Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127
(2011)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Gunnar de Boel en Luc de Grauwe
| ||||||||||||||||||||||||||||||
1 UitgangspuntDe herkomst van het woord fiets is tot op dit ogenblik onzeker, zoveel is duidelijk (ewn p. 73; Sanders 1997: 40, die onder zijn talrijke, chronologisch gerangschikte bronnen ook artikelen van Kloeke, Van Lessen, Heeroma en Knuttel [zie aldaar 48b-49b] vermeldt, die in dit eigenste Leidse tijdschrift zijn verschenen, respectievelijk in 1924, 1943, 1944 en 1948). De vaststaande feiten laten zich als volgt samenvatten. Als oudste benaming in het Nederlands moet zeker het uit het Frans ontleende ‘vélocipède’ worden aangenomen. In die taal is het woord al in 1804 geattesteerd (Von Wartburg 1961: 221-222 s.v. velox; Dubois-Mitterand-Dauzat 2007: 871a s.v. vélo). Volgens het wnt (s.v. velocipède 1) dateert de oudste attestatie in het Nederlands van 1824 (in Weilands Kunstwoordenboek) en had die betrekking op de Laufmaschine of Draisine, die door de Duitse baron Carl Drais von Sauerbronn (1785-1851) als een houten voorloper van de hedendaagse fiets in 1816 te Mannheim was gebouwd. Daarmee reageerde hij op de hongersnood van 1816, als gevolg van de catastrofale zomer, zelf weer het gevolg van de uitbarsting van de Tamboravulkaan op Bali in 1815. Naast mensen waren ook heel wat paarden het slachtoffer geworden van deze hongersnood (Lessing 2003: 138; 2010: 51). Precies daarom had Drais zijn loopmachine uitgevonden, als een van het schommelen van de haverprijs onafhankelijke ersatz voor het paard (Lessing 2003: 138; 261). Drais noemde zijn machine aanvankelijk een Fahrmaschine ohne Pferd, ook wel Loda, waarschijnlijk samengetrokken uit het Franse locomotion dada (‘stokpaard’) (Lessing 2003: 144-145). De voorstelling van de fiets als ersatz voor het paard is alleszins alomtegenwoordig in de publiciteit voor de draisine in de jaren | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Draisine van Franse origine uit de jaren 1818-1820, geschonken door baron Adolphe Drion de Chapois aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel (met vriendelijke toestemming van de Musea).
1818-1819.Ga naar voetnoot1 Pas vanaf de herfst van 1818 nam Drais de benaming Laufmaschine over van een redacteur van de Correspondent von und für Deutschland, terwijl andere kranten van Draisine begonnen te spreken (Lessing 2010: 53). Drais had zijn loopmachine in 1818 gepatenteerd (Lessing 2003: 152); in de zomer van 1819 kende ze een korte ‘vogue’ (Hamer 2005: 49). Bij de invoering van zijn uitvinding in Frankrijk, in 1818, paste Drais de reeds bestaande Franse term vélocipède op zijn uitvinding toe (Lessing 2003: 232; 259; Ebert 2010: 153). In het Zweeds werd zelfs van een velocipeddressin gesproken (saob, s.v. dressin)! Maar deze uitvinding raakte al snel in vergetelheid. In 1856 schreef het Algemeen Noodwendig Woordenboek der Zamenleving over de draisine: ‘Eene wijl zijn deze Velocipèdes zeer in de mode geweest [...]. Thans is de uitvinding bijna weder geheel in het vergeetboek geraakt’ (zie Sanders 1997: 9). In de jaren 1860 begonnen Pierre Michaux | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn zoon Ernest in Frankrijk echter te experimenteren met de vélocipède. In 1867 stelden ze op de Wereldtentoonstelling in Parijs een ijzeren vélocipède voor (Smiets 1870: 74) met trappers aan de as van het voorwiel; daarmee startte de massaproductie (Lessing 2003: 17). Ook in Duitsland werd het nieuwere tweewielertype Veloziped genoemd.Ga naar voetnoot2 Dit moeilijke woord was voor sprekers van Germaanse talen echter geheel ondoorzichtig, en het werd al gauw verbasterd. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2 VerbasteringEen eerste type verbastering was van zuiver fonetische aard en leidde tot Nederlandse dialectvormen als velocipee, filosiepee, vi(e)lesepee, fiel(l)esepee, (in Groningen) fiedelsepee (wnt s.v. velocipède: ‘met -ee- uit Fr. -è, zoals ook in het verkleinwoord velosiepeedje’). Dergelijke vormen werden eveneens gesignaleerd voor Gent (velocipee, Lievevrouw-Coopman 1955/1974: 1544), Drente (fielesepee, -sopee, fielosopee, -sepee, felie-, Kocks 1996: 262), en Maastricht (fillesepaed Endepols 1955: 452a: ‘thans verdrongen’), waarnaast ook flissepaed, waardoor uiteindelijk een fl-anlaut verkregen werd. Die is ook bekend in (oudere stadia van) Hoog- en Nederduitse dialecten: het Westmunsterland kent (naast Fiets en Rad, cfr. infra!) Flossipe en Blitsepee (Kahl 2003: 73c; voor bl- vgl. Schirmunski 1962: 367; over een gelegd verband met flitzen, cf. infra). Daarnaast kent bijvoorbeeld het dialect van het Kirchspiel Sievershausen (Kreis Burgdorf in Hannover) ook de bij de Nederlandse vervormingen aansluitende vorm Filútzepe (F. Wrede 1960: 79; ‘neuerdings: dat Rad’). | ||||||||||||||||||||||||||||||
3 Volksetymologische aanpassingMaar die verbasteringen maakten het woord er niet transparanter op; zo kwam het al even snel tot een ander adaptatietype, namelijk de volksetymologische aanpassing, en wel van elk van beide bestanddelen waaruit het woord bestaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 -pèdeWat het tweede bestanddeel - het grondwoord in het compositum - betreft, lag de transformatie voor de hand: was immers niet het rijwiel het nieuw(soortig)e paard (cf. supra), waarmee men zich vlug kon voortbewegen, het ijzeren peerd (Antwerpen, Cornelissen-Vervliet; wnt s.v. paard ii 3a) of stalen ros?Ga naar voetnoot3 En was boven- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dien het rijwiel niet ook ‘het paard der democratie’ (aldus kamerlid, later minister Albert Nyssens, in de Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, in april 1894)?Ga naar voetnoot4 Volgens het wnt (s.v. velocipède) kwam die associatie met het edele dier expliciet voor ‘[i]n Z.-Nederl.’, bijvoorbeeld vlossepeerd, vermeld door Streuvels ([1910]1915: 16) en geattesteerd als (ve)lossepeerd in het Brabants (Debrabandere 2010: 575), en velocepirt in het Gents (Lievevrouw-Coopman 1953: 1544). Voor Venlose (ook Veluwse) paardjes, cf. infra. De associatie pee~peerd zal wel het vlugst zijn gemaakt in die streken van het Nederlandse taalgebied waar die diernaam met palataal vocalisme (ee, è en dergelijke) wordt uitgesproken - dat is in feite zowat overal, uitgenomen in Holland, dat als inlautvocaal de (standaardtalig geworden) -aa- kent (zie kaart 59 in de fand, deel i 1998). Nog het meest kon dat gebeuren in streken waar in (het enkelvoud van) dit woord bovendien nog r-deletie plaats had gevonden. Dit is bijvoorbeeld het geval in een uitgestrekte zone in het zuidelijke deel van het Brabantse dialectgebied en in vele zuidelijke plaatsen van zowel Belgisch- als Nederlands-Limburg (De Schutter - Taeldeman 1994: 101-103 met kaart 13).Ga naar voetnoot5 Ook in het nabijgelegen Ripuarische Aken heet het Pëäd (Hermanns 1970: 431b-432a), in Keulen Päd (Hönig 1905/1952: 154b; A. Wrede 1958: ii/275, s.v. Päd). En in het Nederduits ‘ist die Schwächung des r nach Vokal im Silbenauslaut (besonders vor Vorderzungenkonsonanten) fast überall eingetreten’ (Schirmunski 1962: 373); de reductie van -r- bestaat dan meestal uit een vocalisatie tot sjwa of (zo in het Westfaals) tot een ‘offenen Vokal der mittleren Reihe’ (ibid.). | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 veloci-Voor het eerste bestanddeel was er geen kant-en-klare oplossing, wat veel ruimte liet voor de creativiteit van de spreker. In Duitsland is een reeks vormen geattesteerd waarin alleen het eerste element gewijzigd is. Trübner (1940: 391a) vermeldt: ‘In den 90er Jahren deuteten sich die Berliner Jungens das Veloziped zum Flitzeped um’; op p. 390b heeft hij het met talrijke voorbeelden over flitzen als ‘sich pfeilschnell bewegen’, dat volgens hem in die betekenis reeds lang vóór 1862 geattesteerd is, en wel voor het eerst in Berlijn en Silezië. Küpper bevestigt dit gebruik van Flitzeped omstreeks 1890 in Berlijn en signaleert dit woord verder voor Mecklenburg, in Noord- en Midden-Duitse plaatsen/gebieden als Teltow, Maag- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
denburg, Eichsfeld, het Rijnland, maar ook in het zo zuidelijke Tirol (1967: 82a). Bezoen (1949: 128), groot kenner van de Saksische dialecten in Oost-Nederland, vermeldt ‘ook over de grens’ in westelijk Noord-Duitsland verbasteringen als flitzepee (in Hahlen bij Minden) en flitsepee (Kreis Meschede).Ga naar voetnoot6 Ook Bezoen verwijst daarbij - althans voor het (Neder)duits - naar flitzen (‘voorbijrennen’). Toch is het opvallend hoe weinig, kennelijk, de werkwoorden (Duits) flitzen en (Nederlands) flitsen in collocaties met (Fahr)rad respectievelijk rijwiel/fiets aan te treffen zijn (zo althans volgens dwb 2004: 652b resp. wnt i.vv.). Bij het concept ‘fiets’ was het blijkbaar niet primair de snelle, flitsende beweging die opviel, maar veeleer zijn ersatzkarakter voor het paard! Wat nu enerzijds de f- van woorden als flitzepee/flitsepee betreft, is uit te gaan van het sterke vermoeden dat de Duitsers velozi- als [felotsi] uitspraken, anders dan wat volgens de ‘Standardlautung’ voor het woord Veloziped nog steeds voorgeschreven wordt, namelijk [velotsi'pe:t] (Duden Aussprachewörterbuch 2005: 813b; Krech e.a. 2009: 1025a); anderzijds is de fonetische realisatie [ts] van de affricaat -z- in Veloziped in het Duits uiteraard de normale. Maar in de meeste gevallen gaat de volksetymologische transformatie van het eerste bestanddeel samen met de reeds vermelde herinterpretatie van het tweede tot paard (altijd in de dialectische vorm peerd), zoals in Weert (Nederlands Limburg), waar men een fiets in (of al vóór) 1869 een Venloosch pêrdje noemde: ‘Ziedaar het Venloosch paard - een paard dat geen haver behoeft!’ - Venloos(ch), omdat de eerste daar geziene fiets ‘uit Venloo [...] kwam aanrollen’ (Smiets 1870: 73-74; vgl. ook Sanders 1997: 12; 44b-45a). Een noordelijker variant hierop is het veluws-peerdje, in 1911 opgetekend door de Utrechtse taalkundige De Vooys (1911: 163; vgl. ook Sanders 1997: 45a). Bijna even vroeg als het Venloosch pêrdje ontstond in West-Vlaanderen de term wielpeerd (De Bo 1873, Gezelle voor Ruddervoorde in 1899; zie wnt s.v. wiel i; vgl. ook Sanders 1997: 45a). Venloos, Veluws of wiel-: telkens gaat het om evidente volksetymologische transformaties van het element veloci- in velocipède. Ook aan de overkant van de Nederlandse oostgrens komt dit soort gelijktijdige transformatie van de twee elementen van dit woord voor: het reeds genoemde Sievershausen kende, naast Filútzepe, ook Flitzeperd (F. Wrede 1960: 83b). | ||||||||||||||||||||||||||||||
4 Fiets, kopvorm van fielesepee?Maar al deze half humoristische benamingen was geen lang leven beschoren. In het Nederlands bedacht men, in 1870, rijwiel,Ga naar voetnoot7 ‘de praktische Duitschers begonnen met Fahrrad en eindigden met ... Rad’ (Streuvels [1910]1915: 17), maar deze Duitse benamingen komen in elk geval pas vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw voor.Ga naar voetnoot8 Het Nederlandse rijwiel bleef evenwel een woord ‘van hoo- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gerhand uit de officieele voorraadkamers’ (Streuvels [1910]1915: 16); in de volksmond daarentegen luidde het weldra ‘Fiets, dat in Holland althans “het levend” woord bleek te zijn’ (id.: ibid.). Op schrift is op 28 april 1886 in de Arnhemsche Courant dit woord voor het eerst aan te treffen, en wel als viets; het Haagsch Dagblad van de dag daarop had het over fiets (Sanders 1997: 20), en dit gaf meteen aanleiding tot de bekende controverse over de oorsprong van deze woordvorm (zie de monografie van Sanders 1997, samengevat in ewn s.v. fiets; vgl. ook 19 opvattingen tot en met het jaar 1969 in De Bont 1973: 49-51). Tijdens de discussie van 1886 bleek echter dat sommigen zich herinnerden dat het woord fiets reeds in 1870 of 1871 in gebruik was (Sanders 1997: 21; 30). Dat betekent dat dit woord al meteen na de uitvinding van de nieuwe ‘vélocipède’ van Michaux ontstaan moet zijn, met andere woorden in een periode waarin zowel in Nederland als in Duitsland de enige gebruikelijke term vélocipède was. In elk geval bestaat er een consensus over, dat het woord fiets nauwelijks een verkorting (van het type ‘kopvorm’, zoals auto van automobiel) kan zijn van het hierboven genoemde fielesepee en dergelijkeGa naar voetnoot9 - want in deze lange vormen zit nu eenmaal enerzijds een -l-, anderzijds geen -ts-. Nochtans is dit, samen met het hieronder nog te bespreken Limburgse dialectwoord vietse (zie n. 19), één van de woordvormen waarin het meest de oorsprong van fiets werd gezocht (Sanders 1997: 32-38). | ||||||||||||||||||||||||||||||
5 Over de grensNu is het echter, in tegenstelling tot wat het ewn stelt, niet zo dat het woord fiets ‘buiten het Nederlands [...] alleen nog voor[komt] in Fries [...], Afrikaans [...] en Indonesisch’ (s.v. fiets, p. 74). Het blijkt namelijk dat het woord ook op een aantal plaatsen in noordwestelijk Duitsland voorkomt. Müllers Rijnlandse dialectwoordenboek van 1931 (dat, net als veel andere dialectwoordenboeken, een toestand beschrijft die behoorlijk ouder kan zijn dan de periode van de redactie) kent een lemma Fitze (in feite altijd met apocope: fits, vits) voor ‘Fahrrad’, niet enkel in de Nederrijnse plaatsen Geldern, Kleve, Rees - gelegen in gebieden die tot heel diep in de negentiende eeuw toe zwaar Nederlands waren beïnvloed en waar die taal ook in het openbare leven, niet het minst in het kerkelijke, nog lange tijd werd gebruiktGa naar voetnoot10 - maar ook in het wat zuidelijker dan deze plaatsen gele- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gen grensstadje Heinsberg. Westelijk van Heinsberg sluiten zich nu aan: het Zuiden van Nederlands-Limburg (met de provinciehoofdstad Maastricht) en verder, ten westen van en langs de Maas, het Belgisch-Limburgse Maasland, waar overal fiets (zo althans volgens het Standaardnederlandse spellingsbeeld; in vele plaatsen [fıts] cf. infra § 5) als het normale heteroniem geldt (Cajot 1989: 91 met kaart 124). Maar dit lexeem is/was (zeker tot voor kort) ook bekend in de hele voormalige Grafschaft Bentheim (met inbegrip van de net noordelijk daarvan gelegen plaats Twist), waar een noordwestelijk Westfaals dialect wordt gesproken, alsook in een reeks plaatsen die helemaal tegen de Nederlandse staatsgrens aangedrukt liggen en deel uitmaken van het Munsterlandse (de plaatsen Gronau, Epe) respectievelijk Westmunsterlandse (Alstätte, Ammeloe, Zwillbrock, Vreden, Bocholt en Suderwick) subgebied van het Westfaals.Ga naar voetnoot11 Ook dit zijn streken die tot (ver) in de negentiende eeuw het Nederlands als bestuurs-, kerk- en schooltaal gebruikten (zie de literatuur in noot 10). Nu is het precies in dit grensgebied (Limburg, Brummen onder Zutphen: cf. Sanders 1997: 37-38) dat de meer plausibele hypothesen de oorsprong van het woord fiets situeren. Alle hypothesen moeten dus verklaren hoe dit woord vanuit een perifeer, en in vele opzichten van de taalnorm van de Randstad afwijkend, gebied in de Nederlandse standaardtaal is doorgedrongen. Men heeft er echter nooit rekening mee gehouden, dat deze grens, zeker in de negentiende eeuw, op taalgebied bijzonder poreus was. José Cajot heeft dit gebied niet voor niets ‘Land ohne Grenzen’ genoemd (Cajot 1989). Dat blijkt al uit de volledige overeenstemming in de dialectische vormen van het woord fiets aan de west- en de oostzijde van de grens. Zo is het opvallend dat de meeste van de Duitse plaatsen in Westfalen de vorm fietse hebben - volkomen in overeenstemming met het bewaren van de slot-sjwa (o.a. in feminiene substantieven) in heel het Westfaalse gebiedGa naar voetnoot12 - wat naadloos aansluit bij het Noordoost-Nederlandse bewaringsgebied van de slot-sjwa: Achterhoek - oostelijke Veluwe - Overijssel - zuidwestelijk Drente - Stellingwerven.Ga naar voetnoot13 In dat Nederlandse gebied luidt het naar verwachting eveneens fietse: zo in Twente (Schönfeld Wichers 1979: 191a, die - gelet op de uitgang niet verwonderlijk - feminien genus opgeeft) en in Drenthe (Kocks 1996: 264b). Dat vrouwelijke genus is uiteraard het resultaat van een inpassing in die klasse der substantieven waarbij het uitgangsmorfeem -e het frequentst gedistribueerd is (ook vélocipède was om dezelfde reden bij zijn ontlening uit een Frans masculinum naar een Nederlands femininum omgezet). Dat thans in dat bewaringsgebied her en der toch het geapocopeerde fiets optreedt - wat geconcentreerder, binnen Twente, in de driehoek Enschede-Goor-Denekamp,Ga naar voetnoot14 waarbij zich dan op Duitse bodem de Bentheimse | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsen Nordhorn en Brandlecht en de Munsterlandse Gronau en Epe, alsook nog het Westmunsterlandse Suderwick voegen, zie Kremer 1979: kaart 195 - zal ongetwijfeld (ook, wegens de bovenvermelde historische redenen, aan de oostkant van de staatsgrens!) aan standaardtalige Nederlandse invloed toe te schrijven zijn. Maar afgezien van deze ‘moderne’ uitzonderingen staat fietse daar in contrast tot het sjwa-loze type fits, dat we hebben leren kennen in het Rijnland en aangrenzend Limburg. In deze gebieden geldt inderdaad, eveneens grensoverschrijdend, apocope,Ga naar voetnoot15 net als westelijk verderop in Brabant (het oude hertogdom), Utrecht, Gelderland (zonder de Achterhoek en de oostelijke Veluwe) en Holland (en van daaruit in de Nederlandse standaardtaal). Ook het Rijnlandse Fitz(e) is, althans in de streek van Kleef (Kleve), feminien, maar in Millen (Kreis Heinsberg) en Straelen (Kreis Geldern) is het - net als in Maastricht - masculien (zie de desbetreffende idiotica); die genustoekenning is vermoedelijk telkens een secundair verschijnsel, alleen al het ‘Schwanken’ ervan duidt daar toch op. Wat hier opvalt is dat de genustoekenning dus wel verschilt tussen Twente en Drenthe enerzijds, en Limburg anderzijds, maar overeenstemt tussen Twente, Drenthe en het aangrenzende Westfalen, enerzijds, en tussen Limburg en het aangrenzende Rijnland anderzijds. Hierbij moet worden opgemerkt dat in Nederlands Limburg en het Belgisch-Limburgse Maasland, dat wil zeggen het gebied dat het dichtste aansluit bij de oude hertogdommen Berg en Gulik (Jülich), het woord net als in Wipperfürth of Kevelaer met ongespannen, open [ı] uitgesproken wordt/werd. Voor Maastricht merkt Endepols 1955:97b op: ‘fiets [...] vroeger ook wel: fits: ‘ne velocipède hèdde toen in 't Mestreechs “ne fits”’. De vorm met de - niet-standaardtalige - open vocaal blijkt hier dus de oudere te zijn. Die dialectische opening is volgens gegevens van het wld nog steeds het geval in het Belgische Maasland (het enige gebied in België waar het woord fiets inheems is),Ga naar voetnoot16 in plaatsen als onder andere Kessenich (L 370), Maaseik (L 372), Opgrimbie (Q 010), Lanaken (Q 088),maar evenzeer in vele plaatsen in het Nederlandse Zuid-Limburg (als Geleen, Beek, Schinnen, Meerssen, Gronsveld).Ga naar voetnoot17 Telkens komt dit verschijnsel overeen met wat in de hierboven genoemde Rijnlandse vormen kon worden vastgesteld; er is met andere woorden, ook wat de klinker betreft, een even duidelijk continuüm als dat tussen Twente en Westfalen. Gelet nog op het feit dat in de dialecten van het Belgische Maasland niet het anders algemeen Noord-Belgische (‘Vlaamse’ in ruime zin), aan het Frans ontleende velo (als kopvorm!) wordt gebruikt,Ga naar voetnoot18 doet dit alles het sterke vermoeden rijzen dat het daar geldende fits niet (recentelijk) overgenomen is uit het standaardtalige fiets (met eventuele, dialectische vocaalopening achteraf), maar integendeel oud is!Ga naar voetnoot19 Maar als de Limburgse vorm niet ontleend is aan de Nederlandse | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
standaardtaal, wijst het verband met de Rijnlandse vormen mogelijk in een geheel andere richting. Net omdat de grens in dit gebied zo poreus was, is het geenszins ondenkbaar dat het woord in omgekeerde richting de grens is overgestoken. De Duitse vormen, voor zover men er al enige aandacht aan schenkt, worden weliswaar meestal zonder enige discussie als ontleningen uit het Nederlands beschouwd. Zo het Westfaalse dialectwoordenboek: ‘Fítse f. [W.Münsterl] Fahrrad. - Spez.: holländisches Fahrrad’ (Damme 2005: 714; met lengteteken). Kremer verwoordt deze visie als volgt: Die Entlehnung von nl. fiets, meist in Analogie zu anderen fem. Subst. in der ostnl. Form fietse (ausser im Apokopierungsgebiet, s. Karte 195 ‘Fahrrad’) deckt sich im Unterschied zu den bisher gestreiften Fällen mit dem für nl. Transferenzen typischen Grenzraum westf[älischer] Mundarten. [...] Um diese Zeit war offenkundig der Kontakt über die Staatsgrenze hinweg noch so intensiv und die normierende Kraft des H[och]d[eutschen] so gering, dass die nl. st[andard]spr[achliche] Form einen n[ieder]d[eutschen] Grenzstreifen miterobern konnte. Die heute noch grosse Beliebtheit nl. Fahrradfabrikate im dt. Grenzgebiet wird sicherlich die Ausbreitung des nl. Terminus begünstigt haben (Kremer 1979: 1 203).Ga naar voetnoot20 Nu is het evident dat alle door Kremer (en bijna alle door het Rijnlandse dialectwoordenboek van 1931) geciteerde Duitse plaatsen inderdaad in de onmiddellijke omgeving van de Nederlandse grens liggen, en dat hoe dan ook tenminste in sommige gevallen uit te gaan is van (versterkende) invloed van de Nederlandse standaardtaal (cf. supra). Maar het is zeker niet de Nederlandse standaardtaal die verantwoordelijk is voor de vrouwelijke vorm fietse in Westfalen, en voor de vorm fits in het Rijnland. Verder is er één wel heel opvallende uitzondering op de onmiddellijke nabijheid van Nederland, namelijk het nota bene ‘rechtsrheinische’ Wipperfürth, een plaats gelegen in het oude hertogdom Berg. Deze plaats bezat (ergens - misschien lang - vóór 1931) volgens het Rijnlandse dialectwoordenboek een woord fits, vits (zonder lengteteken!), met neutraal genus (Müller 1931: 508). Deze attestatie staat geheel geïsoleerd en is ook al een heel eind verwijderd van Nederland: in vogelvlucht ligt Wipperfürth zo'n 80 km van de dichtstbijzijnde grens, in Venlo of Roermond. Het ligt al even ver van andere Duitse plaatsen als Heinsberg of Straelen waar het woord fits voorkomt. Directe of indirecte Nederlandse invloed lijkt hier dus uit te sluiten. Dit is een sterke aanwijzing dat het woord veeleer in Duitsland zelf ontstaan kan zijn, en dat het Nederlandse grensgebied in Limburg, waar het volgens een van de gangbare hypothesen zijn oorsprong zou kennen (het werkwoord vietse, Sanders 1997: 36-37; cf. n. 19 voor onze inschatting van deze hypothese) en van waaruit het naar het Duitse grensgebied zou zijn uitgestraald, in feite het eerste Nederlandse gebied was dat in contact kwam met het nieuwe Duitse woord. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
6 ViezDit doet natuurlijk twee nieuwe vragen rijzen, namelijk welke is dan de etymologie van dit Duitse woord, en waarom is het in Duitsland buiten Wipperfürth alleen in het grensgebied met Nederland blijven leven? Ons inziens hangen de antwoorden op beide vragen nauw samen. Een in deze context belangwekkend woord van de West-Middenduitse woordenschat is ten onrechte altijd buiten de discussie over de herkomst van het woord fiets gebleven, namelijk het woord Viez (de uitspraak van dit woord, [fi:ts],Ga naar voetnoot21 is identiek aan die van het Nederlandse fiets, afgezien van de lengte van de vocaal).Ga naar voetnoot22 Dit regionale woord komt enkel voor in een uitgestrekt gebied, reikend van Duitstalig Lotharingen (Follmann 1909: 163 s.v. Vitz), over de Rijnpalts (Christmann-Krämer 1969-1975: 1382a, s.v. Fiez 1), Zuid-Hessen (Mulch 1972: 758), het Saargebied, Luxemburg en Trier (Müller 1931: 513) tot Keulen (dwb 1951: 354; A. Wrede 1958: iii/238; dwb 1951: 354). Het woord betekent ‘appelwijn, cider’. Follmann, gevolgd door Mulch, stelde voor dit woord de etymologie ‘vice-vinum’ voor, waarbij de oorspronkelijke betekenis dus ‘ersatz voor wijn’ is (ibid.). Deze etymologie wordt tentatief overgenomen in de grote tiendelige Duden, die het woord als ‘westmitteldeutsch’ karakteriseert (2002: 4328). Dit is ook de etymologie die door de sprekers van deze regio voorgesteld wordt.Ga naar voetnoot23 Nu bezitten het Nederlands en het Duits, net als andere West-Europese talen, ter uitdrukking van het begrip ‘ersatz’ al sedert de late Middeleeuwen het uit het Latijn ontleende, tot prefix verstarde Nederlands vice,Ga naar voetnoot24 Duits Vice/Vize.Ga naar voetnoot25 Dit wordt gebruikt ter benaming van plaatsvervangers, ‘stedehouders’ van hoogwaardigheidsbekleders, maar in het Duits ‘vereinzelt, scherzhaft auch in anderen Personen- und Sachbezeichnungen wie Vizegott, -papa, -bein’ (Deutsches Fremdwörterbuch 1983: 258). Het gebruik van dit prefix in het Duits is dus ruimer dan in het Nederlands; een voorbeeld van een dergelijke gelegenheidsvorming ter uitdrukking van een ‘houten been’ is geattesteerd in sticht jemand mit einem hölzernen vizebein in die erde (Jean Paul Werke xlviii 416). Een schertsende gelegenheidsvorming die ons hier veel meer interesseert is echter Vize-Schimmel, in Hätten sie nicht gleich damit anfangen können, dem Herzog von Cambridge die Pferde auszuspannen und als Vize-Schimmel seinen Wagen zu ziehen? (Ludwig | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Börne 1832 Briefe aus Paris I 284).Ga naar voetnoot26 Wanneer paarden uitgespannen worden en mensen hun plaats innemen kunnen die dus ‘vice-schimmels’ genoemd worden. Verdere schertsende benamingen met het prefix vize zijn (of waren althans) bijvoorbeeld in het Rijnlands aan te treffen (zie Müller 1971: 129a, s.v. Vitze, gesproken fits, eveneens zonder lengteteken!) in de compositavormingen Vitzebur ‘erster Knecht’ (Geldern), Vitzekoch ‘ein Bursche (Mann), der zu kochen versteht oder es behauptet, es zu können’; verder Vitzgefreiter ‘nicht beförderter Soldat’ (Düren), met (voor het Rijnland normaal, cfr. supra) geapocopeerde - e in de auslaut van het eerste lid. Hoogst interessant is dat enkele van deze composita gereduceerd werden tot het eerste lid (verkorting van het type ‘kopvorm’), bijvoorbeeld het in Bonn-Volmershoven simplex geworden Vitze (fits) ‘Lehrer der untersten Jahrgänge’ - cf. Hoogduits der Fitze ‘Vizefeldwebel’. Dit is precies wat volgens de gangbare etymologie gebeurd is wanneer het schertsende Neolatijnse vice-vinum verkort werd tot Viez (of Vitz in het Lotharings, cf. supra), waarbij het genus zich spontaan heeft aangepast aan dat van het Duitse Wein. | ||||||||||||||||||||||||||||||
7 Fiets!Precies zo'n schertsend gebruik moet aan de basis gelegen hebben van het woord fiets. Het rijwiel werd immers, zoals we al zagen, beschouwd als een vervanger, een ersatz, voor het paard: vandaar dat een fiets in de beginperiode al eens een Venloosch pêrdje of een Veluws peerdje genoemd werd. Een even schertsende volksetymologische transformatie van beide elementen van het woord Veloziped zal ergens in westelijk Duitsland Vize-PerdGa naar voetnoot27 geweest zijn, te vergelijken met de schertsende Engelse benamingen dandy horse en hobby horse (Lessing 2003: 309; Hamer 2005: 48-49) voor de draisine. Vize, met anlautende als [f] uitgesproken v-, en [ts], de normale Duitse uitspraak zowel van z als van c vóór [e] en [i], lag dicht genoeg bij velozi- om begrepen te worden als een schertsende vervorming ervan, en het was gewoon een erg zinvolle vervorming! Zo wordt ook meteen het neutrale genus van de geïsoleerde attestatie in Wipperfürth verklaard: een fits(eperd) is neutraal omdat paard nu eenmaal zowel in het Nederlands als in het Duits neutraal is. Op dezelfde manier als vice-vinum, meer in het zuiden van het Rijnland, waar appelwijn tot het dagelijkse leven behoort, afgekort werd tot Viez/Vitz, leidde, volgens onze hypothese, meer in het noorden vize-P(f)e(r)d dus tot Vits/Fits. Helaas is het oorspronkelijke Duitse woord, althans in deze betekenis, niet bewaard in een tot dusver gevonden tekst.Ga naar voetnoot28 Maar die afwezigheid van attestatie geldt | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
natuurlijk evenzeer voor het Nederlandse woord fiets zelf vóór 1886, en wel om precies dezelfde reden: het gaat om een schertsende, locale vervorming van het woord Vélocipède, die gewoon niet in geschrifte, laat staan als officiële term, gebruikt werd. Hetzelfde geldt trouwens voor vice-vinum, de enige plausibele etymologie voor Viez ‘appelwijn’. Dat een grappige vervorming niet onmiddellijk ook schriftelijk gebruikt wordt, betekent niet dat die niet bestaat! Dit alles wijst er ons inziens op dat het woord fiets verspreid is geraakt in Nederland vooraleer het echt wortel kon schieten in Duitsland. Voor die verdringing of verdwijning in Duitsland kan men zich verschillende redenen voorstellen. Enerzijds was het hoe dan ook een regionaal woord, en was er in de regio waar het ontstaan moet zijn (zie de attestaties bij de grens in het noordelijke Rijnland, en in Wipperfürth - duidelijk de resten van een groter ‘verdronken’ areaal),Ga naar voetnoot29 namelijk centraal westelijk Duitsland, de concurrentie met het reeds in een uitgestrekter gebied ingeburgerde (maar eveneens regionale en ver van algemeen Duitse) woord Viez; slechts in Millen (Heinsberg), tegen het Limburgse Sittard aan gelegen, komen beide woorden voor, en wordt de homonymie dus niet vermeden (Müller 1931: 507; 513). Anderzijds liet het in de jaren 1880 nieuwgevormde, algemeen Duitse woord (Fahr)rad de schertsende volksetymologische vervorming van het vreemde Veloziped geen ruimte, dit in krasse tegenstelling tot de Nederlandse situatie, waar de nieuwe, officiële term rijwiel nooit echt ingeburgerd is geraakt. Door het reeds gesignaleerde feit dat de staatkundige grens in heel het grensgebied tussen Nederland en Duitsland, en bij uitstek in Limburg,Ga naar voetnoot30 omstreeks 1870, in geen enkele zin een taal- of communicatiegrens vormde, kon de schertsende term in de jaren kort vóór of kort na 1870, in een eerste stap, probleemloos de grens naar Nederland oversteken, even probleemloos als men de omgekeerde oversteek van het woord fiets naar Duitsland altijd beschouwd heeft. En eenmaal in de Nederlandse grensstreek aanwezig, kon het woord, in een tweede stap, net zo gemakkelijk opgenomen worden in de Nederlandse standaardtaal, als men dat voor de andere hypothesen, die immers alle uitgaan van een oostelijk vertrekpunt (Gelderland, Overijssel of Limburg), altijd aangenomen heeft. Het voordeel van onze hypothese, die fiets afleidt van op zijn Duits uitgesproken vice, is echter, dat ze als enige zowel voor de betekenis als voor de vorm van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
het nieuwe woord een sluitende verklaring biedt. Qua betekenis is de opvatting van de fiets als een vice-paard onmiddellijk evident (denk aan het stalen ros). Een dergelijke vorming met het prefix vice, die in het Nederlands geheel ongebruikelijk is, is in het Duits juist normaal in schertsende occasionele vormingen (cf. het hoger vermelde Vize-Schimmel). Wat de fonetische kant van het woord betreft, wordt zowel de aarzeling tussen anlautende v- en f-, als het inlautscluster -ts- probleemloos verklaard. Wat meer is, onze hypothese verklaart eveneens waarom, onmiddellijk na het oversteken naar het Nederlandse taalgebied, het besef van de etymologie verloren ging: voor een Nederlandstalige is [fıts] of [fits] nu eenmaal iets geheel anders dan [visә], de manier waarop het Latijnse prefix vice in het Nederlands wordt uitgesproken. De Nederlands-Limburgse priester Smiets zei in 1869 op het Elfde Taal- en Letterkundig Congres in Leuven: ‘Er zijn in ons vaderland streken waar men het woord vélocipède zoodanig gewijzigd teruggeeft, dat het tot een geheel ander denkbeeld zou kunnen leiden’ (Sanders 1997: 44). Welnu, vice-pee(r)d, op zijn Duits uitgesproken, is daar een prachtig voorbeeld van! De kleine wijzigingen die de Duitse uitspraak van het Latijnse prefix vice tegenover de Nederlandse met zich meebrengt hebben ervoor gezorgd dat de oplossing van het mysterie 140 jaar op zich heeft laten wachten!Ga naar voetnoot31 | ||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieIdiotica
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Overige literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurs[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] |
|