Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 128
(2012)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| ||||||||||||
W.P. Gerritsen
| ||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||
[F.236R] Hier volghen sommeghe merkelike exemplen van onser sueter vrouwen. Inden eersten een figuere van den eenhoren gheestelec bediet [uitgelegd]. Het was een keyser die enen bosch hadde daer een eenhoren in woende die niemant gheneken [benaderen] en dorste. Doe dit die keyser sach, versochte hij ende vraechde vanden meesters die natuere deses eenhorens. Hier toe antwoerden die meesters ende seiden dat die eenhoren alte seer mynde scoene naecte ende suver meechden. Ende dat hi grote gehenuechte hadde in haren sanghe. Ter stont dede die keyser sueken twee die scoenste meechde die men binnen sinen rike vinden mochte. Doe vaent men daer twee alte schoenen meechden, ende sij ghinghen beide naect inden bosch; deen nam een becken ende dander een sweert. Ende si ghinghen suetelijc singhende [F.236V] alden bosch dore. Doen dit die eenhoren hoerde quam hi tot hen ende began haer bor<s>ten te leckene. Dese mechden songhen alse langhe, dat die eenhoren inder maghet schoet ontsliep die dbecken droech. Doen die ander maghet sach dat die eenhoren ontslapen was, doden sijen metten swerde. Ende die ander maghet ontfinct sijn bloet int becken. Ende van dien bloede dede hem die coninc een purper maken. | ||||||||||||
1 De PhysiologusWie enigszins vertrouwd is met de middeleeuwse traditie omtrent het vangen van eenhoorns, die fronst bij het lezen van de hier verhaalde procedure de wenkbrauwen. Sinds de Griekse Physiologus uit de eerste eeuwen van onze jaartelling staat de eenhoorn te boek als een buitengewoon wild en gevaarlijk dier, dat zijn agressieve aard echter geheel aflegt als het een maagd in het oog krijgt.Ga naar voetnoot4 Eenhoornjagers, zo wordt verteld, plegen een kostbaar uitgedoste maagd langs het pad te plaatsen dat de eenhoorn op zijn route door het woud pleegt te volgen. Zodra het dier het meisje in het oog krijgt, gaat hij op haar af, legt zijn hoofd in haar schoot en slaapt in. In deze bedwelmde toestand kunnen de jagers het dier gevangen nemen en wegvoeren. De tekstgeschiedenis van de Physiologus en de hiervan afstammende versies is buitengewoon gecompliceerd.Ga naar voetnoot5 Het oorspronkelijk Hellenistisch-Griekse werk, dat tussen de tweede en de vierde eeuw is ontstaan, waarschijnlijk in Egypte, is in de loop van de volgende eeuwen vertaald in vrijwel alle talen die in en rondom | ||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||
het Romeinse Rijk gesproken werden, zoals Koptisch, Syrisch, Ethiopisch, Armeens, Georgisch en Arabisch. Van de vertalingen in het Latijn, die onderling talrijke verschillen laten zien, stammen bewerkingen in vrijwel alle Europese volkstalen af. Aangevuld met stof uit andere bronnen, zoals de werken van Plinius en Isidorus van Sevilla, groeide de Physiologus in de twaalfde eeuw uit tot het Latijnse Bestiarium, het bekendste zoölogische werk van de Middeleeuwen. Dit vertakte zich in allerlei volkstalige bewerkingen en leverde op zijn beurt weer materiaal voor de zoölogische werken van dertiende-eeuwse encyclopedisten zoals Thomas van Cantimpré, Bartholomaeus Anglicus en Vincentius van Beauvais. De inhoudelijke variatie binnen dit uitgestrekte tekstencomplex is aanzienlijk, maar beperkt zich wat de eenhoorn betreft in hoofdzaak tot enkele kernmotieven. Er zijn versies waarin de eenhoorn wordt omschreven als een klein dier van het formaat van een bokje; in andere heeft het dier de grootte van een hert of een veulen. In sommige versies verliest het dier zijn wildheid zodra de maagd haar boezem ontbloot; in andere versies laat zij de eenhoorn haar borsten liefkozen of zoogt zij het dier, waarna de eenhoorn in haar schoot in slaap valt. Jacob van Maerlant opteert in Der naturen bloeme voor een minder lichamelijke formulering: hij laat de eenhoorn de suvere lede van de maagd aanbidden.Ga naar voetnoot6 Ook de afloop van het verhaal vertoont opmerkelijke verschillen: in de vroegste versies is het de maagd die de getemde eenhoorn naar de koning brengt; in latere verschijningsvormen van de eenhoornvangst voeren jagers het gevangen dier naar het paleis of doden het ter plekke. De allegorische uitleg van het gebeuren vertoont daarentegen nauwelijks variatie: overal is de door toedoen van een maagd getemde eenhoorn een figura van de incarnatio, de Menswording van Christus, waardoor de straffende god van het Oude Testament in Maria's schoot een god van liefde wordt. Geheel anders gaat het toe in de Dikzak. Hier speelt de handeling zich af in een bos dat toebehoort aan een niet nader genoemde keizer. Niet een, maar twee naakte maagden worden ingezet om de eroto- en melomane eenhoorn met verleidelijk gezang naar zich toe te lokken. Als zij het dier hebben bewelmd door het hun borsten te laten likken, waarbij de eenhoorn in de schoot van een hunner in slaap valt, doodt de andere maagd het dier met een zwaard, waarna de eerste het uit de wond stromende bloed in een bekken opvangt. Met dit bloed laat de keizer zijn mantel purper verven. Al deze details krijgen een figuurlijke uitleg. De keizer in wiens bos de eenhoorn leeft, is God de Vader. De eenhoorn betekent Christus, die vóór zijn menswording, dus in de tijden van het Oude Verbond, als een wrede, straffende god op aarde gewoed heeft (men denke hierbij bijvoorbeeld aan de Zondvloed). De twee naakte maagden zijn Eva en Maria. Eva's naaktheid verwijst naar haar zondeloosheid voordat zij Gods gebod overtrad; Maria wordt naakt genoemd omdat zij al in haar moeders schoot van elke zonde gevrijwaard werd. Het zwaard waarmee Eva de eenhoorn doodt verwijst naar de zondeval; het bekken is de moederschoot waarin Christus menschelike natuere ontving. De borsten waaraan de eenhoorn likt symboliseren het Oude en het Nieuwe Testament die Christus met zijn passie tot vervulling heeft gebracht. Het bloed dat Christus heeft vergoten heeft onze zielen purper geverfd, dat wil zeggen toebereid tot het eeuwige leven. | ||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||
2 De Gesta RomanorumDeze zowel qua inhoud als qua allegorische uitleg van de Physiologus en zijn derivaten afwijkende versie roept twee vragen op: waar komt dit exempel vandaan en waarom vertoont het deze afwijkende vorm? De eerste vraag wordt ingegeven door de overweging dat de tekst in de Dikzak vermoedelijk geen originele literaire schepping is. De kans is groot dat dit exempel is ontleend aan een internationaal verspreide bundel exempelen, zoals de omstreeks 1110-1120 te dateren Disciplina clericalis van Petrus Alfonsi, de dertiende-eeuwse Dialogus miraculorum van Caesarius van Heisterbach (en niet te vergeten diens Libri viii miraculorum), en de wijd-verbreide en meermaals vertaalde Gesta Romanorum uit de veertiende eeuw, die wordt getypeerd als ‘die beliebteste Exempelsammlung des Mittelalters’.Ga naar voetnoot7 De exempelen in dit laatste werk vertonen twee kenmerken die wij in de eenhoorntekst in de Dikzak terugvinden: zij beginnen vrijwel steeds met een zin die het gebeuren tijdens de regering van een al of niet bij name genoemde keizer of koning uit Oudheid of Middeleeuwen situeert, en zij bestaan onveranderlijk uit twee van elkaar gescheiden gedeelten: de vertelling en de allegorische uitleg hiervan. Het ligt daarom voor de hand in dit werk, dat getuige de rijke handschriftelijke overlevering en talrijke incunabeldrukken tot het eind in de vijftiende eeuw populair is gebleven, op zoek te gaan naar de bron van het Middelnederlandse exempel in de Dikzak.Ga naar voetnoot8 Bij het doorzoeken van de eerbiedwaardige editie van Hermann Oesterley uit 1872 stuit men bij Capittel 115 op een exempel dat begint met woorden die men onmiddellijk herkent als het voorbeeld van de Middelnederlandse versie: Quidam imperator erat, qui quandam forestam habebat.Ga naar voetnoot9 Ook de rest van de tekst komt vrijwel woordelijk overeen met de Middelnederlandse, zowel wat de eigenlijke vertelling als de uitleg ervan betreft. Maar één bevreemdend detail waarschuwt voor overhaaste conclusies: in de Latijnse tekst is het dier dat door de twee maagden ter dood wordt gebracht, geen eenhoorn, maar een olifant! Een poging deze merkwaardige rolverwisseling te verklaren kan ons iets leren over het denkproces dat aan de creatie van een exempel als dit ten grondslag ligt. Als kiemcel van het verhaal heeft vermoedelijk het door modern onderzoek bevestigde feit gefungeerd, dat olifanten een merkwaardige gevoeligheid voor muziek aan de dag leggen.Ga naar voetnoot10 Bij verschillende middeleeuwse auteurs over het dierenrijk vindt men deze eigenschap terug in de bewering, dat olifanten door het gezang | ||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||
van vrouwen worden aangelokt. Voorbijziend aan de reusachtige afmetingen van de dikhuid wordt verteld dat de olifant, bedwelmd door de muziek, in de schoot of in de armen van een vrouw in slaap valt, zodat het dier kan worden gedood. Volgens Thomas van Cantimpré is hierop een jachtmethode gebaseerd waarbij twee vrouwen naakt de wildernis in worden gestuurd om een olifant met gezang naar zich toe te lokken. Als het dier in de schoot van een hunner is ingeslapen, steekt haar gezellin haar zwaard in de hals van het dier en vangt de eerste het bloed dat uit de wond stroomt op. Van dit bloed wordt de kleurstof purper vervaardigd. In de olifant ziet Thomas een beeld van Christus; de twee vrouwen symboliseren volgens hem de Synagoge en de Kerk.Ga naar voetnoot11 Jacob van Maerlant heeft deze mededelingen in zijn Der naturen bloeme uitgewerkt tot een uitvoerige passage van circa vijftig verzen.Ga naar voetnoot12 Bij de opmerking dat het bloed Christus' blanke huid rood verft, verwijst hij naar het Hooglied (5: 10), waar de bruid zegt: Mijn lief es wit ende roet gemanc, Van dusent uutvercoeren (wat Eelco Verwijs aanleiding heeft gegeven om Maerlants allegorese af te serveren als ‘vermakelijke mystiekerij’Ga naar voetnoot13). Resumerend: het exempel waarin de twee naakte vrouwen in de allegorische uitleg worden geïdentificeerd met Eva en Maria heeft dus twee verschijningsvormen, al naar gelang het dier dat Christus representeert een eenhoorn is, zoals in de Dikzak, of een olifant, zoals in exempel 115 in Oesterley's editie van de Gesta Romanorum. De afwisseling van eenhoorn en olifant in de verschillende versies van dit exempel blijkt geen uniek verschijnsel te zijn. In een in 1342 voltooid handschrift van de universiteitsbibliotheek te Innsbruck, Cod. lat. 310, voor zover bekend het oudste handschrift waarin de Gesta Romanorum zijn overgeleverd, komen zelfs beide versies voor: in Kapittel 19 die met de olifant en als Kapittel 187 die met de eenhoorn als hoofdrolspeler (in zijn editie laat Dick de verklaringen van de allegoresen, die als reductio of moralisatio worden aangeduid, stelselmatig achterwege).Ga naar voetnoot14 In de door Herrtage uitgegeven Engelstalige versies van de Gesta Romanorum komt dit exempel niet voor.Ga naar voetnoot15 In de Lage Landen zijn Die gesten of geschienisse van Romen (de Nederlandse versie van de Gesta Romanorum) vóór 1500 drie maal gedrukt. Aan Gheraert Leeu in Gouda komt de eer toe in 1481 de eerste vertaling in een volkstaal ter perse te hebben gelegd. In 1483 bracht Jacob Jacobszoon van der Meer in Delft een herdruk van Leeu's vertaling uit en in 1484 deed Pieter van Os te Zwolle hetzelfde.Ga naar voetnoot16 Ik heb slechts de druk van Leeu en die van Van der Meer bekeken.Ga naar voetnoot17 Het begin van het exempel in de laatstgenoemde | ||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||
druk (cap. 115, fol. 131 verso-132 recto)
Afb. 1 Karlsruhe, Badische Landesbibliothek, hs. Don 145, fol. 67 verso.
maakt duidelijk dat het hier om een andere vertaling gaat dan de tekst in de Dikzak: ‘Het was een keyser die hadde een wildernisse daer een elephant in was die niement en dorste ghenaken’. In 1992 heeft de germaniste Brigitte Weiske een tweedelige studie over de Gesta Romanorum gepubliceerd.Ga naar voetnoot18 Het eerste deel hiervan is gewijd aan zaken die verband houden met de conceptie en de overlevering van de bundel; terwijl zij in het tweede deel een aantal karakteristieke exempelen bestudeert en deze uitgeeft in synoptische edities naar een aantal ‘tekstgetuigen’ (handschriften en vroege drukken).Ga naar voetnoot19 In twee van de vier versies van het exempel ‘Zwei nackte Jungfrauen’ met een Latijnse tekst treedt een elephan op, in twee andere een unicornis/unicornus. Twee van de zes Duitse tekstgetuigen spreken van een olifant (eyn helffanteyn elephant), vier van een eenhoorn (ayn aynhoren, ain aingehurn, ain aingehuren, ein eynhorn).Ga naar voetnoot20 In een omstreeks 1460 in het gebied van de Bodensee geschreven handschrift van de Gesta Romanorum, thans Karlsruhe, Badische Landesbibliothek Hs. Don. 145, is het exempel op fol. 67 verso geïllustreerd met een ingekleurde pentekening, waarop men twee naakte vrouwen in een ommuurde tuin ziet zitten. Voor hen ligt een eenhoorn. De ene vrouw omvat de hals van het dier; de andere verwondt de eenhoorn met een mes in de rug, terwijl zij het bloed in een schaal opvangt (zie illustratie hierboven). Uit de tekst blijkt dat de vrouwen Synagoga en Ecclesia voorstellen.Ga naar voetnoot21 In de Physiologus-traditie wordt zowel de eenhoorn als de olifant via de allegorese in verband gebracht met Christus. Met eventuele bezwaren tegen de vervanging van de eenhoorn door de olifant is kennelijk geen rekening gehouden (van het laatstgenoemde dier wordt, voor zover mij bekend, nergens in de middeleeuwse traditie vermeld dat het dier in natuurlijke staat buitengewoon wild en agressief is, zoals de eenhoorn). Dat een olifant, een dier dat ook in de Middeleeuwen als groot en zwaar gold, zich in de schoot van een meisje te slapen legt, | ||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||
brengt de geloofwaardigheid van het verhaal blijkbaar niet in gevaar. Gewichtiger dan de vervanging van de eenhoorn door de olifant is de verdubbeling van het aantal maagden: de maagd die in de Physiologus in haar eentje de wilde eenhoorn in haar schoot tot bedaren brengt, heeft in het exempel versterking gekregen van een tweede maagd. De eerste maagd voert een schaal met zich mee, de tweede is gewapend met een zwaard. De allegorese maakt duidelijk dat met de twee maagden Maria en Eva worden bedoeld, de twee vrouwen die een beslissende rol hebben vervuld in de heilsgeschiedenis. Aan Maria is het te danken dat de god die zich vóór zijn menswording als wreed (crudelis) en zeer streng (satis austerus) had doen kennen (in een van de Duitse versies heet het zelfs expliciet: Der waz vor der menschait gar übel), zich in zijn menselijke gestalte als een liefdevolle god heeft gemanifesteerd. Eva, de maagd met het zwaard, was de eerste mens die een zonde heeft begaan, een zonde die uiteindelijk zou leiden tot de offerdood van Jezus Christus. De schaal waarin Maria het bloed van de eenhoorn (c.q. van de olifant) opvangt, symboliseert het offer waarmee Christus de gelovigen heeft verlost van de gevolgen van de zondeval, zodat zij deel konden hebben aan het eeuwige leven. Het is duidelijk dat de vorm die het exempel in de Dikzak heeft gekregen uiteindelijk bepaald is door de eisen die opname in de bundel Gesta Romanorum stelde. Het exempel moest de kernpunten van de geloofsleer - zonde en genade - demonstreren en op basis hiervan een moreel appel tot de lezer richten, waarbij het door Christus gebrachte offer de toetssteen is voor menselijk gedrag. De traditie dat voor de vangst van een olifant twee maagden benodigd waren (in plaats van één, zoals voor het vangen van een eenhoorn) bood de bewerker de kans zowel Eva als Maria in de uitleg van het exempel te laten optreden, als personificaties van respectievelijk de zonde en de genade. De slotzin van het exempel van de twee naakte vrouwen formuleert weliswaar geen expliciete moraal, maar het vergieten van Christus' bloed wordt wel degelijk toegepast op de individuele ziel: Christus storte sijn bloet, van welcs bloede ons zielen puerper ghemaect sijn. De druk van Geraert Leeu (fol. 143 recto) formuleert de moraal in de vorm van een als prozaregels gedrukt rijmpje: Willen wi dan wesen ghemint
van Cristo den elephant
ende dat Ihesus dat soete kint
ons brenghe int hemelsche lant,
soe laet ons reynlic leven
ende daer toe doen oec goet,
soe moghen wi sonder beven
sterven met goeden moet.
| ||||||||||||
3 De Heilige JachtTer afronding van dit artikel wijs ik nog op een merkwaardige verwante voorstelling: een kunstwerk dat de bekende beeldformule van Maria die Christus in de gedaante van een eenhoorn in haar schoot ontvangt eveneens in een heilshistorisch perspectief plaatst. Het gaat om een zogenaamd antependium, een langwerpige | ||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||
geborduurde doek die voor het altaar kon worden opgehangen. Dit antependium, vervaardigd in 1480, is afkomstig uit de Kreuzkapelle te Lachen (kanton Schwyz, Zwitserland) en bevindt zich thans in het Schweizerisches Landesmuseum te Zürich.Ga naar voetnoot22 Het onderwerp is de zogenaamde ‘Heilige Jacht’, een figurale variant van de Annunciatie, die in vijftiende eeuw in de Duitstalige landen zeer populair is geweest. In een ommuurde tuin, de hortus conclusus, ziet men Maria zitten. Zij heeft een boek op schoot en omvat met de hand de hoorn van een eenhoorn die op haar afspringt. Bij de tinnen van de ommuring ziet men de aartsengel Gabriël, gekleed als jager, die de eenhoorn naar Maria heeft toegejaagd. Gabriël voert vier jachthonden met zich mee, terwijl hij de tonen van het Ave Maria aan zijn jachthoorn ontlokt. Tot zover beantwoordt de voorstelling geheel aan de iconografische traditie. Afwijkend hiervan zijn echter twee kleine gestalten, wier namen in spreukbanden worden meegedeeld. Het zijn Adam en Eva. Adam stoot zijn speer in de hals van de eenhoorn; Eva vangt het bloed in een kelk op. Zowel in de Dikzak als in de voorstelling van de Zwitserse altaardoek verwijst het doden van de eenhoorn naar de relatie tussen zonde en genade. | ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Adres van de auteurObbinklaan 125 |
|