijn geholpen bij de inventie en bewerking van het Palamedesthema,Ga naar voetnoot43 aangezien het treurspel van Euripides slechts fragmentair was overgeleverd en moest worden gereconstrueerd op basis van diverse Griekse en Latijnse bronnen, waarvoor met name Vondels kennis van het Grieks in 1625 nog tekortschoot.Ga naar voetnoot44 In de Voorrede noemt Vondel diverse Griekse bronnen waarvan op dat moment nog geen Latijnse of Nederlandse vertalingen voorhanden waren.Ga naar voetnoot45 Het voorwerk van een Palamedesdruk uit 1707 vermeldt dat de remonstrantse Leidse hoogleraar Grieks Johannes Meursius achter de inventie had gezeten en een eerste prozaversie van de plot van Palamedes had geschreven: De stoffe, waer uit de Heer Vondel het treurspel, Palamedes genaemt, heeft zamengestelt, is eerst in onrym ontworpen door den taal- en Historie-kundigen Joannes Meursius, Hoog-leeraer in de Hooge Schoole te Leiden, en wel op 't verzoek van den Hr. Van der Myle, Barnevelts Schoonzoon, daer na door Vondel in rym gebracht [...].Ga naar voetnoot46 Via Hooft, die bevriend was met Cornelis van der Mijle, kan Vondel in het bezit zijn gekomen van Meursius' prozaontwerp, dat hij vervolgens op rijm zou hebben gesteld. Van der Mijle, die als schoonzoon van Oldenbarnevelt een glansrijke politieke carrière had gekend, maar in 1619 uit zijn functies was ontheven en verbannen, had voldoende reden om de publicatie van Palamedes te steunen. De geruchten dat hij in het treurspel werd gerepresenteerd door Oates, de jongere broer van Palamedes, en dat hij de tekst later zou hebben voorgelezen aan Frederik Hendrik (Brandt 1682: 24), versterken het vermoeden dat hij een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van Palamedes. Opmerkelijk genoeg doet Vondel het in de Voorrede voorkomen dat hij de enige schrijver van Palamedes is. Hij geeft een uitge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||
breid overzicht van zijn bronnen, aangevuld met Griekse en Latijnse citaten, maar vermeldt niets over de hulp die hij ontving bij het vertalen. Als Palamedes op basis van aanwijzingen in de peritekst door tijdgenoten als het product van een samenzwering zou zijn gezien, dan zou die in de eerste plaats moeten worden gezocht in doopsgezinde hoek. Zowel Vondel als de tekenaar van de gesigneerde titelprent Salomon Savery en de uitgever Jacob Aertsz Colom waren bekende doopsgezinden. De ‘Vyerige Colom’, zoals het uithangbord van de uitgever vermeldde, had al tumult veroorzaakt met de uitgave van Nittert Obbesz’ Raegh-besem (1625) en zou dat weer doen met Coornherts omstreden Brieven-boeck (1626) en Wercken (ca. 1629-1632), maar aan remonstrantse publicaties had hij vóór Palamedes nooit meegewerkt. De remonstranten hadden hun eigen uitgevers, zoals in Amsterdam Cornelis Lodewijcksz van der Plasse.Ga naar voetnoot47 De mennonitische uitstraling van de publicatie onttrok het remonstrantse netwerk aan het oog van Vondels tijdgenoten. Dit blijkt uit de briefwisseling van de eerdergenoemde Niellius, die aanvankelijk vermoedde dat Palamedes een remonstrantse publicatie was, tot hij werd ingelicht over de identiteit van de dichter: ‘Nu worde ick beter onderrecht, daer ick U.E. hertelijck voor dancke, seer blijde sijnde dat men weet dat wy ofte niemant van onse verdruckte societeijt tot dat werck eenige schult hebben.’Ga naar voetnoot48 Niellius is opgelucht omdat een remonstrantse Palamedespublicatie de positie van de remonstranten, alsmede zijn eigen positie als gevangene op Slot Loevestein, alleen maar zou verslechteren. De analyse van de ontstaansgeschiedenis van Palamedes wijst uit dat er een remonstrantsgezind netwerk van geleerden en begunstigers schuilging achter de publicatie. Albert Koenraads Burgh, Cornelis van der Mijle, Johannes Meursius en waarschijnlijk P.C. Hooft waren betrokken bij de totstandkoming van het treurspel. Dat betekent dat Vondel niet zozeer zijn eigen waarheid sprak, als die van zijn begunstigers. Zij zouden Vondel tot lang na 1625 blijven steunen, zoals al bleek in de gedichten ‘Roskam’ en ‘Danckdicht’ voor Hooft en Jacob Baeck. Jan ten Grootenhuis, Laurens Baeck en opnieuw Burgh namen het voor de dichter op tijdens het proces, vermoedelijk bijgestaan door burgemeester Dirk Bas en de schepenen Harmen van der Pol en Andries Bikker. Opdat de betrokken remonstranten hun straf ontliepen, werden alle sporen van deze samenwerking in de publicatie zelf zorgvuldig uitgewist, waarbij Vondels naam op het titelblad fungeerde als bliksemafleider. De verhulling van dit netwerk schiep ruimte voor Vondels beeldvorming als parrhesiast, een onpartijdige buitenstaander met de persoonlijke behoefte om waarheid te spreken voor het gemeengoed. | |||||||||||||||||||||||||||||
4 Crisis van waarheidDe thematiek van parrhesia en de beeldvorming van Vondel als parrhesiast in de paratekst van Palamedes kan op basis van Foucaults parrhesia-begrip in verband worden gesteld met politieke processen in de Republiek ten tijde van de Pala- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||
medespublicatie. Zoals betoogd kwam de publicatie tot stand binnen een verhuld netwerk van staatsgezinde begunstigers. De voorwaarden voor het succes van die samenwerking werden bepaald door de politieke structuur van de Republiek en het specifieke machtsevenwicht in 1625. In deze paragraaf zal ik deze structuur in kaart brengen en demonstreren hoe een kritische tekst als Palamedes daarbinnen kon verschijnen. Vervolgens zal ik deze politieke structuur en de gebeurtenissen van 1618 beschouwen vanuit het perspectief van parrhesia. Door het politieke stelsel van de Republiek als een ‘politiek discours’ te beschouwen en Maurits' machtsgreep in 1618 als een ‘situationeel discours’ dat de politieke patstelling doorbrak, kan de machtswerking van beide instellingen - de staat versus de prins - in Vondels Palamedes worden geanalyseerd, zoals ik in de laatste paragraaf zal doen. | |||||||||||||||||||||||||||||
4.1 ParticularismeIn de paratekst van Palamedes vervullen de ‘handvesten’ een centrale rol. Zoals gezegd staan zij voor de Unie van Utrecht, waarin de onderlinge samenhang van de Noordelijke Nederlanden binnen de Republiek was vastgelegd. In beginsel was het een verdrag geweest over de deelname van de soevereine Staten aan de oorlog tegen Spanje, maar gedurende de zeventiende eeuw won de opvatting veld dat de Unie, bij afwezigheid van enig ander document, als grondwet kon worden beschouwd (Price 1994: 221; De Monté ver Loren 2000: 250, 261, 266). Ze betrof uitsluitend de federale wetgeving over oorlogsvoering, werving van oorlogsgelden en buitenlandse politiek, terwijl zaken als rechtspraak, bestuur en wetgeving tot het afzonderlijke domein van elk gewest behoorden (Israel 1995: 291-297). De gewesten lieten een groot deel van deze taken weer over aan het zelfbestuur van de steden, zodat men kon spreken van ‘vrije steden’. In Palamedes vertegenwoordigen de handvesten de vrijheden van de steden ten opzichte van de Staten, de Staten-Generaal en vooral de stadhouder. Volgens J.L. Price werkte het politieke systeem van de Republiek beter dan iemand op grond van de in de Unie vastgelegde gedecentraliseerde bestuursstructuur zou kunnen voorspellen. Hij noemt hiervoor als reden dat onder de formele structuur een onderhandelingscultuur schuilging die snel en flexibel optreden mogelijk maakte: ‘what really ran the state was an informal system, or rather systems, which underlay and to some extent subverted the formal constitution’ (Price 1994: 3). Volgens Price functioneerde de Republiek niet ondanks, zoals historici lange tijd veronderstelden, maar juist dankzij de decentralisering. Het zwaartepunt van de macht in Holland lag bij de achttien steden - Amsterdam voorop -, die grote invloed konden uitoefenden via hun delegaties in de Statenvergadering, door besluitvormingsprocessen te vertragen of betalingen uit te stellen (Price 1994: 10).Ga naar voetnoot49 Hoewel de politieke autoriteit van de Staten groter was, waren zij voor de uitvoering van besluiten zozeer afhankelijk van de stadsbesturen dat die in de praktijk meer invloed hadden op het beleid. Daarmee hing samen dat het administratieve en bureaucratische apparaat van zowel de Staten als de Staten-Generaal betrekkelijk gering was (Price 1994: 149). Het gegeven dat lokale belangen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in de Republiek veelal prevaleerden boven federale processen noemt Price ‘particularisme’. | |||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Schending en herstelDe aanleiding, de totstandkoming en de afwikkeling van de Palamedespublicatie laten zich goed beschrijven aan de hand van Prices principe van particularisme. Om bij de aanleiding te beginnen: Vondel bepleit in Palamedes duidelijk het standpunt van de vrije steden. Hij beschuldigt Maurits ervan de Unie te hebben geschonden door in de staatsgezinde steden, waaronder Amsterdam, de wet te verzetten om de vrijgekomen zetels in magistraat en vroedschap door de prinsgezinde burgemeester Reinier Pauw te laten opvullen met loyale Amsterdammers.Ga naar voetnoot50 Dit nieuwe stadsbestuur had er in de Statenvergadering toe bijgedragen dat Oldenbarnevelt kon worden gearresteerd en geëxecuteerd. Pauw zelf was de voorzitter van de rechtbank in het proces tegen de landsadvocaat. Gelijktijdig met het proces vond van 13 november 1618 tot 29 mei 1619 de Synode van Dordrecht plaats, die de remonstrantse aantekeningen bij de predestinatieleer van Calvijn verwierp en het calvinisme uitriep tot de publieke godsdienst. In de jaren die volgden, liet Pauw in Amsterdam meerdere plakkaten afkondigen tegen remonstrantse geloofsuitingen en werden remonstrantse predikanten verbannen of opgesloten.Ga naar voetnoot51 De plakkaten leidden tot grote onvrede bij het remonstrantsgezinde patriciaat en tot conflicten tussen burgers onderling. Als gevolg van deze onlusten boette Pauw sterk aan populariteit in en moest hij in 1621 plaatsmaken voor staatsgezinde regenten (Roodenburg 1990: 193-194; Frijhoff & Prak 2009: 411). In 1622 sloeg de machtsbalans in de magistraat om en in 1625 waren alle vier de Amsterdamse burgemeesters staatsgezind.Ga naar voetnoot52 Zij konden de antiremonstrantse plakkaten echter niet opheffen zonder instemming van de Staten van Holland, waar Maurits nog veel invloed had.Ga naar voetnoot53 Toen Maurits in april 1625 kwam te overlijden en het ontstane machtsvacuüm niet onmiddellijk werd opgevuld door de nieuwe stadhouder,Ga naar voetnoot54 nam het zelfvertrouwen van de Amsterdamse regenten toe. Nadat Maurits' lichaam in september was bijgezet in het familiegraf te Delft bracht Vondel de kopij in oktober 1625 naar de drukker.Ga naar voetnoot55 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In een aan Price ontleende logica kan ook de wijze waarop de totstandkoming van Palamedes werd gestuurd door lokale patronagenetwerken worden beschouwd als een vorm van particularisme. Price stelt dat de gewestelijke identiteit van burgers in de Republiek betrekkelijk zwak was en dat hun politieke loyaliteit primair bij de lokale bestuurders lag, omdat deze - met name de burgemeesters - door het verlenen van gunsten en het toekennen van functies een patronagenetwerk opbouwden dat burgers verplichtte en lokaal inbedde.Ga naar voetnoot56 Dit gold ook met betrekking tot de patronage van kunstenaars en schrijvers; deze waren voor hun inkomsten en bekendheid veel afhankelijker van de stedelijke autoriteiten dan van de Staten, de Staten-Generaal of de stadhouder, met als gevolg dat hun kunstuitingen niet zelden de standpunten van deze stedelijke autoriteiten vertolkten.Ga naar voetnoot57 Geerdink (2012a: 181-186) stelt dat Vondel, vooral tot 1625, sociaal was verankerd in Amsterdam, zoals ook naar voren kwam uit mijn analyse van het netwerk dat schuilging achter Palamedes. Palamedes was voor Vondel een gelegenheid om zijn ideologische verwantschap met zijn Amsterdamse begunstigers te tonen. Ten slotte biedt particularisme een verklaring voor de afwikkeling van het Palamedes- proces. Het optreden tegen oproerige publicaties behoorde tot de taken van de Gecommitteerde Raden en het Hof van Holland, vooral wanneer de stedelijke rechtbank van schout en schepenen de zaak niet onmiddellijk zelf oppakte.Ga naar voetnoot58 Toen Vondel zich beriep op het ius de non evocando werd dit dan ook niet zomaar geaccepteerd. Uit de resoluties van de Gecommitteerde Raden blijkt dat de Amsterdamse schout het proces uiteindelijk toch kreeg toegewezen, alleen omdat Vondel was ondergedoken en zijn schuilplaats niet zou verlaten voor een proces buiten Amsterdam. De Gecommitteerde Raden konden, zonder de medewerking van de Amsterdamse schout en schepenen, weinig gedaan krijgen en zagen zich genoodzaakt de uitkomst van het proces af te wachten. De onderhandelingen tussen het gewest en de stad verliepen dus in lijn met Prices principe van particularisme. Opdat de Gecommitteerde Raden geen gezichtsverlies zouden lijden, stelden deze enige eisen omtrent de uitkomst van het proces, en de Amsterdamse schout kwam hieraan tegemoet - schriftelijk althans - om de relatie geen verdere schade toe te brengen (Molkenboer 1939: 51-52). Vondel kon zijn Palamedes publiceren, ondanks de censuurmaatregelen van de Staten, omdat stedelijke regenten de juridische risico's wisten in te perken door ‘onderhandeling’ met de Gecommitteerde Raden. | |||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Botsing van discoursenWaar Price (1994: 258) de onderhandelingscultuur beschouwt als de smeerolie van een moeizaam politiek stelsel, wordt diezelfde cultuur vanuit het perspectief van parrhesia zichtbaar als een per definitie apolitieke praktijk. Wat het beginsel van particularisme namelijk niet verklaart, is dat de onderhandelingen tussen de steden en de stadhouder soms in een zodanige patstelling verzeild raakten dat de belanghebbenden naar de wapens grepen om een beslissing te forceren. Met par- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||
rhesia kunnen deze crises worden geduid als de tijdelijke uitschakeling van het politieke discours door een situationeel discours. Ik noem het ‘situationeel’ omdat het niet opereert volgens regels of wetten, maar zo effectief mogelijk reageert op de situatie. In 1618 betrof die situatie het bedreigde voortbestaan van de Republiek. In de voorafgaande jaren waren de onderhandelingen tussen de stadhouder en de Hollandse steden vastgelopen; het politieke discours was niet langer in staat waarheid te genereren voor de staat, en dit gebrek aan besluitvaardigheid maakte de Republiek kwetsbaar in de oorlog. Maurits en de calvinistische predikanten beëindigden deze situatie door de burgers tegen Oldenbarnevelt op te hitsen of, als dat niet lukte, te dreigen met geweld. Deze gang van zaken stond niet op zichzelf binnen de geschiedenis van de Republiek. De gebeurtenissen van 1650 en 1672 tonen aan dat er sprake was van een patroon van politieke patstellingen en gewelddadige doorbraken, geforceerd door de prins van Oranje.Ga naar voetnoot59 De prins nam binnen het politieke discours van de Republiek een uitzonderlijke positie in: als stadhouder was hij in dienst van de Staten en als legeraanvoerder (in oorlogstijd) van de Staten-Generaal. Daarbij genoot hij als leider van de Opstand grote populariteit bij de bevolking en had hij binnen de Republiek een welhaast dynastieke status verworven.Ga naar voetnoot60 Zijn militaire macht was ongeëvenaard en het ontbrak de steden aan politieke middelen om die macht aan banden te leggen. Juist omdat zijn politieke functies niet duidelijk waren afgebakend, kon hij de politiek op momenten omzeilen (Rowen 1988: 231; Frijhoff & Spies 1999: 94-98). De structurele botsingen tussen het politieke discours en de prins wijzen erop dat het voortbestaan van de Republiek afhankelijk was van niet één, maar twee discoursen, waarvan er een fundamenteel apolitiek was. Zolang het politieke discours functioneerde, bleef de gewelddadige basis verhuld, maar zo gauw de onderhandelingen spaak liepen nam het situationele discours het over. Aan de hand van Foucaults parrhesiabegrip kan de machtswerking van beide discoursen in de Palamedespublicatie worden geanalyseerd. Het politieke discours is werkzaam als de staatsgezinde retoriek waarmee Vondel onthult dat Maurits tegen de wetten van de Republiek gehandeld heeft en een gevaar vormt voor de staat. Het situationele discours onthult dat het politieke stelsel niet volstaat om het voortbestaan van de Republiek te garanderen en dat Maurits' ingrijpen de Republiek heeft behoed voor de ondergang. Aangezien beide onthullingen niet tegelijkertijd ‘waar’ kunnen zijn, verhullen ze elkaar beurtelings en zo brengen zij samen in Palamedes een dynamiek van onthulling en verhulling teweeg. Deze dynamiek beschouw ik als representatief voor het patroon van politieke patstellingen en situationele doorbraken in de geschiedenis van de Republiek. | |||||||||||||||||||||||||||||
5 De dynamiek van de allegorieDe dynamiek van onthulling en verhulling die inherent is aan parrhesia beschrijft tevens de discursieve processen die de Republiek in stand houden. Deze stelling | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zal ik ten slotte onderbouwen door de resultaten van mijn discursieve benadering terug te koppelen naar de paratekst en de functie van de klassieke allegorie daarbinnen te analyseren. De paratekst bevat meerdere allegorieën die vooruitwijzen naar de grote allegorie van het treurspel. Met een klassieke allegorie bedoel ik de voorstelling van een eigentijdse gebeurtenis aan de hand van een parallelle gebeurtenis uit de klassieke oudheid. Een allegorie is een vorm van representatie en kent als zodanig twee domeinen, in dit geval dat van de recente geschiedenis van Oldenbarnevelt en de klassieke geschiedenis van Palamedes. Een allegorie functioneert doordat beide domeinen om beurten aan de oppervlakte treden, waarbij de representatie van de gebeurtenissen in de eigen tijd afwisselend wordt onthuld en verhuld (Korsten 2009: 124-126). | |||||||||||||||||||||||||||||
5.1 VerhullingVolgens Craig Owens dient het onderscheid tussen de twee domeinen van een allegorie een proces van toe-eigening: Allegorical imagery is appropriated imagery; the allegorist does not invent images but confiscates them. He lays claim to the culturally significant, poses as its interpreter. And in his hands the image becomes something other (allos = other + agoreuei = to speak) (Owens 1980: 69). Vertaald naar de Palamedespublicatie wordt de klassieke geschiedenis op zodanige wijze geconstrueerd dat die de recente geschiedenis in een bepaald licht plaatst. Vondel eigent zich de geschiedenis van Palamedes toe, bijvoorbeeld door deze te laten lauweren door Themis. Zoals gezegd, vertegenwoordigt Themis in Palamedes het idee dat het heilig recht in de geschiedenis impliciet werkzaam is. Ze is de tegenhanger van de godin Dikè, die staat voor de praktijk van de rechtsspraak op aarde, die zelden strookt met het heilig recht, maar op den duur altijd wordt gecorrigeerd, zoals Vondel beschreef in een gedicht voor de dochter van Laurens Baeck: Ons Themis, die 't gezicht aen geene letters hecht,Ga naar voetnoot61
Ontvouwt en schift'er [nl. voor 't hemelsche gezicht] net het onrecht van het Recht,
Het heiligh Recht, 't welck hier beneden is te zoecken,
En blind word opgevischt uit eene zee van boecken,Ga naar voetnoot62
Themis weet recht en onrecht feilloos te schiften en ziet erop toe dat het heilig recht altijd zegeviert, maar de mensen op aarde maken het haar niet gemakkelijk door recht en onrecht steeds te verwarren, verblind als ze zijn door hun wetboeken. Door Themis op te voeren in de Palamedespublicatie en daar later bij begunstigers naar terug te verwijzen, suggereert Vondel dat het heilig recht, ondanks de uitkomst van het proces, aan de kant staat van Oldenbarnevelt. Met deze toe-eigening van het Palamedesverhaal echter, verhult Vondel de gedachte dat de dood van Oldenbarnevelt noodzakelijk was voor het voortbestaan van de Republiek. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Behalve een historische scheidslijn tussen de recente en de klassieke geschiedenis trekt de allegorie ook een morele scheidslijn tussen de christelijke en de heidense geschiedenis. Deze hiërarchie stelt Vondel in staat om morele uitspraken te doen over de personages in het treurspel en, via de allegorische werking, hun tegenhangers in de eigen tijd. Om de verhullende werking van de allegorie ook in dit opzicht te illustreren dien ik een kort uitstapje te maken naar de treurspeltekst. Zoals Frans-Willem Korsten heeft betoogd, wordt Maurits hierin niet alleen door Agamemnon gerepresenteerd, maar ook door een ‘Africaen’ (Korsten 2009: 119-125). Dat deze heidense figuur verwijst naar Maurits blijkt uit de woordspeling van ‘Moor’ (letterlijk: inwoner van Mauretanië) en ‘Maurits’.Ga naar voetnoot63 Aan het einde van het tweede bedrijf beschrijft de rei van Peloponnesers en Ithakoisen, die staan voor de Hollandse en Zeeuwse calvinistische predikanten,Ga naar voetnoot64 hoe de Afrikaan mensen offert en tempels bouwt van hun schedels. Deze offerpraktijken worden door de rei als ‘onontworstelbaer bescheer’ voorgesteld, een gepredestineerd lot. Zoals Vondel nog vaker zou doen,Ga naar voetnoot65 legt hij een verband tussen het heidense ritueel van mensenoffers en de calvinistische predestinatieleer, die stelde dat de mens zijn lotsbestemming op geen enkele manier kon beïnvloeden. Vondel vond dat een heidense gedachte. Door Maurits voor te stellen als een dubbele heiden wordt hij als het ware aan de christelijke geschiedenis onttrokken en deel van de heidense geschiedenis. Binnen het bredere kader van de klassieke allegorie wordt daarmee ook Maurits' schending van de Unie, die centraal staat in het treurspel, als moreel verwerpelijk voorgesteld. Zo wordt door de werking van de klassieke allegorie de herinnering aan de onrechtvaardige werking van het situationele discours ondergebracht bij het klassieke domein, opdat ze niet als deel van de recente geschiedenis hoeft te worden herinnerd. De geschiedenis van de Republiek wordt gepresenteerd als een coherent en zuiver geheel, en de ongemakkelijke waarheid dat ze was gefundeerd in onrecht en geweld aan het oog onttrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||
5.2 OnthullingDe verhullende werking van een allegorie is niet duurzaam. Op zeker moment eist de allegorie haar tol in de vorm van de onvermijdelijke onthulling (Owens 1980: 69). In de allegorie van Palamedes is de opheffing van het onderscheid tussen de eigen en de klassieke geschiedenis potentieel al aanwezig in de vermenging van christelijke en heidense elementen. De voorstelling van Maurits als een Afrikaan leidt onherroepelijk tot het inzicht dat de recente geschiedenis ‘heidense’, in de zin van moreel verwerpelijke elementen bevat. Haar coherentie en zuiverheid werden kunstmatig in stand gehouden door de verhulling van ongerechtigheden. Zoals Themis dit proces van verhulling vertegenwoordigt, zo bevat de paratekst ook een personificatie van onthulling. Dit is de geest van Palamedes in het sonnet in het voorwerk die zijn rechters achtervolgt met de handvesten dan wel Vondels treurspeltekst, als het onweerlegbare bewijs van hun verraad. Zoals reeds gesteld, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verwijst het voorkomen van geesten in teksten vaak naar gewelddadigheden in het recente verleden. De geest blijft de betrokkenen achtervolgen als een onverwerkt trauma dat hen dwingt om de confrontatie aan te gaan met de pijnlijke herinneringen: Trauma [...] is forever engaged in the quest for an answer, an evanescent truth. Such is the case with ghosts that arrive from the past, seeking to establish an ethical dialogue with the present. Ghosts, in this case, are part of a symptomatology of trauma, as they become both the objects of and metaphors for a wounded historical experience (Del Pilar Blanco & Peeren 2013: 12). In deze beschrijving vervult de geest de onmiskenbare rol van een parrhesiast die een ongemakkelijke waarheid uit het verleden onthult. Het is een provocatieve figuur die grenzen overschrijdt in zijn zoektocht naar de waarheid: hij zweeft dwars door muren, ontsnapt uit het dodenrijk en reist door de tijd. Op vergelijkbare wijze doorkruist de geest van Palamedes de domeinen van de klassieke allegorie. Met Vondels treurspeltekst heeft hij een nieuwe versie van de geschiedenis in handen die hij wil overdragen aan de levenden. Hij staat niet toe dat Oldenbarnevelt wordt herinnerd als een landverrader, zelfs niet als hij daarvoor de gruwelijke waarheid over de Republiek moet onthullen. | |||||||||||||||||||||||||||||
6 BesluitMet dit artikel heb ik willen aantonen dat Foucaults parrhesiabegrip een nuttig instrument vormt voor de analyse van de relatie tussen de gedecentraliseerde politieke structuur van de Republiek en de paratekst van Palamedes, als een van de verschillende stemmen die een beroep deden op de waarheid. Uit de analyse van de paratekst kwam naar voren dat de Palamedespublicatie daarin stevig in de traditie van parrhesia werd geplaatst, wat resulteerde in de beeldvorming van Vondel als parrhesiast. Vervolgens heb ik laten zien dat deze beeldvorming samenhing met de verhulling van een remonstrantsgezind netwerk achter de publicatie. De voorwaarden voor het slagen van deze samenwerking werden bepaald door de gedecentraliseerde politieke structuur van de Republiek. Prices principe van particularisme verklaart hoe lokaal verankerde kunstenaars zonder grote risico's kritiek konden uiten op de federale machthebbers. Het beginsel van particularisme biedt echter geen verklaring voor patstellingen in de onderhandelingen tussen de steden, de Staten en de stadhouder, waarvan de crisis in 1618 een voorbeeld vormt. Het perspectief van parrhesia maakte deze situatie zichtbaar als een crisis van waarheid die resulteerde in een botsing van discoursen. Wanneer het politieke discours van de Republiek in crisis verkeerde, kwam er een tweede, situationeel discours op dat de politieke patstelling doorbrak. Ik heb de machtswerking die uitging van de staat en de prins als twee verschillende discoursen beschouwd om hun doorwerking in de paratekst van Palamedes te kunnen analyseren. De dynamiek van patstellingen en doorbraken in de Republiek bleek zich in de paratekst af te tekenen als de dynamiek van verhulling en onthulling waardoor de klassieke allegorie functioneert. Foucaults discoursbegrip veronderstelt dat de keuzes van kunstenaars niet vrij zijn, maar gestuurd worden door de verschillende discoursen waaraan zij deelne- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||
men, en dat die discoursen zich aftekenen in het leven en werk van kunstenaars. Een discursieve benadering biedt inzicht in processen van machtswerking waarvoor de kunstenaar en zijn tijdgenoten zelf, voor zover zij zichzelf als mensen met een vrije wil beschouwden, blind waren. Parrhesia is een begrip dat inzicht biedt in de botsingen die kunnen optreden tussen verschillende discoursen, waarbij de machtswerking van een discours, als gevolg van de confrontatie, tijdelijk zichtbaar wordt. Wat dit artikel als historisch perspectief op het hedendaagse politieke discours zichtbaar maakt, is dat als het opstaan van waarheidsprekers in een samenleving duidt op een crisis van het politieke discours, die kan resulteren in apolitieke tot gewelddadige confrontaties zoals ik heb aangetoond voor de vroegmoderne Republiek, dan is dat iets om ook in onze eigen tijd waakzaam voor te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] |
|