Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 128
(2012)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||
Ad Leerintveld
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||
bijeengebracht door ene CvB, wiens sierlijke initialen op het titelblad en andere pagina's te lezen staan. Deze CvB is naar alle waarschijnlijkheid Cornelis van Beresteyn (1586-1638), een neef van de genoemde Paulus Arentsz van Beresteyn. Zijn achternaam staat genoteerd op fol. 29r. De Van Thiels hebben in hun onderzoek alle voorkomende C's van Beresteyn (Cornelis, Claesje, Caecilia en Catharina) de revue laten passeren en komen op goede gronden bij neef Cornelis uit. Hij is te Delft geboren uit Haarlemse ouders, de koopman en burgemeester Paulus Cornelis van Beresteyn (1548-1625) en Volckje Claesdr Knobbert (1554-1634), volgde mogelijk de Latijnse school te Haarlem toen Schrevelius daar conrector was en schreef zich in 1604 in als student in de rechten te Leiden. Van 1608 tot 1611 maakte hij een ‘grand tour’ door Frankrijk, Zwitserland en Italië. Na terugkeer vestigde hij zich als advocaat te Delft. Hij trouwde in 1613.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||
1 Het liedboekDe fraai bewerkte band van het liedboek maakt in één oogopslag duidelijk dat we hier te maken hebben met een amoureus boek. Centraal op het voorplat is in goud- en zilverdraad een gekroond hart weergegeven, doorboord met twee pijlen. Het achterplat toont in het midden een monogram samengesteld uit de letters A, N, S, T, E en Y waaruit de naam ASTEYN gevormd kan worden.Ga naar voetnoot5 Het titelblad (fol. 2r) geeft in een fraai getekende liefdesknoop van in elkaar gestrikte linten de namen van Anna Steyn en CvB weer (afb. 1). Om hen is het te doen. De beide Latijnse spreuken ‘Fer, Fuge, Spera’ (Duld, Mijd, Hoop) en ‘Dum Spiro, Spero’ (Zolang ik adem, hoop ik) doen vermoeden dat een hoopvolle minnaar (CvB) deze bundel met een bepaalde bedoeling voor Anna Steyn heeft aangelegd. Nadere analyse van de inhoud zal dit uitwijzen. Eerst volgt een bespreking van de ‘handen’ die in dit liedboek te onderkennen zijn. De initialen CvB komen behalve op de titelpagina voor op de pagina's 4r, 5r, 16v, 29r (hier is de B aangevuld tot ‘Beresteyn’). Het schrift op deze pagina's tot en met fol. 37v is kalligrafisch en bij de liedjes ook zeer verzorgd in de afwisseling van gekozen lettervorm bij titelregels en wijsaanduidingen. De in een fijne lijnvoering uitgevoerde krullen en ‘sluitstukken’ vertonen in dit gedeelte van het liedboek zo'n grote mate van overeenkomst dat hier één schrijfhand aan het werk moet zijn geweest. Het is mogelijk dat Cornelis van Beresteyn zelf als kalligraaf actief is geweest, maar zekerheid daaromtrent is er niet.Ga naar voetnoot6 Mogelijk heeft een beroepsschrijver in zijn opdracht dit fraaie schrijfwerk afgeleverd. De eenheid van uitvoering rechtvaardigt wel de conclusie dat de eerste helft van het liedboek op naam van Cornelis van Beresteyn gesteld kan worden. Vanaf fol. 38r is het schrift minder zwierig. Het valt te kenschetsen als een hoekig schrift, de letters zijn minder fijn en de schrijfhoek helt meer naar rechts. Hier is een andere hand te onderkennen. Deze hand is tot en met fol. 57r aan het werk | ||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Liedboek van Anna Steyn, titelpagina. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 J 30, fol. 2r.
en omdat op fol. 42v, 53v en 57r de naam ‘B. Hackius’ voorkomt, kan dit gedeelte aan Boudewijn Hackius worden toegeschreven. Deze Hackius heeft zich twee jaar vóór Cornelis van Beresteyn te Leiden als student ingeschreven en was bevriend met leden van de Haarlemse familie Colterman, de familie van Anna Steyns moeder.Ga naar voetnoot7 Vanaf fol. 57v hebben meer personen een bijdrage geschreven in het liedboek. Ze zijn met meer of minder grote zekerheid geïdentificeerd.Ga naar voetnoot8 Gerard Sas, een buurjongen van de Coltermans, vulde met zijn bijdragen fol. 57v tot en met 61v. Zijn schrift wordt gekenmerkt door de dikkere aanzet van de basislijnen van de letters en is op fol. 57v met goud gehoogd. Degene die met ‘W. van Graeff’ in goud het lied op fol. 85r signeerde, zou de Haarlemse brouwer mr. Willem van de Graeff kunnen zijn. Zijn kriebelige, wat gedrongen schrift komt voor op fol. 84r tot 85r. De bladen 88v tot en met 90r zijn beschreven door J.C., achter welke initialen waarschijnlijk een neef van Anna Steyn, Johan Colterman, schuilgaat. Fol. 96r toont in een kader van doorgestreepte s-jes, de zogenaamde ‘S fermées’, de naam ‘A. Rosa’. Dit is Anthony Rosa over wie niet meer bekend is dan dat hij zich in 1614 te Leiden liet inschrijven als student in de rechten. De naam van Cornelis van der Laen, zoon van de Haarlemse burgemeester Gerard van der Laen, komt voor op fol. 134v. De laatste identificatie betreft Theodorus Schrevelius (1572-1649), conrector en later rector van de Latijnse School te Haarlem. Zijn monogram ts komt voor op de voorlaatste pagina (fol. 137v) van het liedboek. De La- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Liedboek van Anna Steyn, embleem uit Quaeris quid sit amor? van Daniel Heinsius. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 J 30, fol. 5r.
tijnse tekst op fol. 1r is ook van zijn hand. De veronderstelling dat de teksten van fol. 98r tot en met 105r, met op fol. 98r, 102r en 105r een signering van een hoofdletter P met een superieure s, geschreven zijn door Paulus van Beresteyn, acht ik niet overtuigend. De afbeeldingen 21 en 22 die in het artikel van de Van Thiels zijn opgenomen, laten grote verschillen zien, juist in de vorming van de hoofdletter P. De hierboven geïdentificeerde contribuanten aan het liedboek voor Anna Steyn hebben allen banden met Haarlem. Het is dan ook niet vreemd dat op fol. 37v een rebus is aangebracht die te lezen valt als: ‘Wij rapen geneuchten deur der druiven Soeticheyt’. Het woord ‘rapen’ is weergegeven door twee getekende rapen, ‘deur’ is een deur en ook de druiven zijn getekend. Deze rebus is bijna gelijk aan de rebus die Maarten van Heemskerck (1498-1574) rond 1550 heeft bedacht bij het devies van de Haarlemse rederijkerskamer ‘De wijngaardranken’. Daar luidt de oplossing: ‘Deur der druiven soetheit rapen wij solaas’. Hij komt ook voor op een nieuwjaarsprent van deze kamer uit 1600 door Karel van Mander (1548-1606) en Jacob Matham (1571-1631).Ga naar voetnoot9 De laatste onderdelen van de rebus op deze prent (een stukje muziek met een solsleutel en een dobbelsteen met de 1, de aas) zijn verrassend genoeg ook te vinden op een andere pagina in het liedboek van Anna Steyn, op fol. 5r. namelijk (afb. 2). De rebus hier betekent: ‘Dus [vliegen] wij [helaas] door lieffden groot / wij soucken [sol-aas] wy vinden de [doot]’. De Amsterdamse latinist Ari Wesseling zag dat deze hele pa- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||
gina een bewerking is van het embleem ‘Cosi de ben amar porto tormento’, dat is nummer 8 in Daniel Heinsius' Quaeris quid sit amor? uit 1601.Ga naar voetnoot10 De pictura, de kaars met vliegen, is hier in rebusvorm weergegeven. Heinsius' bijbehorende gedicht is onder de rebus overgenomenGa naar voetnoot11: Den lieffelicken schyn van haer twee schoone ogen [deze zijn getekend]
Die trecken my tot haer wanneer sy sich vertoghen
Vertoghen ach eylaes, ick schyne my te syn
Verlooren als ick ben van d'oorsaeck van mijn Pijn
By d'oorsaeck van myn pyn woud ick wel altyt wesen
Als ick ben byt verderff soo schyn ick te genesen
Ick vliegh rondtsom het vyer, ick blyff In eenen standt
Ten zy dat ick my selffs vind' gansschelick verbrandt.
C. vB.
Cornelis van Beresteyn heeft zich in Heinsius' tekst herkend en die van toepassing geacht op zijn eigen situatie. Dit vraagt om een nadere analyse van de andere bijdragen van Cornelis van Beresteyn. | ||||||||||||||||||||||
2 Cornelis van Beresteyn in zijn liedboek voor Anna Steyn‘En attendant J'espere’ luidt de spreuk onder een liefdeslied op fol. 13v, ‘al wachtende, hoop ik’. Dit is een variant van de spreuk ‘Dum spiro, spero’ die op titelblad en op de laatste bladzijde van het liedboek voorkomt, ‘Zolang er leven is, is er hoop’. Dit motto van Cornelis van Beresteyn karakteriseert zijn houding tegenover zijn geliefde Anna Steyn. Teruggekeerd van zijn ‘grand tour’ biedt hij haar een luxueus geschenk, dit fraai gekalligrafeerd liedboek met liefdesliederen aan. De ik uit de teksten moet voor de bestemmelinge van het geschenk samenvallen met de schenker Cornelis van Beresteyn. Hij zet meteen hoog in. Na de fraaie titelpagina staat op fol. 2v in het Grieks dat door het zien het beminnen ontstaat en in het Frans dat je maar voor één dame kunt sterven. Het volgende lied (fol. 3r-v) beschrijft dat de minnaar inderdaad door het zien van de geliefde bevrijd wordt van zijn drukkende last: Want ghy vuijt my verJaghen doet
Druck en benouwen, als ick aenschouwen
Mach u fiere gelaet, (fol. 3r: r. 11-13)
Hij vraagt haar hem te komen troosten omdat hij anders moet sterven: Anders moet ick In pyn, en swaer elenden
Doort derreven van dyn
Zeer Lieffelick aenschyn
Myn leven Enden (fol. 3v: r. 29-32).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||
Toch slaat de twijfel toe. Op fol. 4 r vraagt hij zich in een ‘Sonet’ af: Off dunckt het u tot wraeck, dat ghy my dus syet Lyden
En schept ghy In myn Noot een Jeuchelick verblyden (fol. 4r, r. 12-13).
Na de spreuk ‘Plutost Mourir que / Changer’ (fol. 4v) kopieert Van Beresteyn, zoals we zagen, op fol. 5r het bovenvermelde embleem uit Heinsius' bundel Quaeris quid sit amor? Hij kan niet anders dan in de nabijheid van zijn geliefde verblijven. Alleen dat geneest hem van de pijn. Na opnieuw enkele toepasselijke spreuken om de hoop niet te laten varen, zingt de minnaar: Ick leeff In hoop en vreesen, En ick twyffel aen myn sin
Oft waer sou moghen weesen Dat ick hyer by u bin.
T is waer ick siet, maer ick looft nyet
Myn waerste Coningin (fol. 6r, r. 5-8).
Deze toestand duurt voort. De minnaar roept vervolgens herders tot getuigen. Zij kennen immers de klassieke liefde tussen Philis en Damon en moeten nu zien dat deze Philis (Anna Steyn) haar Damon (Cornelis van Beresteyn) versmaadt: Ghy Herders die Wel lichtelick siet
Wat het bediet
Als ghij In deese boomen meest
Philis geschreven en Damon neven
Haer syde leest
Neempt doch exempel aen mijn quaet
En siet mijn staet.
Sy viel my doentertyt seer soet
Maer nu daer teghen, heeft sy gecreghen
Een wreet gemoet (fol. 8r, r. 1-10).
Dit pastoraal gekleurde lied eindigt in mineur: Dit Trouweloos vermetelt Dier
Gaet my begeven, en laet my leven,
Alleen Int vier (fol. 9v, r. 48-50).
Na dit slot haalt de minnaar een gezegde van Propertius aan: ‘Omnia vertuntur certe vertuntur amores / Vinceris aut vincas Haec In amore rota est’ (Propertius. Lib. II, 8, 7-8: ‘Alles verandert en zeker de liefde. / Je wint of wordt overwonnen. Zo draait het wiel van Fortuin in de liefde’). Hierna volgt een lied (fol. 10r-11r) waarin de geliefde op een petrarkistische wijze wordt bezongen. Dit lied wordt afgesloten met een citaat uit Guarini waarbijeen prachtig getekend zangvogeltje is afgebeeld.Ga naar voetnoot12 Vervolgens bezingt de minnaar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||
zijn luit in een melancholisch lied: Ach nu myn luyt. Met derelick geclach.
Claecht den rouw vuyt, Die ick nyet melden mach
Dat by gebreck, Want myn siel wert gequelt
Door haer vertreck. Dat my In onrust stelt (fol. 11v, r. 1-4).
De minnaar blijft hopen en zijn lief prijzen. Toch is het afscheid nabij. In het lied op de wijze van de ‘Engelse Lamentatie’ (fol. 16r-16v) zingt hij in de laatste strofe: Nobel Deesse soet
In danck wilt dit aenvaten
Myn Schoon Princesse moet
Ghy syn, sonder aflaeten
Hyer mede schryft
Myn hant, dat u ontmoeten
Hondert Duysent groeten
En voorts In vreede blyft (fol. 16v, r. 41-48).
Inderdaad zijn deze geliefden niet voor elkaar bestemd. Toch blijft hij haar prijzen en eren en legt hij zich neer bij haar keuze:
ADIeu schoon lieff die ick hebb bemint.
Mint ghy een ander u wel beraet
Raet of ick mij bet heb besint
Sint dat ghy my het desperaet
Raet ontbrack my en quam te Laet
Laet ghy my ick kies oock een Lief
Liefst hadt ick nochtans u genaedt.
Naet scheyden mist elck syn Gerieff (fol. 20v).
Het voert te ver om hier alle teksten uitvoerig toe te lichten. Duidelijk is geworden dat deze bundel vol amoureuze liederen en gedichten een afscheidsbundel is. Cornelis van Beresteyn had in 1611 de hoop Anna Steyn tot de zijne te mogen maken. Dat heeft niet zo mogen zijn. Zijn teleurstelling én zijn achting voor haar heeft hij vormgegeven in dit luxueuze geschenk. Anderen, vrienden en bekenden van beiden, hebben vervolgens bijgedragen aan de bundel. Boudewijn Hackius deed dat nog in hetzelfde jaar, Willem Buytewech in 1612. Een aantal van deze bijdragen komt hieronder aan bod. | ||||||||||||||||||||||
3 Bijdragen van anderenZoals we hebben gezien vormt het eerste deel van het liedboek van Anna Steyn een eenheid. In eenzelfde kalligrafisch schrift wordt tot en met fol. 37v in liederen, spreuken en gedichten de liefde van Cornelis van Beresteyn voor Anna Steyn verhaald. De bijdragen op de volgende pagina's van het liedboek handelen weliswaar alle over de liefde, maar een bepaalde ontwikkeling is in deze op elkaar volgende teksten en tekeningen niet aan te wijzen. Opvallend is wel dat veel teksten in dit tweede gedeelte zijn overgenomen uit contemporaine gedrukte liedboeken. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||
De tekst beginnend met de regel: ‘Wat wil Ick over bosch, wat wil ick over Zant’ (fol. 66v) gaat in het liedboek vooraf aan de tekening door Van Wieringen van een Amsterdams schip in een Levantijnse haven. De Van Thiels merken op ‘dat de tekening is gekozen bij het gedicht, niet het gedicht bij de tekening’. Van Wieringen beeldt niet het gedicht uit maar zocht bij het gedicht een passend beeldend motief, zoals gebruikelijk bij de illustratie van liedboeken.Ga naar voetnoot13 Dit is juist. De tekst is namelijk afkomstig uit het liedboek Den Bloem-hof van de Nederlandsche jeught dat voor het eerst verscheen in 1608 en in 1610 werd herdrukt.Ga naar voetnoot14 Ook uit Den Bloem-hof afkomstig is een ‘Elegie’ die begint met de regel ‘Sal ick den tyt wel sien? Ach! sullen d'uren coomen’ (fol. 133r-134v). In de gedrukte versie in Den Bloem-hof is de tekst ondertekend met de spreuk ‘Maugre Envie’. In het handgeschreven liedboek van Anna Steyn vinden we er de signatuur onder van C. vander Laen. Volgens de Van Thiels is dit Cornelis van der Laen (geb. 1595).Ga naar voetnoot15 Van der Laen citeert hier ongetwijfeld uit Den Bloem-hof. Hij zal waarschijnlijk niet geïdentificeerd kunnen worden met de dichter van wie onder de zinspreuk ‘Maugré Envie’ bijdragen zijn opgenomen in Den Bloem-hof en andere liedboeken als Den nieuwen verbeterden Lust-hof (vierde druk 1610) en Apollo (1615).Ga naar voetnoot16 Een derde voorbeeld uit Den Bloem-hof is het ‘Nieu Liedeken Schoonste Nymphe van dit Wout // die mij hout’ (fol. 47r).Ga naar voetnoot17 Ook een vierde tekst is ontleend aan dit liedboek: ‘Hoe Wel t'verstant // gheensins de minne vliet’ (fol. 49v-50r) van P.C. Hooft.Ga naar voetnoot18 Deze teksten zijn door Boudewijn Hackius in het liedboek voor Anna Steyn geschreven, hoogstwaarschijnlijk in 1611, de datum onder belendende teksten van zijn hand op fol. 46v, 51r 55r en 57r. En als vijfde tekst die aan Den Bloem-hof is ontleend, kan genoemd worden: ‘Een Nieu liet op de wijse Phebi gulden strael’ dat begint met de regel: ‘Onder een lind groen’ (fol. 60v), geschreven door Gerard Sas.Ga naar voetnoot19 Cornelis van der Laen, Boudewijn Hackius en Gerard Sas hebben in het liedboek voor Anna Steyn dus teksten genoteerd die zij kenden uit Den Bloem-hof van de Nederlandsche jeught (1608 en 1610). Dit gegeven is een mooi voorbeeld van contemporaine receptie van liedteksten. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||
4 Vroege receptie van teksten van Bredero?Tussen fraai kalligrafisch krulwerk staat op fol. 84r van het liedboek van Anna Steyn: ‘Stem Marten Aepgens’. Deze wijsaanduiding verwijst naar een lied van Bredero, opgenomen in diens Groot Liedboek, maar ook al gedrukt in de bundel Apollo die in 1615 te Amsterdam verscheen. Het lied dat op de wijs van ‘Marten Aepgens’ gezongen wordt, begint in het liedboek van Anna Steyn met de woorden: ‘Nifje, nifje, O jij ding’. Dit lied is de pendant van het lied ‘Maerten Aepjes eer je gaet’. Beide liederen komen met de wijsaanduiding ‘Eylaes amour wat gaet mij aen’ voor in Apollo.Ga naar voetnoot20 Van Bredero is ook een andere tekst in het liedboek terecht gekomen. Op fol. 88v-fol. 90r noteerde ‘J.C.’ (Johan Colterman) namelijk een ‘Nieu amoureus Liedeken’ met de beginregel ‘Schoonste schoonheijt wreet’. Dit is opgenomen in zijn Boertigh, amoureus, en aendachtigh Groot Lied-Boeck, maar ook al in zijn Geestigh Liedt-Boecxken uit 1621.Ga naar voetnoot21 De musicoloog Fred Matter meldt dat dit lied van Bredero al op 3 september 1614 door P.C. Hooft als wijsaanduiding gebruikt is.Ga naar voetnoot22 Gedrukte bundels met liederen van de in 1618 gestorven Bredero zijn alleen postuum overgeleverd. Zijn Geestigh Liedt-Boecxken dat in 1621 bij de Amsterdamse uitgever Van der Plasse verscheen, moet al de vierde druk zijn. Uit opmerkingen in voorwoorden en dergelijke valt af te leiden dat de eerste verzameling liedjes van Bredero in 1616 te Leiden moet zijn uitgegeven door Govert Basson.Ga naar voetnoot23 Het valt niet met zekerheid te achterhalen wanneer de bovengenoemde liederen van Bredero in Anna Steyns liedboek zijn geschreven. Zoals gezegd wordt onder verschillende liederen en ook op het titelblad het jaartal 1611 gevonden. Gezien de hierboven aangegeven aard van de samenstelling van de bundel is het goed mogelijk dat de bijdragen in het tweede deel na 1611 zijn ingeschreven. Dit kan mogelijk na 1615 zijn, na de verschijning van de bundel Apollo. Het valt evenwel ook niet uit te sluiten dat de inschrijving in deze luxe cadeaubundel in 1611 of 1612 is gebeurd. Als dat het geval is, dan hebben we hier te maken met een vroege optekening van liederen van Bredero. En dit levert een nieuw argument voor de juistheid van de constatering dat liederen snel hun weg vonden via handschriftelijke of mondelinge overlevering.Ga naar voetnoot24 | ||||||||||||||||||||||
5 Handschriften en drukkenHet liedboek voor Anna Steyn is een voorbeeld van deze handschriftelijke overlevering. De hier besproken inhoud ervan maakt duidelijk dat geschreven en gedrukte boeken met liederen en gedichten uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw een sterke onderlinge verwevenheid kennen. Handschriften en drukken zijn naast en met elkaar belangrijke bronnen voor onderzoek van vroegmoderne Nederlandse (lied)teksten. Enerzijds vinden we in de handschriften sporen van eer- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||
dere gedrukte werken en anderzijds vertegenwoordigen de handschriften vroegere bronnen voor repertoire dat we soms alleen kennen uit latere drukken. De verwevenheid van druk en handschrift blijkt ook uit het feit dat er gemengde bundels bewaard zijn gebleven, gedrukte liedboeken waaraan geschreven liederen zijn toegevoegd.Ga naar voetnoot25 Zo bevat een exemplaar van Heinsius' Quaeris quid sit amor? uit 1601 - al eerder ter sprake gekomen - het lied ‘Doen daphne d'overschoone maeght’ dat we kennen uit de Friesche Lusthof van J.J. Starter uit 1627 en twee andere liederen in handschrift.Ga naar voetnoot26 Een exemplaar van Den nieuwen lusthof (Amsterdam 1602) telt zeven bijgeschreven liederen, waaronder Hoofts' ‘Ick schou de werelt aen’. Dit is het lied van Aegle uit Hoofts Theseus en Ariadne, vs. 809-850.Ga naar voetnoot27 In de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden bevindt zich een exemplaar van Den Bloem-hof van de Nederlandsche Ieught (Amsterdam, D.P. Pers 1610) met elf achterin bijgeschreven liederen en gedichten. Hieronder zijn twee liederen van Bredero: ‘Sondach, sondach lestleden’ en ‘De harde winter strengh, met al haer harde buyen’.Ga naar voetnoot28 De bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam bezit een exemplaar van Daniël Heinsius' Nederduytsche Poemata uit 1616 waarachter tien teksten zijn bijgeschreven onder de titel ‘Verscheyde Gedichten’.Ga naar voetnoot29 Onder deze tien bevinden zich ‘Rodderickx Brief aan Elisabet’ met het incipit: ‘Voochdesse van mijn Siel, regente van mijn leven’ uit Bredero's Rodderick ende Alphonsus vs. 815-838,Ga naar voetnoot30 de ‘Mennyste Vrijage’ van StarterGa naar voetnoot31 en twee huwelijksgedichten op het huwelijk van Daniël Heinsius en Ermgaert Rutgers. Het ene is geschreven door de bruidegom zelf, het andere door Anna Roemers Visscher.Ga naar voetnoot32 Deze gemengde bundels zijn ook bekend uit Belgische collecties. Zo berust bijvoorbeeld een doorschoten exemplaar van Daniël Heinsius' Emblemata Amatoria uit 1608 in Gent.Ga naar voetnoot33 | ||||||||||||||||||||||
6 ConclusieIn dit artikel zijn teksten uit het liedboek van Anna Steyn geplaatst in hun literaire context van ontstaan en receptie. Duidelijk is geworden dat de liedbundel in opzet een afscheidsbundel is, door (of in opdracht van) Cornelis van Beresteyn vervaardigd voor Anna Steyn, die zijn liefde niet beantwoordde. Vervolgens kon aannemelijk gemaakt worden dat anderen uit de vrienden- en kennissenkring van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||
beiden bijdragen hebben geleverd aan de bundel, die uit andere gedrukte bronnen bekend zijn. Het liedboek voor Anna Steyn is een fraai voorbeeld van wat Porteman de ‘gebruiksliteratuur van de verliefde (en welgestelde) jonkheid’ heeft genoemd.Ga naar voetnoot34 En deze gebruiksliteratuur vraagt om nieuw onderzoek op basis van beschikbare en nog te ontwikkelen databases, met name voor handschriftelijk overgeleverd materiaal. Dankzij instrumenten als de stcn, de Short Title Catalogue Nederland, een nagenoeg volledig overzicht van gedrukte werken tot 1800,Ga naar voetnoot35 en de Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut, zijn verschillende andere vindplaatsen voor bijdragen in het liedboek voor Anna Steyn opgespoord.Ga naar voetnoot36 Het hier behandelde liedboek van Anna Steyn is een voorbeeld van het nut en de noodzaak om ook de in handschrift overgeleverde Nederlandstalige literaire werken uit de vroegmoderne periode centraal te beschrijven en toegankelijk te maken. Nelleke Moser heeft er al vaker voor gepleit: er zou een Nederlands equivalent moeten komen van wat Peter Beal deed voor de Engelse letterkunde: een overzicht van in manuscript bewaard gebleven werken.Ga naar voetnoot37 Voorstellen om te komen tot demo, Dutch Early Modern Manuscripts Online, worden op dit moment ontwikkeld. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurAd Leerintveld |
|