Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 125
(2009)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
Karina van Dalen-Oskam
| |||||||||||||||||||||
1. InleidingIn Moeder en zoon (1980) van Gerard Reve deelt Lambert S. de hoofdpersoon mee dat de bisschop een professor heeft aangezocht een gesprek met hem te hebben om zijn geloof te onderzoeken. Ja, en nu moet je even niet lachen. Hij heet: Hemelsoet. Professor Hemelsoet. Een mooie naam, merkt de ik-figuur op. ‘Curieus was het wel, overwoog ik: ik had gedacht, dat zulke namen alleen maar in boeken van Bordewijk of Hermans voorkwamen’ (Reve 1980/2003: 243).Ga naar voetnoot1 Reve's professor Hemelsoet, wiens naam etymologisch gezien niets met de hemel te maken heeft,Ga naar voetnoot2 lijkt inderdaad wel op namen uit het werk van Willem Frederik Hermans. Het bekendst is wellicht de naam van de Noorse professor Nummedal in Nooit meer slapen. Alfred Issendorf, de ik-figuur van die roman, associeert de naam van deze oude en lastige wetenschapper verschillende malen met het Nederlandse woord niemendal. Een dergelijk doorzichtig spel met woorden en namen zal mede de aanleiding zijn geweest voor Reve's opmerking in Moeder en zoon, die in feite suggereert dat er typische Bordewijk-en-Hermans-namen zijn.Ga naar voetnoot3 Deze intuïtie zal door menigeen worden gedeeld. Maar waarop is dit gevoel gebaseerd? En geldt dit voor meer namen in dezelfde roman of in ander werk van dezelfde auteur? Professor Nummedal is immers niet alleen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
2. Literaire onomastiek en Nooit meer slapenNamen in literaire teksten maken het onderzoeksobject uit van de literaire onomastiek. Deze deeldiscipline van de naamkunde (onomastiek), waarvan ik in een eerdere publicatie heel beknopt de belangrijkste aspecten heb beschreven (Van Dalen-Oskam 2002: 171-176), beoogt inzicht te verwerven in het gebruik en de mogelijke functies van namen in literaire werken. Dit heeft nadrukkelijk ook een vergelijkend perspectief: hoe zijn gebruik en functie te beschrijven in vergelijking tot gebruik en functies in groepen van teksten: oeuvres, genres, tijdperioden. Het gaat in de onomastiek gewoonlijk primair om de naam als linguïstische categorie, maar in de literaire onomastiek gaat het daarnaast om de naam als stilistisch element (Gutschmidt 1981: 491). De literaire naamkunde wordt wel gezien als een brug tussen taalkunde en letterkunde (Debus 2002: 8, 100). Gedurende de laatste decennia is in de literaire onomastiek in toenemende mate gepleit voor een beschouwing van alle namen in een tekst of oeuvre, in plaats van alleen opvallende namen. Een naam is immers pas opvallend te noemen als dat uit de context blijkt: uit een vergelijking met de andere namen in dezelfde tekst of hetzelfde oeuvre, uit een bepaald genre of een afgebakende tijd of ruimte - het zogeheten onymisch landschap (vgl. Gutschmidt 1981: 489 en 492). En uiteraard wordt dat landschap van namen weer beïnvloed door andere kenmerken van het literaire werk in kwestie. Voortbouwend op het werk van eerdere onderzoekers als Karl Gutschmidt leverde de dissertatie van Ines Sobanski uit 2000 een belangrijke nieuwe impuls. In haar studie legt Sobanski een degelijk theoretisch fundament voor de literaire onomastiek vanuit linguïstisch perspectief.Ga naar voetnoot4 Zij werkt onder andere een typologie van naamfuncties in literaire werken uit en presenteert een case-study waarin zij de namen in de detectiveverhalen van G.K. Chesterton in hun context analyseert. Een mooi voorbeeld van de door Sobanski gepropageerde aanpak is een recent artikel van Maria Palacas over de namen in Mary Shelley's Frankenstein (Palacas 2005). Palacas legt uit hoe Shelley namen in twee belangrijke functies gebruikt: een structurerende en een semiotische functie. Met de structurerende functie bedoelt Palacas de wijze waarop Shelley de namen in haar werk introduceert. Doordat het verhaal over het monster van Frankenstein wordt verteld door verschillende vertellers, die in hun relaas eerder aandacht voor zichzelf hebben dan voor het verhaal van het monster, wordt de lezer op afstand geplaatst van dat verhaal. De namen van de (vertellende) personages worden door deze structuur ook pas in stappen, met vertraging, en dus ‘afstandelijk’ bekendgemaakt aan de lezer.Ga naar voetnoot5 De semiotische functie die Palacas als essentieel voor Frankenstein aanmerkt, komt tot uitdrukking in het nadrukkelijk ironisch gebruik van namen, uitgaand van de letterlijke betekenis | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
van de namen zoals die aan Shelley bekend kon zijn. Victor Frankenstein, met zijn Latijnse voornaam die ‘overwinnaar’ betekent, is het tegendeel van zijn naam; van het personage Felix, Latijn voor ‘geluk’, wordt nadrukkelijk gesteld dat hij ongelukkig is, en zo blijkt ook voor de meeste andere bij name genoemde personages in de tekst dat hun aard het tegendeel is van wat hun naam aanduidt. Behalve dan voor Ernest, en hij is nu net de enige uit de familie die alle ellende ongeschonden doorstaat en overleeft. De ‘earnestness’ van dit personage blijkt uit allerlei tekstpassages. In zijn geval wordt de betekenis van de naam dus niet ironisch gebruikt en dat is een doorbreking van het door de auteur gecreëerde (semantische) verwachtingspatroon.Ga naar voetnoot6 Ernest is dus de opvallende naam binnen de andere namen in het landschap waarin hij figureert, en leidt in de analyse van Palacas de lezer dan ook naar de boodschap van het verhaal.Ga naar voetnoot7 De moraal is namelijk, volgens Palacas, dat de mens de natuur niet moet willen overtreffen, zoals Frankenstein dat met het creëren van zijn monster wilde, maar beter braaf boer kan worden of, in een latere versie van de tekst, het leger in kan gaan (Palacas 2005: 224-225). In dit artikel wil ik nagaan of de opvallende naam van professor Nummedal in Nooit meer slapen nog steeds zo opvallend is als we het gehele landschap van namen in deze roman analyseren. Palacas' analyse van de namen in Frankenstein biedt verschillende aanknopingspunten voor dit onderzoek. In de volgende paragrafen zal onder meer blijken hoe ook in Nooit meer slapen de mogelijke betekenis van sommige namen een rol speelt, evenals de wijze waarop zij in de tekst worden geïntroduceerd en hoe zij die tekst structureren. De professor Nummedal in Nooit meer slapen is meer dan een niemendal. De aan hem toegekende naam heeft verschillende functies. Ten eerste is dat de uniek-refererende, identificerende functie, (om personen en plaatsen e.d. van elkaar te helpen onderscheiden). Ten tweede is dat een waarschijnlijkheidsverhogende functie: de naam bestaat echt in het Noors en maakt de professor dus ook ‘echter’. Ten derde is er een omschrijvende, karakteriserende functie wanneer we die expliciete verbinding met het Nederlandse woord ‘niemendal’ bekijken: de naam is zo een weinig subtiele negatieve beoordeling van het personage. Dan is er ook nog een associërende functie: de naam doet denken aan een bekende Noorse wetenschapper, waardoor ook de literaire professor Nummedal een wetenschappelijk tintje krijgt. Bij de Noorse namen in het algemeen in Nooit meer slapen wordt een belangrijke (structurerende) rol gespeeld door de accentuerende / anonymiserende functie - waarvan sprake is als het wel of niet noemen van een naam nadrukkelijk afwijkt van wat een lezer zou verwachten.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||
Een studie van alle namen in hun onderlinge samenhang en samenspel in Nooit meer slapen is nog niet eerder uitgevoerd. Losse opmerkingen over sommige namen zijn door eerdere onderzoekers en critici al wel gemaakt. Met name twee publicaties zijn van belang: het essay ‘Dood ijs en hemelsteen’ van Hella Haasse (Haasse 2000) en het artikel ‘Nooit meer slapen of naar het middelpunt der aarde’ van Jan Fontijn (Fontijn 1970); de naamgerelateerde opmerkingen uit deze publicaties zullen in het navolgende steeds worden vermeld. Het is praktisch onhaalbaar om alle namen in een roman te inventariseren en te categoriseren zonder de hulp van de computer. En ook dan is het al heel wat werk om de namen in één roman diepgaand te analyseren. Om die redenen wordt deze eerste systematische analyse van namen in het werk van Willem Frederik Hermans voor dit moment beperkt tot slechts één roman. Met de kennis die hieruit voortvloeit, kan het onderzoek vervolgens uitgebreid worden naar andere teksten van Hermans en werk van andere literaire auteurs. Omdat het materiaal voor dit artikel is verzameld met behulp van de computer en speciaal voor dit onderzoek ontwikkelde programmatuur (zie hierover Van Dalen-Oskam & Van Zundert 2004) is het ook mogelijk om analyses te verifiëren aan de hand van kwantitatieve gegevens. Omgekeerd zijn de kwantitatieve gegevens regelmatig de aanleiding geweest om tekstkenmerken nader te onderzoeken en heeft dit geresulteerd in meer inzicht in het gebruik en de functies van de namen in Nooit meer slapen - en zo ook in de mogelijkheden waarop wij bij het analyseren van andere werken bedacht zullen moeten zijn. Het is zeer wenselijk dat er in de komende jaren kwantitatieve gegevens beschikbaar komen voor vele andere werken, zodat we de observaties voor Nooit meer slapen in een nog bredere context kunnen plaatsen en toetsen. We kunnen dan bijvoorbeeld nagaan of bepaalde typen namen of naamfuncties kenmerkend zijn voor een bepaalde auteur, een genre, of een tijdperiode (Gutschmidt 1981: 490). Een dossier met alle namen in Nooit meer slapen en kwantitatieve overzichten van naamtypen en voor een deel ook naamfuncties zal worden gepubliceerd op een aparte website waarop materiaal verzameld zal worden dat van belang is voor de ontwikkeling van wat ik de vergelijkende literaire onomastiek wil noemen (vgl. Van Dalen-Oskam 2005).Ga naar voetnoot9 Het verhaal van Nooit meer slapen is bekend, zodat ik hier wil volstaan met een uiterst beknopte samenvatting. In de analyse van de namen zal op elementen van de roman dieper worden ingegaan. Verwijzingen zijn naar de paginanummers in de laatste druk tijdens Hermans' leven, de drieëntwintigste druk gedateerd februari 1993. De ik-figuur van Nooit meer slapen is Alfred Issendorf, een jonge geoloog die begint aan zijn promotieonderzoek naar mogelijke meteorietinslagen in Finnmark, Noorwegen. Hij is zeer ambitieus, en wil graag laten zien dat hij in de voetsporen kan treden van zijn vader, een bioloog die echter al jong, vlak voor zijn benoeming tot hoogleraar, is verongelukt in de Zwitserse Alpen. Alfred gaat op expeditie met drie Noorse onderzoekers. Hij is bevriend geraakt met een van hen (Arne), maar voelt zich zeer bedreigd door de twee anderen (Mikkelsen en Qvig- | |||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||
stad). De expeditie valt Alfred om verschillende redenen zeer zwaar. Arne verongelukt. Ontgoocheld keert Alfred, zonder enig wetenschappelijk resultaat, terug naar Nederland. | |||||||||||||||||||||
3. Terug naar de basisIn de Nederlandse taal zijn er verschillende manieren om personen en zaken in een tekst aan te duiden. Hoe basaal het ook is, het is nuttig om die manieren in herinnering te roepen voordat we beginnen aan de analyse van het gebruik en de functies van de namen in een werk. Namen spelen een belangrijke rol in vrijwel elke literaire (en ook niet-literaire) tekst. Het betreft namen van personen, namen van geografische locaties (die ik samenvat met de term plaatsnamen) en namen van overige zaken, zoals gebouwen, voertuigen, voorwerpen, producten e.d.Ga naar voetnoot10 Niet alle personen, plaatsen of overige met een naam aan te duiden zaken hoeven echter in een tekst een naam te krijgen (vgl. Debus 2002: 84-86 en Gutschmidt 1981: 492). Ook impliciet kan een geloofwaardige wereld worden gecreëerd. Als Alfred zich bijvoorbeeld opmaakt voor vertrek naar Alta vanaf het vliegveld van Tromsø, merkt hij op: Mijn bagage weegt bij elkaar nog net geen dertig kilo. Dit blijkt opnieuw als koffer en rugzak worden gewogen op de luchthaven. (67) Door het gebruik van een passieve constructie (‘worden gewogen’) blijft het luchthavenpersoneel dat de betreffende handeling uitvoert (en dat in de werkelijkheid een naam zou hebben) op de achtergrond, en wordt er verder geen aandacht op hen gevestigd - ze zijn voor Alfred minder belangrijk dan zijn bagage, zogezegd, en dat komt op deze manier heel natuurlijk tot uitdrukking. Iets zichtbaarder worden andere mensen in de zinnen die vrijwel direct volgen op de bovenstaande: Nog zes andere passagiers drentelen wat heen en weer, pakken uit nieuwsgierigheid een folder van de desk, leggen het papiertje weer weg. Twee mannen in visserslaarzen die een groot aantal hengels dragen. Een moeder met drie meisjes, alle drie in skibroeken, de moeder trouwens ook. (67) Alfred noemt een groepje mensen ‘andere passagiers’ en gaat zelfs iets dieper in op de samenstelling van de groep en enkele uiterlijkheden. Alfred komt niet verder met hen in contact. De leden van de groep krijgen geen naam. Maar ook wanneer Alfred iets nadrukkelijker met hem nog onbekende mensen te maken krijgt, hoeven deze nog geen naam te krijgen in de tekst. In Oslo bezoekt hij met professor Nummedal een restaurant, waar de professor gravlaks (rauwe zalm die is begraven en na een zekere tijd weer wordt opgegraven ter consumptie) wilde gaan eten en begint te mopperen als dat niet blijkt te kunnen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||
Uit de rij komt een man naar mij toe. Zijn hoofd is vierkant en zijn brilleglazen zijn volmaakt cirkelvormig. (20) Alfred wordt door een man - aangeduid met het onbepaald lidwoord - aangesproken, en geeft zelfs een beschrijving van (enkele aspecten van) diens uiterlijk. ‘Het blaadje in evenwicht houdend op mijn linkerhand, pak ik met de rechter de kaart en geef hem aan de man’ (20). De onbepaalde man is nu bepaald geworden: het is duidelijk naar wie wordt verwezen als Alfred het over de man heeft. Maar een naam krijgt hij niet; een nog nadrukkelijker aanwezigheid door het vermelden van zijn naam blijft uit. Dat spreekt trouwens niet voor zich: het is een keuze van de auteur, die hij/zij heel bewust of afgaand op zijn/haar intuïtie heeft gemaakt. In de voorbeelden hierboven en komen die keuzes overeen met wat een lezer als ‘gewoon’ zal ervaren, maar auteurs wijken ook (bewust of onbewust) af van wat ‘normaal’ is; in dat geval heeft een onverwacht vermelde naam of onverwacht niet-vermelde naam een accentuerende/anonymiserende functie (zie ook Paragraaf 2; een goede beschrijving van deze functie is te vinden in Lamping 1983: 57-62). Ik geef nog een voorbeeld waarin de afwezigheid van namen overeenkomt met het verwachtingspatroon van een lezer. In Karasjok wordt Alfred door ‘iemand van de politie’ (238) begeleid naar de kliniek waar het lichaam van Arne is heengebracht. Een dokter neemt mij in ontvangst en de politieman gaat weg. - Bent u familie van hem? vraagt de dokter. (238) Als de politieagent zich geïdentificeerd zou hebben (wat voorstelbaar is), dan was dat niet een gegeven dat door de verteller/auteur belangrijk of relevant genoeg gevonden werd om te vermelden. Het is eveneens voorstelbaar dat de dokter die Alfred zelfs nog even zal onderzoeken zich aan Alfred zou hebben voorgesteld. Ook dit wordt echter niet naar voren gehaald. Alfred was ook danig in de war bij deze ontmoetingen, dus als lezer kunnen we begrijpen dat hij dit soort informatie zelf onmiddellijk weer vergeten zou zijn. Het feit dat deze twee namen niet worden gegeven, kan worden gezien als ondersteuning van Alfreds gemoedstoestand.Ga naar voetnoot11 Het wel of niet vermelden van een naam kan dan ook worden omschreven als een stilistische keuze van de auteur.Ga naar voetnoot12 Er is dus een proces van ‘toenemende specificering’ te constaterenGa naar voetnoot13: impliciete aanwezigheid kan met bijvoorbeeld passieve constructies worden opgeroepen; onbepaalde constructies (een man, een dokter) plaatsen personen in de categorie die voor de verteller van belang is om zijn verhaal zinvol te kunnen doen; als zij op het verhaalmoment de enige uit hun categorie zijn, kunnen ze met een bepaald lidwoord worden aangeduid zonder dat er verwarring ontstaat (de man, de dokter). Maar voor personages die frequent voorkomen in het verhaal is het noodzakelijk een naam te vermelden, zodat ze gemakkelijk kunnen worden onderscheiden van | |||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||
de andere, eveneens vaak vermelde personages (professor Nummedal, professor Sibbelee, Arne, Qvigstad, Mikkelsen). Namen zijn immers uniek-refererend. Dit is de in paragraaf 2 al genoemde identificerende functie van een naam.Ga naar voetnoot14 En wanneer personages minder op de voorgrond treden in Alfreds verhaal, maar wel degelijk een belangrijke functie hebben, kan die rol worden onderstreept (geaccentueerd) door hun naam te vermelden - dan heeft de naam een accentuerende functie. Als Alfred vanaf Karasjok met de bus terugreist naar Alta, stopt de bus in het plaatsje Russenes. Bij de halte zie ik een meisje staan. Zij draagt een lange broek, een doekje om haar hoofd en naast haar, bij haar voeten, staat een kartonnen koffertje. (239) Alfred zorgt dat hij naast haar komt te zitten en knoopt een gesprek aan. Hij wil haar aan het eind van hun gesprek het lege etui van zijn compas als souvenir aanbieden, maar zij zegt niet te weten wat zij daarmee zou moeten doen. Nee, dat weet ik eerlijk gezegd ook niet, wat zij ermee zou moeten doen. Souvenir! Aan iemand wiens naam ze niet eens kent. (240) Alfred kan zich dus voorstellen dat het kennen van iemands naam van belang kan zijn om iemand zo nabij te komen om geschenken uit te wisselen. En blijkbaar heeft hij zelf behoefte aan die nabijheid, na alle emotionele druk van de afgelopen weken: Als de autobus weer rijdt, pijnig ik mij voortdurend het hoofd om iets te bedenken waarover wij kunnen praten, weet ten slotte niets anders te verzinnen dan: Bij het afscheid omhelst Inger-Marie hem en geeft hem ‘een lange kus’; hij blijft achter ‘in een verwarring van gevoelens’ (243). Nabij zijn ze elkaar wel gekomen. Een inventarisatie van de personen, plaatsen en zaken die naamloos blijven, ondanks hun duidelijke aanwezigheid (aangeduid door het bepaald lidwoord), levert nuttige informatie op over de wereld zoals Alfred die ervaart. De invalide portier van professor Nummedal krijgt geen naam, evenmin als de secretaressen die Alfred op de verschillende wetenschappelijke instellingen die hij aandoet ontmoet. | |||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||
Stewardessen, buschauffeurs en verschillende LapseGa naar voetnoot16 mannen, vrouwen en kinderen blijven ook naamloos. (Het taalprobleem dat in paragraaf 4 nader aan de orde komt, speelt in deze gevallen waarschijnlijk geen rol.) Van de geografische realiteiten worden lang niet alle heuvels, beekjes, rivieren en meren door Alfred geïdentificeerd met hun naam (en misschien hebben ze ook niet alle een naam). Dat onderstreept trouwens hoe verloren Alfred zich in het landschap voelt. Hij moet uiteindelijk het aantal rivieren dat hij oversteekt tellen om zeker te weten dat hij in het kloofdal waar hij Arne vermoedt geraakt. Zaken waarvan de namen niet vermeld worden, terwijl zij die vermoedelijk wel hebben, zijn onder andere hotels, bruggen, en een krant. Omdat het erg lastig is om de geschetste naamloosheid eenduidig af te bakenen, is het weinig zinvol om dit aspect kwantitatief te analyseren; toch stel ik mij voor dat het per roman, oeuvre of anderszins kan verschillen hoeveel personen, plaatsen of zaken aanwezig maar naamloos zijn in verhouding tot het aantal benoemde personen, plaatsen of zaken en dat dit iets kan zeggen over de inhoud en de stijl van het literaire werk. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of dit klopt. | |||||||||||||||||||||
4. Ontbrekende namenNamen geven houvast, en dat geldt niet alleen voor de lezer maar ook voor het personage Alfred. Dat wordt in Nooit meer slapen op vele manieren zichtbaar. In deze paragraaf besteed ik aandacht aan drie bijzondere gevallen waarin namen op de een of andere manier zijn verdwenen en daarmee Alfreds houvast: het niet verstaan van een Noorse naam, het niet bekend zijn van een naam en het niet luisteren naar een Nederlandse naam.Ga naar voetnoot17 Wat de verstaanbaarheid van Noorse namen betreft, lijkt het tijdens Alfreds eerste stop in Oslo, op bezoek bij professor Nummedal, allemaal nog goed te gaan. Alfred verstaat de hem nog onbekende naam van Hvalbiff, direkteur van de Geologische Dienst in Trondheim bij wie hij luchtfoto's zou moeten kunnen krijgen, correct. In Trondheim helpt deze naam echter niet zoveel (meer hierover in de volgende paragraaf). Er blijken echter wel luchtkaarten te vinden, maar er is geen index bij. De vrouw die opdracht krijgt het na te zoeken antwoordt: [...] Een kaartsysteem ben ik niet tegengekomen bij het uitpakken van de kisten. En miss (naam onverstaanbaar) die hierover gaat, is in Oslo. Ook tijdens de expeditie zelf zitten de Noorse namen Alfred dwars: | |||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||
- Honger, zegt Qvigstad. Laatst sprak ik (onverstaanbaar) die naar India is geweest. Voor een wellfare-program van de Verenigde Naties, geloof ik. [...] In deze voorbeelden lijkt Alfred zelf geen belangrijke informatie te missen, maar in een ander geval (te behandelen in de volgende paragraaf) is dat wel degelijk het geval: het maakt dat Alfred belangrijke informatie ontgaat, waardoor hij zich sociaal onhandig opstelt, en uiteindelijk zijn wetenschappelijke talent niet kan bewijzen. De manier waarop de onverstaanbaarheid wordt aangegeven, met op de plaats van de naam de woorden ‘(naam onverstaanbaar)’ of uitsluitend ‘(onverstaanbaar)’, is zeer opvallend. De naam staat er heel expliciet niet, de naam is verhuld, achtergehouden. Het label ‘onverstaanbaar’ benadrukt het onvermogen van de verteller (Alfred) en schetst heel sprekend zijn gevoelens van onzekerheid. Na de dood van Arne maakt hij zich daar zelf wat minder zorgen over. In Ravnastua ontmoet hij een wetenschappelijk medewerker van het Natuurhistorisch Museum van Tromsø die ervoor zal zorgen dat Arnes lichaam geborgen wordt. ‘Ik heb zijn naam natuurlijk niet verstaan, en denk er steeds over nog eens te vragen hoe hij heet, maar doe het niet’ (236). Dan het niet bekend zijn van een naam. Ongeveer halverwege de roman vertelt Alfred hoe hij vroeger na schooltijd vaak het Gedenkboek Mallinckrodt hem aangeboden door zijne leerlingen opslaat en de foto bekijkt van de deelnemers aan het Botanisch Congres te Lausanne in juli 1947. Hij beschrijft ook waar zijn vader tussen zijn mede-congresgangers staat en hoe hij er op de foto uitziet. Vervolgens legt hij uit waarom hij weet hoe de prominenten op de foto heten: op een begeleidende contourtekening heeft elk gezicht een nummer en in een lijst wordt achter elk nummer een naam vermeld. Maar er zijn twee hoofden waar geen nummer in staat, waar dus ook geen namen bij horen. Een behoort aan een meisje, helemaal links onderaan op de damesrij. Zeker een secretaresse die daar toevallig was, toen de foto gemaakt werd. Maar het andere hoofd is dat van mijn vader. Nog niet beroemd genoeg, denk ik, toen hij met de grote professor Mallinckrodt mee mocht naar dat congres in Lausanne. (114-115) Iedere keer als Alfred die foto bekijkt, constateert hij het ontbreken van een nummer in het hoofd van zijn vader wiens naam niet geregistreerd blijkt te zijn, die geen naam gemaakt lijkt te hebben. Alfred de Eerste, mompel ik en zet het boek op zijn plank terug. Meestal kijk ik daarna in de spiegel. - Kwam op jeugdige leeftijd om het leven. Nog voor hij de gelegenheid gekregen had zijn talenten volledig te ontplooien. (115) Een vergelijkbaar lot is Alfreds grote angst. Niet vreemd dat ik er nu aan denk. Mogelijk worden Arne en Qvigstad later heel beroemd (Mikkelsen lijkt me te onbenullig). Een van de foto's die we in Skoganvarre hebben gemaakt komt in een boek, datum en namen eronder. Maar ook mijn naam moet onder die foto staan. Het moet. (115) | |||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||
Het vermeld kunnen worden van een naam staat voor Alfred dus gelijk aan het wetenschappelijk (en daardoor ook sociaal) opgemerkt zijn, geregistreerd zijn, geslaagd zijn in het leven. Aan de onbekendheid van de naam van zijn vader in het Gedenkboek Mallincrodt kan Alfred niets meer doen. Dat hij niet alle Noorse namen die zijn vakgenoten uit Noorwegen noemen goed verstaat, is niet geheel onbegrijpelijk. Nog verwarrender is het voor hem als hij een Nederlandse naam niet verstaat. Dit overkomt hem met betrekking tot een vriendin van zijn zus: Hoe heette de vriendin van Eva toch ook weer, met wie zij kwam binnenlopen op de dag voor ik wegging? Zij maakte mij zo confuus, dat ik haar naam niet verstond. Ze is maar tien minuten binnengeweest. [...] Misschien een meisje om mee te trouwen, over twee jaar als ik het proefschrift geschreven heb. Ik zou mij kunnen verloven op de dag van mijn promotie. (101) Alfred geeft toe dat er maar weinig dingen zijn die voor hem noodzakelijk zijn om zijn leven niet als waardeloos te zien: ‘meteoorkraters vinden, proefschrift schrijven, cum laude promoveren, met de vriendin van Eva trouwen, professor worden’. (102) Dat ik zo dom geweest ben slecht te luisteren toen dat meisje vertelde hoe zij heette. [...] Misschien heet zij Filippine, Renate of Francine. Ook zou ik wel willen dat zij Dido heette. Mijn moeder heet Aglaia. Hoe is het mogelijk dat een zo onalledaagse naam toch zo lelijk is. Nee, het meisje moet Dido heten. (103) Meer over de vrouwennamen is te vinden in paragraaf 8. Op deze plaats is het van belang te constateren dat Alfreds keuze voor de naam Dido enerzijds zijn eigen heroïsche ambities weerspiegelt: Als zij eens Dido heette. Hoe kom ik aan die naam? Dido, koningin van Carthago, werd verliefd op Aeneas, de held die vluchtte met zijn vader op zijn rug. Zwaarder nog dan mijn rugzak. Anderzijds, door zichzelf met de grote held Aeneas te vergelijken, wijst Alfred op zijn eigen vaderprobleem. Hij sjouwt zelf ook zijn vader met zich mee op zijn expeditie, maar op een figuurlijke manier. | |||||||||||||||||||||
5. Bijnamen en naamverwarringHet niet onthouden van een naam leidt Alfred tot het bedenken van een toepasselijke naam voor de vriendin van zijn zus. In zekere zin is die naam dan te zien als een bijnaam, maar zo behandel ik hem hier niet. In Nooit meer slapen komen twee of drie bijnamen voor, waarvan de één, Hvalbiff, een spanningsboog door de gehele roman heen beschrijft. De ander (of andere twee, dat is niet helemaal zeker) speelt op twee plaatsen in de tekst een rol. Ik begin bij die laatste. In Tromsø, voordat hij verder reist naar Alta, neemt Alfred een kabelbaan naar | |||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||
de top van een berg. Daar wordt hij aangesproken door een ‘Amerikaanse dame’ (62). Zij vertelt Alfred dat zij en haar man een hunting cruise hebben gedaan naar Spitsbergen, waar de bemanning van de boot waarmee ze reisden een zeehond schoot om ijsberen te lokken. De passagiers bleven aan boord. Die beren zijn heel mak, ze gaan rechtop staan tegen de wand van het schip. En dan begint iedereen te schieten. Dat noemen ze jagen! Jack wou een beer schieten met pijl en boog! Ik zeg: Jack, je bent krankzinnig. Je bent precies Fred Flintstone, zeg ik. Uit die tv-tekenfilm, die ken je toch? Op zijn terugweg naar Nederland, wanneer hij op bezoek is geweest bij professor Nummedal in Hop, Bergen, ontmoet Alfred haar weer (249). ‘Jack is al drie dagen onder water, dronken’, vertelt ze (250). Ze raken in gesprek. Zonder nadere introductie noemt Alfred dan haar naam: ‘Ik heb Wilma de confidentie gedaan dat ik als jongetje aanvankelijk een groot geleerde wilde worden’ (252). Maar heet zij echt zo, of verzint Alfred deze naam op grond van de vergelijking die zij zelf bij hun eerdere ontmoeting maakte van haar echtgenoot met tekenfilmfiguur Fred Flintstone, wiens tekenfilmvrouw Wilma heet? Het is duidelijk dat Alfred haar als een vreemd wezen beschouwt, niet helemaal serieus neemt, zich zelfs enigszins bedreigd voelt door haar. Alfred blijft consequent over haar spreken als Wilma. Ze gaan samen terug naar haar hotel. Wilma verkleedt zich, ontkurkt een fles champagne, en er volgt een geraffineerd, erotisch getint gesprek. Dan wijst ze hem op een schaal met gravlaks en vraagt hem of hij de lekkernij wil proeven. Juist op dat ogenblik klinkt een verschrikkelijke slag tegen de deur en een lage schorre stem schreeuwt: De vrouw ontfermt zich over haar dronken echtgenoot, en lacht verontschuldigend naar Alfred, die zich uit haar kamer verwijdert. Hoe zit het nu met haar naam? Mogelijk heet de Amerikaanse vrouw inderdaad gewoon Wilma, en is dat sowieso de aanleiding geweest voor haar ‘eigen’ Fred Flintstone-vergelijking. Maar de manier waarop de bijnaam van haar echtgenoot en haar eigen naam worden geïntroduceerd door de auteur, via de vertellende Alfred, laat dit in het duister. Alfred speelt zelf een spel met de Flintstone-associatie, of neemt die op zijn minst ongehinderd over van de Amerikaanse; en door er later op voort te borduren - waar Wilma haar man dit keer alleen als Jack aanspreekt - houdt hij in feite afstand van haar, plaatst de hele situatie waarin hij zich bevindt in een fictieve, getekende, context. Hij maakt zowel het Amerikaanse echtpaar als zichzelf tot niet-serieus te nemen, lachwekkende personages in een kolderiek verhaal. De positionering van deze scènes met tekenfilmnamen aan het einde van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||
roman kan worden gezien als een invulling van Alfreds gevoel van wetenschappelijke en sociale mislukking. In dit geval was het Alfred die een bijnaam oppikte (Fred Flintstone voor ‘Jack’) en mogelijk zelf creëerde (Wilma). In het andere geval lijkt Alfred heel concreet slachtoffer te zijn van een door anderen bedachte en gebruikte bijnaam die bovendien op een overdreven manier door de Noorse personages wordt gebruikt. Het begint in Oslo, wanneer professor Nummedal Alfred geen luchtfoto's zegt te kunnen geven en hem doorverwijst naar de Geologische Dienst in Trondheim. Direktør Hvalbiff! Hij zal blij wezen u te ontvangen. (...) Hvalbiff is de man die u moet hebben. Ik zal hem onmiddellijk opbellen, dan is hij voorbereid op uw komst. (30) Alfred kan niet anders dan dit advies opvolgen. In Trondheim laat hij zich per taxi naar het nog in aanbouw zijnde gebouw brengen. Als hij naarbinnen loopt, komt er net iemand uit een laboratorium die Alfred vriendelijk toelacht. Ik spreek hem aan met een blik van verstandhouding - wie kan hij anders zijn dan Hvalbiff zelf? Oftedahl vraagt naar de reden van Alfreds bezoek. Als deze vertelt dat professor Nummedal zou bellen met directeur Hvalbiff, om Alfreds bezoek en vraag om luchtfoto's aan te kondigen, checkt Oftedahl dat bij een andere medewerker. Voor zover we weten is er niet opgebeld. Direktør Hvalbiff is gisteren even hier geweest en onmiddellijk teruggegaan naar Oslo. (47) Oftedahl vraagt of Alfred professor Nummedal goed kent, waarop Alfred antwoordt dat hij hem de vorige dag voor het eerst ontmoette op voorspraak van zijn eigen promotor. Oftedahl zegt dan: - Direktør Hvalbiff kan Nummedal niet geschilderd zien. Eigenlijk mag ik u wel feliciteren dat Hvalbiff er niet is. Anders zou u die foto's die u hebben moet in geen geval krijgen, zelfs al waren ze hier. (51) Er blijken luchtfoto's te zijn, maar omdat het bijbehorende kaartsysteem niet aanwezig is, kan Alfred er toch geen meekrijgen. Hij weet zichzelf ervan te overtuigen dat Nummedal vergeetachtig was, en Hvalbiff niet in staat was om Alfred op tijd te bereiken om hem op de hoogte te stellen van de situatie. En Oftedahl is heel vriendelijk geweest, ‘voor zover mij bekend...’ (69). Groot is Alfreds verbazing en woede als hij tijdens de expeditie ziet dat Mikkelsen wel luchtfoto's heeft. ‘Deze hier zijn uit het instituut van Hvalbiff. Nummedal heeft ze geleend van Hvalbiff’, legt Mikkelsen aan Alfred uit (167). Alfred vraagt of Arne zich niet herinnert wat hij hem eerder verteld heeft over wat hij in | |||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||
Trondheim heeft meegemaakt. Arne antwoordt: - Oftedahl? Ik herinner me er niets van. De directeur heette Hvalbiff, zei je? Zo'n naam bestaat niet eens. Kan niet in het Noors. Hier blijkt Alfred voor het eerst dat er iets vreemds is met de naam Hvalbiff - het is een niet-bestaande familienaam volgens Arne, die ‘walvissenvlees’ betekent. Toch gebruikte Mikkelsen hem als familienaam, net als professor Nummedal eerder. De discussie wordt gesust, en Arne krijgt zonder problemen van Mikkelsen gedaan dat Alfred de luchtfoto's mag bekijken (172). Alfred twijfelt vanaf dat moment aan de juistheid van de naam, zoals blijkt als hij na de dood van Arne terugkeert in het huis in Alta waar zij op de heenweg logeerden, en de Geologische Dienst in Trondheim opbelt. ‘Direktør Oftedahl is er niet, Direktør Hvalbiff of hoe hij heten mag, evenmin’ (244). Maar als hij weer bij Nummedal op bezoek is, nu in Bergen, hoort hij die naam toch wel degelijk weer; Nummedal vertelt bovendien hoezeer die man hem altijd heeft dwarsgezeten (247). Dan begint het Alfred te dagen. Nummedal haat die man. Met een blinde haat, hallo. ‘Ik zal geen poging doen het uit te zoeken’, sluit Alfred dit hoofdstuk dan af (238). Ook de lezer krijgt nooit zekerheid over hoe het nu precies zit. Teruglezen helpt niet: Oftedahl vertelt Alfred dat Hvalbiff de dag voor Alfreds bezoek weer naar Oslo is vertrokken - hetgeen suggereert dat Hvalbiff wel degelijk een andere persoon is. Maar tegen de achtergrond van Alfreds hypothese dat Oftedahl en Hvalbiff dezelfde persoon zijn, is met name de volgende opmerking van Oftedahl alleen maar verwarring-verhogend: | |||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||
Eigenlijk mag ik u wel feliciteren dat Hvalbiff er niet is. Anders zou u die foto's die u hebben moet in geen geval krijgen, zelfs al waren ze hier. (51) De enige plaats in de roman die zekerheid had kunnen geven, is die waar Alfred Arne vlak na hun ontmoeting in Alta vertelt wat hem is overkomen. - Ik had, zeg ik, twee dagen eerder hier kunnen zijn, als ik uit Oslo direct was doorgereisd. Maar ik heb Nummedal opgezocht en Nummedal zei dat ik ook maar een bezoek moest brengen aan de Geologische Dienst in Trondheim. Het in de vorige paragraaf al gesignaleerde stilistische hulpmiddel van de onverstaanbaarheid van een naam is hier wel heel effectief ingezet, met een verhullend resultaat. Als we teruglezen vanuit de aanname dat Oftedahl en Hvalbiff dezelfde waren, wat betekent dat dan voor onze (en mogelijk ook Alfreds) kijk op de personen om hem heen? Door de onverstaanbare naam op het kritieke moment weten we niet zeker of Arne nu wel of niet op de hoogte is van de bijnaam. Arne en Qvigstad worden samen genoemd als leerlingen van Nummedal (12). Dat maakt het onwaarschijnlijk dat Arne niet van de bijnaam op de hoogte was. Mikkelsen wordt nergens genoemd als leerling van Nummedal; indien hij dat niet is, zal hij de naamgeving van Qvigstad hebben overgenomen. Kan Mikkelsen eventueel dezelfde fout gemaakt hebben als Alfred? De manier waarop Qvigstad is gekarakteriseerd maakt het niet onaannemelijk dat deze Mikkelsen ook op dit punt bewust voor de gek gehouden heeft. Dat zou Alfreds fout voor de lezer weer wat begrijpelijker maken. Arne blijkt wellicht een minder ideale vriend geweest te zijn dan Alfred steeds heeft aangenomen; Nummedal zakt nog een paar cirkels verder in de hel. En Oftedahl en zijn staf lijken de jonge buitenlandse student wel op een bijzonder innemende manier tegen zichzelf en zijn naïveteit te hebben beschermd.Ga naar voetnoot18 Maar zekerheid over deze dingen krijgen we nooit. Zo blijven we rondcirkelen in aannames en onzekerheid, net als Alfred in de roman.Ga naar voetnoot19 Collega-naamkundigen uit Noorwegen hebben mij bevestigd dat de naam Hvalbiff in Noorwegen geen bestaande familienaam is. Professor Botolv Helleland (Universiteit Oslo), die om mijn vragen te kunnen beantwoorden de Noorse vertaling van de roman, Aldri sove mer, heeft gelezen, schreef mij: ‘Hvalbiff “Whale beaf” is a nickname which of course could not be used directly and I doubt that such a name would be used so generally as in the book’ (e-mail d.d. 12 december 2005).Ga naar voetnoot20 Dit is een interessante observatie. Alfreds niet correct identifi- | |||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||
ceren van een woord als een bijnaam in plaats van een naam, begrijpelijk van iemand die de Noorse taal niet machtig is, onderstreept hoezeer hij zich niet op zijn gemak voelt, hoe weinig greep hij op zijn situatie denkt te hebben. Dat de manier waarop ook de Noren de bijnaam Hvalbiff gebruiken als een overdrijving moet worden gezien van wat in de Noorse maatschappij realistisch was, maakt nog duidelijker hoezeer de naamsverwarring in dienst staat van de thematiek van de roman.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||
6. Onder professoren: Nummedal en SibbeleeDe naam Oftedahl heeft weinig resonanties in het Nederlands behalve dat het tweede lid lijkt op het Nederlandse dal.Ga naar voetnoot22 De familienaam is niet ongewoon in Noorwegen en komt voor in de spellingen -dal en - minder frequent - -dahl.Ga naar voetnoot23 Een geoloog met de naam Christoffer Oftedahl was van 1952-1957 verbonden aan de Noorse Geologische Dienst, van wie Hermans in ieder geval één publicatie in zijn bezit had (Van der Valk 2002: 45). De naam roept dus (voor insiders) associaties op met een wetenschapper op het gebied van de geologie. Ook de familienaam Nummedal is een bestaande naam in Noorwegen, alhoewel niet zeer frequent voorkomend.Ga naar voetnoot24 Een zeer bekende drager van de naam is de archeoloog Anders Nummedal, die leefde van 1867-1944.Ga naar voetnoot25 Opgeleid als geoloog, vond hij in 1909 als eerste sporen van de Fosna-cultuur en in 1925 van de Komsacultuur.Ga naar voetnoot26 Het personage uit Nooit meer slapen heeft behalve zijn familienaam dus ook de achtergrond als geoloog overeenkomstig met deze echte wetenschapper. Van der Valk zet nog een stap verder: ook de grote verdiensten van de fictieve Nummedal ‘refereren aan het succes van zijn naamgenoot in de Noorse archeologiegeschiedenis’ (Van der Valk 2002: 175).Ga naar voetnoot27 De naam heeft dus, net als die van Oftedahl, een duidelijke wetenschappelijke associatie binnen het land en de vakgebieden waarin Alfred zich beweegt.Ga naar voetnoot28 Maar er is ook een Nederlandse woordasso- | |||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||
ciatie die een belangrijke rol in de roman speelt. Als Alfred in Oslo met professor Nummedal naar een restaurant gaat, waar zijn begeleider zich nogal ongeduldig opstelt tegenover het bedienend personeel, denkt hij: Mijn arme kindse grootvader die herrie schopt voor niemendal. Zou Nummedal misschien niemendal betekenen? (19)Ga naar voetnoot29 Ook later in de roman komt deze associatie terug: in Trondheim staat directeur Oftedahl Alfred uitgebreid te woord. ‘Hij is helemaal niet onder de indruk dat ik hier voor niemendal zit, niet onder de indruk dat Nummedal vergeten heeft op te bellen, of dat Hvalbiff er niet op gereageerd heeft’ (47). En nog explicieter: Ik kan mij niet voorstellen dat Nummedal mij voor niemendal naar Trondheim zou hebben laten gaan. Zo noodlottig kan zijn naam niet zijn. Natuurlijk heeft hij opgebeld. (51)Ga naar voetnoot30 De namen van de twee gezworen vijanden, Oftedahl en Nummedal, hebben hetzelfde aantal lettergrepen, hetzelfde ritme, en rijmen op elkaar. Die overeenkomsten suggereren dat zij beiden in zekere zin even schuldig zijn aan alles wat die vijandschap met zich meebrengt - partners in crime, zogezegd (vgl. ook Lamping 1983: 62-67). Alfred noemt professor Nummedal eenmaal ‘deze Adenauer van de geologie’ (25), verwijzend naar de al zeer bejaarde bondskanselier (hij werd geboren in 1876) die West-Duitsland in de periode 1949-1963 naar de wederopbouw begeleidde, waarbij het de hoge leeftijd in combinatie met de grote invloed is die de vergelijking motiveert.Ga naar voetnoot31 Alfred realiseert zich dat hij Nummedal welwillender had kunnen stemmen door op zijn wetenschappelijke ijdelheid in te spelen: Ik had Nummedal te voet moeten vallen, zodra ik zijn studeerkamer betrad. Nederig, maar welbespraakt! Help mij, had ik moeten uitroepen, verzadig mij met kennis! Ik zal tien wetenschappelijke artikelen schrijven en ervoor zorgen dat in elk van deze artikelen honderdmaal uw naam voorkomt! Ik zal u noemen en blijven noemen in alles wat ik ooit nog zal publiceren, ook al zou het niets met u en uw onvervangbare onderzoekingen hebben uit te staan. (26) De naam van de wetenschapper (in het algemeen en van Nummedal in het bijzonder) en het noemen van een persoon spelen ook in dit citaat weer een essentiële rol: ze zijn gekoppeld aan wetenschappelijk succes. Als Alfred hem op de heenreis in Oslo ontmoet, is al duidelijk dat het niet meer zo best is met het gezichtsvermogen van de professor, maar als Alfred hem op de terugweg opzoekt in Bergen, merkt hij dat de oude man volledig blind is (258). In het vliegtuig terug naar Nederland denkt (een dronken) Alfred: | |||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||
God kijkt uit de hemel en ziet de wereld als een luchtfoto. Nummedal, Heer der luchtfoto's, maar hij was blind. Hier heeft Nummedal trekjes van de oppermachtige gekregen en is Alfred zelf gereduceerd tot ‘niemendal’.Ga naar voetnoot32 Mogelijk wordt er in deze passage een spel gespeeld met de betekenis van de voornaam van de fictieve professor, Ørnulf, samengesteld uit de Oudnoordse woorden ørn ‘arend’ en ulf/ulv ‘wolf’.Ga naar voetnoot33 Twee indrukwekkende, maar gevaarlijke, roofdieren. De arend Nummedal, ‘Heer der luchtfoto's’, is zijn spreekwoordelijk scherpe blik helemaal kwijt, maar heeft in Alfred toch een slachtoffer gemaakt. Sibbelee is de hoogleraar die in Amsterdam Alfreds promotieonderzoek begeleidt. Hij heeft Nummedal gevraagd of Alfred bij hem langs mag komen voor luchtfoto's, en Nummedal heeft Sibbelee een brief terug geschreven dat Alfred welkom is op vrijdag 15 juni. Die brief heeft Alfred bij zich als hij zich meldt bij de blinde portier (7, 9). De meeste informatie die we over Sibbelee krijgen komt van professor Nummedal. Die vertelt dat hij Sibbelee al voor de oorlog op een congres in Tokio heeft leren kennen, waar Sibbelee met hem in debat ging ondanks zijn jeugdige leeftijd. Bij de herinnering barst Nummedal in lachen uit, wat Alfred onaangenaam treft. ‘Ik lach terug, maar het bevalt mij niet dat hij deze herinnering aan de man die me bij hem aanbevolen heeft, ophaalt’ (10). Nummedal vertelt dat Sibbelee uiteindelijk wel tot andere gedachten is gekomen en zelfs nog een tijd voor hem heeft gewerkt - waaraan weet hij niet meer, dus het zal wel niet veel hebben opgeleverd. Sibbelee af door een valluik. Ik voel hoe het bankroet van mijn leermeester mij besmet. (10) Toch groet Alfred Nummedal hartelijk uit Sibbelees naam (11). Hij merkt echter al snel dat Nummedal vergeten lijkt te zijn dat Alfred zou langskomen om luchtfoto's van hem in ontvangst te nemen. Misschien had Sibbelee hem beter moeten aankondigen, zo bedenkt Alfred (25). Dat de luchtfoto's niet voor Alfred klaarliggen in Oslo kan best door allerlei toevalligheden gekomen zijn (69). Alfreds onderzoek is gebaseerd op de hypothese van Sibbelee dat een aantal gaten in het landschap van Finnmark geen doodijsgaten zijn maar meteoorkraters. Arne denkt dat daar geen aanwijzingen voor zijn en vertelt dat Sibbelee al heel lang met dat idee rondloopt. ‘Nummedal had de gewoonte het op zijn seminarium voor zijn studenten ter sprake te brengen, als er gelachen mocht worden’ (90). Arne denkt dat Nummedal in Alfred ‘onmiddellijk een afgezant van de meteorietenhypothese heeft herkend’ (90) en daarom zo onwillig was met betrekking tot de luchtfoto's. Alfred blijft over deze zaak piekeren, maar realiseert zich uiteindelijk dat hij ervoor had moeten zorgen dat hij die luchtfoto's had gehad lang voor zijn vertrek naar Noorwegen. Hij begint Sibbelee nu te wantrouwen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||
Ik, dertig jaar jonger en tenslotte eigenlijk nog maar een student, ik ga op reis als mijn leermeester mij dat aanraadt. 't Is misschien dom, maar vergefelijk (...) Sibbelee had moeten zeggen: - Ik heb Nummedal om die luchtfoto's gevraagd, maar hij stuurt ze niet. Dan kun je beter een ander onderwerp uitzoeken. [...] Sibbelee is niet gek. Het is onmogelijk dat Sibbelee niet op die gedachte gekomen is. Maar hij heeft zijn mond gehouden. Daar komt Alfred ook niet uit. Hij verbaast zich erover dat hij pas in Oslo merkt dat Nummedal en Sibbelee niet goed bevriend zijn (176). De Nederlandse familienaam Sibbelee is relatief zeldzaam.Ga naar voetnoot34 Een bekende persoon met deze naam is Hans Sibbelee (1915-2003), een fotograaf die vooral bekend is door zijn vele geografische en kunsthistorische fotoreportages.Ga naar voetnoot35 Het is goed mogelijk dat Hermans de naam kende door zijn eigen fascinatie voor de fotografie, en in verband met de luchtfoto's waar Sibbelee Alfred op af stuurt klinkt deze associatie met een fotograaf niet onwaarschijnlijk. Vooralsnog zijn daar echter geen nadere aanwijzingen voor.Ga naar voetnoot36 De naam Sibbelee komt overeen met die van Nummedal in aantal syllaben, accentuering, en fonologische opbouw, en benadrukt hun vergelijkbare positie en rol tegenover Alfred (vgl. ook Lamping 1983: 62-67).Ga naar voetnoot37 Naast de mogelijke associatie met de fotograaf Sibbelee zijn er nog twee andere associaties die een rol lijken te spelen. De eerste, onder andere uitgesproken door Baudoin Yans, is die met de mythologische Cybele, vereerd in de gedaante van onder andere meteoorstenen. En aangezien Sibbelee de meteorietenhypothese verdedigt, zo schrijft Yans, ‘blijft er geen spoor van twijfel meer over: Alfred is inderdaad op zoek naar een “sprekende” of “zingevende” steen, die hem a.h.w. in het leven zou moeten oriënteren’ (Yans 1992: 126). Fontijn wijst erop dat de associatie met Cybele niet de enige is, maar dat er daarnaast nog een andere meespeelt. Alfred vergelijkt zichzelf tweemaal met Aeneas (zie ook paragraaf 4), en die vergelijking is gemakkelijk door te trekken: ‘ongetwijfeld is er ook hier sprake van een verwijzing naar Sybille, de priesteres van het Apollo-orakel, die Aeneas toegang verschaft tot en vergezelt naar de onderwereld, waar hij zijn gestorven vader bezoekt’ (Fontijn 1970: 488). De familienaam Sibbelee is taalkundig trouwens waarschijnlijk te beschouwen als een variant van de vrouwelijke persoonsnaam Sibylla/Sibylle, wat de suggestie van Fontijn nog sterker maakt.Ga naar voetnoot38 Bij deze associatie | |||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||
speelt nadrukkelijk ook ironie mee: in de beschrijving die hierboven van de rol van Sibbelee gegeven is, werd duidelijk dat deze professor danig tekort schiet in zijn rol als begeleider van Alfred/Aeneas. | |||||||||||||||||||||
7. Alfred en Arne versus Mikkelsen en QvigstadDe expeditie naar Finnmark bestaat uit vier leden, behalve Alfred Issendorf de drie Noren Arne Jordal, Qvigstad en Mikkelsen. Van de twee laatsten vernemen we de voornaam niet. Zij worden uitsluitend bij hun familienaam genoemd, Qvigstad in totaal 143 keer en Mikkelsen 129 maal, beide in de rangorde van familienamenfrequenties na nummer 1 Nummedal en voor Sibbelee (66 maal). De familienaam van Arne komt maar vier keer voor, zijn voornaam daarentegen figureert 327 keer, veruit de frequentste naam in de gehele roman. De voornaam van Alfred zelf komt, zoals te verwachten is in een roman in de ik-vorm, in verhouding tot de naam van andere belangrijke personages weinig voor: 22 maal ter aanduiding van Alfred zelf, driemaal ter aanduiding van zijn vader en vijfmaal als naam in een Engelse voorbeeldzin die Alfred zelf gebruikt (‘Does Alfred go to the races?’ 57, 176). Ook Alfreds achternaam komt maar heel weinig voor: tweemaal ter aanduiding van zijn vader, eenmaal in de naam die Alfred heeft bedacht voor het door hem te ontdekken gesteente Issendorfiet, en eenmaal met alleen de eerste letter, 1. Er is een duidelijke tweedeling: Alfred en Arne (voornamen) versus Qvigstad en Mikkelsen (familienamen). En dat is uiteraard geen toeval: het duidelijke verschil weerspiegelt Alfreds vriendschap met Arne en zijn afkeer van de twee andere expeditieleden (vgl. ook Gutschmidt 1981: 493-494). Alfred benadrukt zijn nabijheid tot Arne met diens voornaam en houdt de twee andere mannen consequent op afstand door alleen hun familienamen te gebruiken. Zoals Hella Haasse het compact formuleert: ‘Arne en Alfred lijken - alleen al omdat zij uitsluitend met hun voornamen worden aangeduid - als het ware kinderen, onmondige broertjes, vergeleken bij de “grote” jongens Qvigstad en Mikkelsen’ (Haasse 2000: 166). Alfreds achternaam Issendorf heeft Hermans naar eigen zeggen gehaald uit een oud literair woordenboek voor Noord- en Zuid-Nederland uit de vorige eeuw. [...] De hoofdpersoon uit Nooit meer slapen, Issendorf. Ik vertel dat zijn over-over-grootvader dominee was, die gedichten schreef. Die dominee heb ik in dat letterkundig woordenboek gevonden. Die dominee bestond echt. (uit een gesprek van Willem M. Roggeman met Willem Frederik Hermans, in Jansen 1979: 332)Ga naar voetnoot39 Ook Diederik Geelhoed, een vriend van Alfred, zegt hij uit datzelfde werk te hebben gehaald. Het boek is kwestie was hoogstwaarschijnlijk het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde van F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks, gepubliceerd te Amsterdam in 1888-1891 (ook genoemd door Fontijn 1970: 492 n. 35).Ga naar voetnoot40 Behalve Diederik Geelhoed vinden we er ook Willem Mallinckrodt (die wellicht in Nooit meer slapen een geologisch ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||
denkboek aangeboden gekregen heeft), de uit andere werken van Hermans bekende Olfert Dapper, Didericus Dorbeck, en Konstantijn Simillion, en tot slot geen dominee Issendorf, maar Issendorp, met een andere slotletter dus. De boekwerken die deze Hendrik Issendorp heeft geschreven zijn echter dezelfde die Hermans aan Alfreds verre voorvader toeschrijft (115).Ga naar voetnoot41 De familienaam is slechts enkele malen in Nederland aangetroffen, driemaal als Issendorp en eenmaal als Van Issendorp.Ga naar voetnoot42 De laatste is een herkomstnaam en kan wellicht worden teruggevoerd op het Duitse plaatsje Issendorf, dat volgens de Duitse Wikipedia archeologisch interessant is.Ga naar voetnoot43 De achternaam Van Issendorf is in Nederland nog zeldzamer, en alleen Issendorf is niet aangetroffen.Ga naar voetnoot44 Opvallend is dat Hermans zegt de naam uit het letterkundig woordenboek te gebruiken, maar hem toch veranderd heeft. Door de laatste letter te ‘verduitsen’, roept hij misschien de archeologische waarde van het Duitse dorpje in (in ieder geval zijn eigen) herinnering. Het kan ook zijn dat hij de slot-f nodig had om Alfred te kunnen laten dromen over een door hem ontdekt gesteente dat de aanlokkelijke naam Issendorfiet zou krijgen. Dat klinkt een stuk echter dan Issendorpiet. Het is aardig, maar niet zo relevant om te weten uit welke bron Hermans de naam gekozen zegt te hebben. Van groter belang zijn naar mijn idee de zeldzaamheid van de gekozen achternaam, en de associatie met een interessante site voor wetenschappers die zich bezighouden met wat er in het aardoppervlak te vinden is. Zoals al is aangegeven draagt Alfred dezelfde voornaam als zijn vader, die hij zelf soms ‘Alfred de Eerste’ noemt (115). Aan Arne vertelt hij: - Ik ben ambitieus, daar kan ik niets aan doen, zelfs al weet ik waar het van komt. Mijn vader was een veelbelovend botanicus, maar hij is verongelukt, net toen ik zeven jaar werd. Hij is in een spleet gevallen, in Zwitserland. Een paar dagen nadat wij het overlijdensbericht gekregen hadden, kwam er een brief dat mijn vader tot professor was benoemd. De sprekers aan zijn graf wisten niet precies of ze het over professor Issendorf moesten hebben, of over meneer Issendorf. Mijn moeder heeft mij opgevoed in het denkbeeld dat ik de carrière die hij niet heeft kunnen afmaken, moet voltooien. (89) Alfred wil de voortijdige dood van zijn vader goedmaken door zelf te slagen als wetenschapper. Het feit dat hij dezelfde voornaam draagt, benadrukt zijn (of de hem opgelegde) ambitie om wel te slagen waar zijn vader tekortschoot. Ook in naamkundig opzicht sjouwt Alfred op zijn expeditie zijn vader dus voortdurend met zich mee, net als Aeneas zijn vader op zijn rug meedraagt op zijn vlucht van Troje naar Rome - Alfred vergelijkt zichzelf impliciet met deze held wanneer hij | |||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||
voor het meisje dat hij wil trouwen de ambitieuze naam Dido bedenkt (zie paragraaf 4). Een interessante passage is die waar Alfred na zijn eerste bezoek aan professor Nummedal een ansichtkaart schrijft aan professor Sibbelee. Hij ondertekent die kaart met Alfred i. Dat kan zowel ‘Alfred Issendorf’ betekenen als ‘Alfred de Eerste’ - zijn vader dus. ‘Alleen links onder, in de hoek is nog ruimte voor mijn ondertekening en ik beschouw het als een weldaad van het lot dat er voor mijn volledige naam geen plaats meer is’ (31). Alfred verschuilt zich zo in zekere zin achter zijn vader. Alfreds voornaam allittereert met die van zijn Noorse vriend en expeditiegenoot Arne en die allitteratie onderstreept hun vertrouwelijkheid en vriendschap.Ga naar voetnoot45 Arnes achternaam Jordal wordt alleen aan het begin van het verhaal viermaal genoemd (9, 12, 49 (tweemaal)). Die familienaam is trouwens niet ongewoon in Noorwegen.Ga naar voetnoot46 Arne is een zeer frequente Noorse voornaam.Ga naar voetnoot47 Alfred is ervan overtuigd dat Arne een grote wetenschappelijke carrière tegemoet gaat (115). Dit lijkt te worden onderstreept doordat het tweede lid van de achternaam Jordal rijmt met dat van de wetenschappelijk en sociaal geslaagde professor Nummedal en directeur Oftedahl (vgl. ook Lamping 1983: 62-67).Ga naar voetnoot48 Alfred voelt zich zeer afhankelijk van Arne. Hij is dan ook erg bang dat hun ontmoeting in Alta misloopt. Tweemaal op zijn reis naar Alta ziet Alfred iemand onterecht voor Arne aan, plakt de naam van Arne dus op andere mensen. De eerste keer is Alfred nog in Tromsø en denkt hij Arne aan boord van een groot zeeschip te zien (62); als het schip heeft aangelegd en Alfred aan boord gaat, vindt hij Arne echter niet - de man die hij voor hem had aangezien, lijkt zelfs niet op hem (64-65). De tweede keer is bij Alfreds aankomst in Alta, waar hij Arne op de kade denkt te zien zwaaien met zijn hoed (70). Ook nu blijkt het Arne niet te zijn (71). Ik word bevangen door een afschuwelijke twijfel. Heb ik het dan gisteren in Tromsø misschien toch goed gezien? Is de man die tegen mij wuifde op het schip dat onder de brug door voer, dan toch Arne geweest? Het kan immers zijn dat toen ik later zelf op het schip kwam, Arne al lang van boord was en dat ik een man gezien heb die helemaal dezelfde niet was als degene (Arne!) die eerst tegen mij had gezwaaid. (71) Als Alfred aan wal is gestapt (en onmiddellijk zijn eerste muggenbeet heeft opgelopen), vraagt hij zich af waar hij naartoe moet. En dan | |||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||
zie ik een man hollen achter de stenen borstwering. Ik zie alleen zijn bovenlijf. Hij is blootshoofds. Hij springt over de borstwering en rent de helling af naar mij toe. Zijn benen zijn opmerkelijk dun en verplaatsen zich snel, maar toch voorzichtig en nauwkeurig. Ik ben blijven staan. Hij kijkt voortdurend naar mij, hij glimlacht, maar zwaaien doet hij niet. (71-72) En dat blijkt Arne te zijn. De identiteitsverwarringen zijn een expressie van Alfreds angsten en zorgen tijdens zijn wetenschappelijke expeditie naar Finnmark. Ook pal naast de voornaamloze Qvigstad en Mikkelsen blijft Arne consequent alleen met zijn voornaam worden aangeduid door Alfred: Arne, Qvigstad en Mikkelsen zijn nu bij mij komen zitten. (97) Dit maakt het verschil in de verhouding tussen Alfred en Arne (en de hoge frequentie van alleen diens voornaam) en Alfred en de twee andere Noren extra goed zichtbaar. De namen van deze twee wijken af van het patroon van de familienamen van de andere al beschreven Noren. De klankovereenkomst in de eerste lettergrepen (de -i-klank) benadrukt de breedte van het vijandelijke front dat Alfred tegenover zich waant te hebben. De Noorse familienaam Qvigstad is niet zeer frequent.Ga naar voetnoot49 Een beroemde Noor met dezelfde familienaam was Just Qvigstad (1853-1957), een linguïst die veel gepubliceerd heeft over de taal en de namen van de Saami en die dus zeer actief was in onder andere Finnmark.Ga naar voetnoot50 De naam heeft dus een wetenschappelijke associatie, net als Nummedal. Hella Haasse merkt op dat de naam in het Noors klinkt ‘als Kvikkstadt (kvikk is: slim, snel, het volstrekte tegendeel van Issendorf!)’ (Haasse 2000: 165).Ga naar voetnoot51 Alfred heeft hoge verwachtingen van de wetenschappelijke toekomst van de fictieve Qvigstad (115). Mogelijk is Alfreds eigen wetenschappelijke minderwaardigheid tegenover Qvigstads sprankelende toekomst terug te vinden in de verhouding tussen het -stad en het -dorf/dorp in hun familienamen. Haasse (2000: 162) formuleert het zo: ‘Alfred Issendorf (zijn naam zegt het al) is te “dorps”, te onmondig (...)’. De Noorse familienaam Mikkelsen is heel gewoon.Ga naar voetnoot52 De naam is een patroniem: Mikkel ‘Michael’ met -sen ‘zoon van’. Deze morfologische samenstelling van een familienaam is in Noorwegen ook een stuk frequenter dan de andere besproken familienamen op -da(h)l en -stad. In Nooit meer slapen is de naam juist om die reden uitzonderlijk omdat het de enige uit deze categorie is. De gewoonheid van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||
naam in de realiteit stemt overeen met de indruk die Alfred heeft van de drager ervan in Nooit meer slapen: Mikkelsen stelt niet zoveel voor in zijn ogen (115). Hella Haasse merkt echter op: ‘Mikkelsen betekent “zoon van Mikkel” (Mikkel is de Noorse benaming voor Reinaert de Vos)’ (Haasse 2000: 165). De sluwheid die zij Mikkelsen toedicht is echter niet in de roman terug te vinden (als iemand die al zou hebben, moest het Qvigstad zijn).Ga naar voetnoot53 Het is bekend dat Willem Frederik Hermans zelf in 1961 (dus vijf jaar voor de publicatie van Nooit meer slapen) met drie Noren een tocht heeft gemaakt door dezelfde streek waar hij Alfred later laat trekken met drie Noorse wetenschappers. De namen van Hermans' echte tochtgenoten zijn bekend: Torbjørn Fjellang, Harald Skålvoll, en Per Akselsen (Van der Valk 2002: 27). Er kan worden gezegd dat de persoon van Arne is geïnspireerd door Fjellang (1925-2003), een goede vriend van Hermans. Zoals in paragraaf 6 al is vermeld, kan de naam Oftedahl zijn geleend van een bestaande geoloog. Deze is echter nooit de directeur van de Geologische Dienst in Trondheim geweest; de werkelijke directeur heette Kvalheim. Van der Valk (2002: 45) vraagt zich af of de naam Hvalbiff hiervan is afgeleid. Het uiterlijk van Hvalbiff deed Noorse geologen eerder aan een andere collega denken, Håkon Braekken (Van der Valk 2002: 45). Het is al met al duidelijk dat Hermans gebruik heeft gemaakt van namen en eigenschappen van bestaande personen, maar ze naar eigen literair inzicht heeft verdeeld over zijn fictieve personages. De roman is dus zeker geen overduidelijke sleutelroman. Dat blijkt ook indirect uit wat Hermans in een interview zei over Alfreds Nederlandse promotor Sibbelee. Ik kan jullie nog een leuke anekdote vertellen, in dit verband. Toen de professor die model gestaan heeft voor Sibbelee Nooit meer slapen had gelezen, schreef hij me een geestdriftige brief, waaruit bleek dat hij niet zichzelf herkend had (of had willen herkennen???) in Sibbelee, maar een collega, aan wie hij de pest had. Zo gaat dat in het wetenschappelijke wereldje en dat is de eigenlijke motor van die roman: leugens en illusie. (Janssen & de Vree 1985: 11) Het is niet zeker of Hermans hier doelt op zijn eigen promotor, Jan Piet Bakker (Van der Valk 2002: 28), maar vanuit literair-naamkundig oogpunt is dat ook niet zo belangrijk, juist omdat de roman geen nadrukkelijke sleutelroman is. Als het dat wel was (zoals bijvoorbeeld J.J. Voskuils Het Bureau), zou de naamgeving van de personages in relatie tot de namen (en de personen) van de werkelijke mensen die zijn geschilderd apart bestudeerd kunnen worden. Het is te verwachten dat er voor het kiezen van namen in sleutelromans door auteurs ook verschillende strategieën worden gekozen waarvan het interessant kan zijn om deze met elkaar te vergelijken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||
8. Plaatsnamen, overige namen en namen van vrouwenTot nu toe zijn alleen persoonsnamen aan de orde gekomen. In het onymisch landschap maak ik onderscheid tussen drie naamtypen: persoonsnamen, geografische namen (namen die een geografisch afgebakend gebied, van zeer klein tot zeer groot, aanduiden, voor het gemak verder aangeduid als ‘plaatsnamen’), en overige namen. In Nooit meer slapen behoort 38% van alle verschillende namen tot de persoonsnamen, 39% tot de plaatsnamen en 23% tot de overige namen. Daarnaast kan van elke naam worden vastgesteld of deze betrekking heeft op personen, plaatsen of zaken die voor zover bekend zijn ‘bedacht, geconstrueerd’ zijn voor het verhaal dat wordt verteld. Deze wil ik aanduiden met de term ‘sujet-interne namen’. Sujet-externe namen lijken te verwijzen naar buiten de literaire werkelijkheid bestaande personen, plaatsen of zaken, al dan niet van algemene bekendheid. In de voorgaande paragrafen zijn voornamelijk sujet-interne persoonsnamen behandeld; deze bleken de meeste ‘lagen’, de meeste functies in de roman te hebben. De andere naamtypen komen in deze paragraaf kort aan de orde. De plaatsnamen en overige namen komen bijna alle overeen met een buiten het verhaal bestaande werkelijke plaats en de daarbij behorende naam, en met reëel bestaande overige zaken, bijvoorbeeld geologische tijdperken, natuurkundige wetten, titels van boeken etcetera. Deze sujet-externe namen verankeren het verhaal in de werkelijke wereld, zodat deze namen de fictie als zo waarschijnlijk mogelijk helpen opbouwen. Deze namen hebben dus behalve een identificerende functie (die de betreffende geografische locatie of zaak van andere locaties of zaken helpt onderscheiden) een waarschijnlijkheidsverhogende functie (Debus 2002: 76-77). De fictieve wereld waarin Alfred zijn wetenschappelijke en persoonlijke ontwikkeling doormaakt, bevat ook enkele niet in de werkelijkheid bestaande, maar wel van een realistisch-lijkende naam voorziene zaken: het Issendorfiet en het boek met de titel Gedenkboek Mallinckrodt hem aangeboden door zijne leerlingen en het zeeschip de City of Chicago. Dit zijn dus sujet-interne namen. Een speciaal geval zijn de titels van enkele in de werkelijkheid bestaande boeken die zijn toegeschreven aan een fictief personage, een van de voorvaderen van Alfred. De geografische namen in de roman zijn die van de landen, regio's, steden, dorpen en gehuchten die Alfred tijdens zijn onderzoeksreis aandoet, en van een aantal natuurlijke geografische realiteiten in Finnmark: meren, rivieren, beken, en een eenzame berg. Opvallend is echter dat er veel bergen en bergketens elders in de wereld genoemd worden, en dat hangt samen met Alfreds obsessie met bergbeklimmers die zich met name in het hooggebergte van Azië hebben begeven. Een studiegenoot van Alfred, Brandel, zou zelfs mee zijn gegaan met de Nederlandse Himalaya-expeditie waarover Alfred in de krant leest terwijl hij op weg is naar het Noorden. Deze namen - die van de bergen (en van de bergbeklimmers) - hebben zo een karakteriserende functie: ze zijn te zien als invullingen, vormgevingen van het thema van extreme expedities in de roman en van Alfreds obsessie daarmee.Ga naar voetnoot54 Zoals hiervoor in paragraaf 3 is betoogd, spreekt het niet vanzelf dat een realiteit - persoon, plaats, overige zaak - een naam krijgt. Namen vestigen de aandacht op personen of op zaken. Dat wat een naam krijgt, wordt bena- | |||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||
drukt. Vanuit die opvatting is de constatering dat er uit bepaalde naamcategorieën veel namen zijn aangetroffen van belang voor de analyse van zowel de namen als van de roman zelf. Ook persoonsnamen komen vaak overeen met namen van personen die werkelijk bestaan of bestaan hebben, en hebben zo een waarschijnlijkheidsverhogende functie. Van de zeventig verschillende sujet-externe persoonsnamen in Nooit meer slapen verwijzen de meeste naar auteurs, personages uit literaire werken (met name uit de Noorse mythologie), ontdekkingsreizigers/bergbeklimmers, en wetenschappers. Deze categorieën benadrukken de wetenschappelijke en literaire wereld waarin Alfred zich beweegt of waarvan hij op de hoogte lijkt te zijn. De ambities van Alfred worden dus eveneens naarvoren gehaald, ingevuld, door het opvallend hoge aantalvan dit type sujet-externe persoonsnamen. Deze persoonsnamen hebben behalve een identificerende en waarschijnlijkheidsverhogende functie dus mede de functie om hoofdpersonage Alfred te karakteriseren. Onder de sujet-externe persoonsnamen zijn trouwens maar enkele vrouwennamen. Ook onder de persoonsnamen die alleen ‘werkelijk’ zijn binnen de fictie van het verhaal, de sujet-interne namen dus, zijn er weinig vrouwennamen. Alfreds wereld bestaat voornamelijk uit mannen. Het is echter zeer interessant om die paar sujet-interne vrouwennamen iets nader te bekijken. Alfreds zusje heet Eva, en zij bracht een vriendin mee met wie Alfred wel graag zou trouwen. Hij heeft echter haar naam niet goed verstaan en zoekt naar een passende naam voor haar: Misschien heet zij Filippine, Renate of Francine. Ook zou ik wel willen dat zij Dido heette. Mijn moeder heet Aglaia. Hoe is het mogelijk dat een zo onalledaagse naam toch zo lelijk is. Nee, het meisje moet Dido heten. (103) In paragraaf 4 zijn ze al genoemd, en is gewezen op het heroïsch-mythologische van de naam Dido, die Alfreds grote ambities weerspiegelt. De associatie met de Carthaagse Dido uit de Aeneis van Vergilius is des te waarschijnlijker als we weten dat de naam in de periode 1920-1950 slechts aan enkele meisjes gegeven is.Ga naar voetnoot55 Het was dus een uiterst ongewone naam die Alfred koos. Nog ongewoner dan de andere drie die hij bedenkt, die elk ook niet vaak in de werkelijkheid voorkwamen.Ga naar voetnoot56 Het verbindende element van de namen die Alfred voor zijn droomvrouw koos, lijkt dan ook te zijn de uitzonderlijkheid, zeldzaamheid, ‘onalledaagsheid’ van de namen in de werkelijke wereld rond de tijd van Hermans' schrijven. De naam van Alfreds zusje, Eva, was ook niet bijzonder gewoon, maar toch minder ongewoon dan de vier genoemde.Ga naar voetnoot57 Op de naam van zijn moeder kon het personage Alfred geen invloed uitoefenen, maar auteur Hermans uiteraard wel: hij koos voor Aglaia, een naam die in de genoemde periode voorzover kon wor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||
den nagegaan minder dan vijf keer in Nederland is aangetroffen.Ga naar voetnoot58 Alfred geeft zelf al aan dat de naam ‘onalledaags’ is, maar zelfs dat woord is dus een overdrijving. In de voornamendatabank van het Meertens Instituut, die gebaseerd is op het werk van de naamkundige Van der Schaar, staat bij de naam Aglaia de volgende beschrijving: Gri. ‘schoonheid, luister’. Het is de naam van een der drie Gratiën, de godinnen van bevalligheid en liefdadigheid. Er is ook een legendarische heilige van deze naam. Het gebruik als voornaam in Ndl. vermoedelijk o.i.v. Dostojewski's roman ‘De idioot’.Ga naar voetnoot59 Alfred geeft regelmatig blijk van bewondering en waardering voor zijn moeder, en de ongewone naam lijkt dat te weerspiegelen. Dat Alfred die naam ook ‘lelijk’ noemt (103), is een spel met de betekenis van de naam - ‘schoonheid, luister’. Een eventuele invloed van de door Van der Schaar genoemde roman De idioot van Dostojewski op de keuze en het gebruik van deze naam in Nooit meer slapen is vooralsnog niet met zekerheid aan te wijzen. Fontijn ziet de naam als een verwijzing naar de mythologie en vermeldt dat de gratiën, de Charites, ‘in de vorm van meteoorstenen werden vereerd’ (Fontijn 1970: 489). En Alfred krijgt na zijn terugkeer uit Finnmark van zijn moeder een meteoorsteen, waarvan de twee helften in manchetknopen zijn verwerkt (Fontijn 1970: 490). Samenvattend kunnen we over de sujet-interne vrouwennamen zeggen dat zij de beschreven vrouwelijke personages op een bijna onbereikbaar hoog niveau van aanbidding plaatsen, ver buiten de alledaagse werkelijkheid die Alfred moet zien te overwinnen. De vrouwen krijgen een grote macht toebedeeld, worden verheerlijkt en geïdealiseerd en hun naam is een van de stilistische elementen die de auteur daarvoor heeft ingezet.Ga naar voetnoot60 | |||||||||||||||||||||
9. Het onymisch landschap: gebruik en functies van de namen in Nooit meer slapenHet doel van dit artikel is om het gebruik en de functie van de namen in Nooit meer slapen te analyseren. Een vergelijking met andere werken van dezelfde auteur, van andere auteurs, uit andere genres en tijdperioden, is op dit moment nog niet haalbaar. Het gebruik van de namen kwam aan de orde in Paragraaf 3, waarin geschetst werd hoe benoemde personen, plaatsen en zaken voorkomen naast personen, plaatsen en zaken waarvan de naam niet is vermeld. Het wel of niet vermelden van een naam is een (bewuste of onbewuste) keuze van de auteur. Evenals het vertraagd vermelden van een naam zijn dit manieren waarop namen als structurerende en stilistische elementen ingezet kunnen worden. Het niet-vermelden van de naam van een dokter of politieman kan bijvoorbeeld de verwarring van de hoofdpersoon op dat moment accentueren. In paragraaf 4 zijn verschillende vormen van het ontbreken van een naam beschreven. Het niet verstaan van een naam kan worden gezien als een stilistisch middel om het gevoel van weerloosheid | |||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||
van de hoofdpersoon te schilderen, het niet geregistreerd zijn van een naam (hier van Alfreds vader) geeft een suggestie van minderwaardigheid en misluktheid, en het niet goed luisteren naar een naam zet de hoofdpersoon aan tot het bedenken van passende namen die op hun beurt een subtiel inzicht geven in hoe de bedenkende persoon zichzelf ziet. Een ander aspect van het gebruik van de namen is de verwarring die bepaalde namen - in dit geval bijnamen - creëren: in paragraaf 5 is beschreven hoe Hvalbiff voor Alfred een weerkerende kwelling betekent, en hoe de auteur (gebruikmakend van de verteller, Alfred) de lezer mogelijk bij de neus neemt als hij Alfred laat kennismaken met de Flintstones. Een ander aspect van het gebruik van namen kwam naarvoren in paragraaf 7, waar duidelijk werd dat de persoonlijke voorkeuren van hoofdpersoon Alfred mede tot uitdrukking komt door het systematische gebruik van de voornaam Arne tegenover de familienamen Qvigstad en Mikkelsen. Een verschillende inzet van naamtypen is dus eveneens een stilistische mogelijkheid om menselijke verhoudingen te schetsen. Sommige namen lijken gekozen te zijn wegens ofwel danken hun werkzaamheid als stilistisch element aan de gewoonheid of ongewoonheid van de naam in de werkelijkheid. De Noorse familienaam Mikkelsen is zo gewoon dat hij Alfreds lage verwachtingen van de wetenschappelijke capaciteiten van de fictieve Mikkelsen goed kan onderstrepen. Daartegenover werpen de zeer ongewone vrouwennamen die Alfred zich voorstelt bij een vriendin van zijn zus (paragraaf 8) licht op de verheven, enigszins buiten zijn gewone wereld liggende rol die Alfred de vrouwen om zich heen lijkt toe te kennen en benadrukken die namen indirect Alfreds ambities voor zichzelf. Wat de functies van de namen betreft: namen hebben gewoonlijk meer dan één functie (Debus 2002: 74). De basisfunctie, linguïstisch gezien, is de identificerende functie die geldt voor alle namen. Deze helpt personen, plaatsen en zaken van elkaar te onderscheiden en zorgt zo voor toegankelijkheid en begrijpelijkheid van het vertelde - in principe. Want zoals al is gezegd: een naam houdt niet per definitie duidelijkheid in. In paragraaf 5 werd duidelijk dat de naam Hvalbiff behalve een identificerende functie ook een verhullende functie heeft. En bovendien is het, in het Noors, een expliciet sprekende bijnaam, en heeft de naam dus ook nog eens een karakteriserende functie. De naam Wilma is (behalve identificerend) mogelijk eveneens verhullend, maar heeft in plaats van een karakteriserende een associërende functie - te weten met het tekenfilmpersonage Wilma Flintstone (zie paragraaf 5). Namen met een karakteriserende functie kunnen een persoon, plaats of zaak op verschillende manieren omschrijven (vgl. Gutschmidt 1981: 493). Fysiek (Hvalbiff), wetenschappelijke statuur en/of persoonlijke integriteit (Nummedal), geografische herkomst (Noorse versus Nederlandse namen), en op een meer indirecte manier: de namen van personen of zaken die een personage noemt of die door de verteller met hem verbonden worden, schetsen zijn belangstellingssfeer, ambities, voor- en afkeuren. Namen die waarschijnlijkheidsverhogend zijn, komen gewoonlijk overeen met namen uit de werkelijkheid of lijken daar zo op dat ze als ‘echt’ worden ervaren. De Noorse namen zijn op één na ‘echt’, en de ene die dat niet is (opnieuw Hvalbiff), lijkt aanvankelijk echt voor het Nederlandse hoofdpersonage; in feite is de schijnbare echtheid de reden van de verwarring voor Alfred. Ook alle namen die verwijzen naar bergbeklimmers, ontdekkingsreizigers, bergen en bergketens zijn door hun geankerdheid in de werkelijke wereld | |||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||
waarschijnlijkheidsverhogend. Dat betekent dat bijna alle namen in de roman deze functie hebben. Een minder voorkomende functie is de associërende functie (vgl. Gutschmidt 1981: 493). Daarbij roept de naam een associatie op met een persoon, hoedanigheid, regio, zaak, die blijkt te passen bij de persoon, plaats of zaak die de naam in de fictionele wereld aanduidt. Dat geldt bijvoorbeeld voor (Ørnulf) Nummedal wiens familienaam doet denken aan de archeoloog Anders Nummedal (paragraaf 6), voor Qvigstad, en voor de Mallinckrodt van het boek waarin Alfred regelmatig naar zijn naamloze vader kijkt - gymnasiasten kennen de naam Mallincrodt van een Latijn-Nederlands woordenboekje dat verplicht moest worden aangeschaft. De naam Sibbelee wekt via de fotograaf Hans Sibbelee een associatie op met foto's, wat opvallend past bij de luchtfoto's waar Sibbelee Alfred op uit stuurt, maar kan ook doen denken aan Sybilla als begeleidster van Aeneas in de onderwereld op zoek naar zijn vader en aan de mythologische vruchtbaarheidsgodin Cybele die in de vorm van meteoorstenen zou zijn vereerd. De associërende functie zal soms uitsluitend worden herkend door lezers met specialistische kennis, en is soms zelfs alleen bekend bij de auteur zelf (zie bijv. Brendler & Iodice 2005: 53-54). Het is onmogelijk om alle subtiliteiten tegelijk zichtbaar te maken of zelfs boven water te krijgen. De genoemde functies kunnen heel elegant in elkaar overgaan of elkaar activeren (het aantal dimensies van Hvalbiff is al bijna niet meer te overzien!). En in het uitoefenen van die functies zijn de namen subtiele bouwstenen in de algehele structuur van de roman. Vooral het terugkerende thema van namen die niet verstaan worden, niet bekend zijn, of waarover verwarring bestaat, is een significante invulling en ondersteuning van de macrostructuur van de roman. Net zoals Maria Palacas een structurerende functie aanwees voor de namen in Mary Shelley's Frankenstein (Palacas 2005) kunnen wij dat ook doen voor de namen in Nooit meer slapen. Meer functies zijn mogelijk; literair-naamkundigen hebben verschillende typologieën van naamfuncties aangeleverd (en hanteren vaak net verschillende definities), maar de hier genoemde zijn de functies die ik in deze roman in ieder geval meen te kunnen onderscheiden. Nader onderzoek van de roman levert ongetwijfeld nog meer op - zo is er wellicht nog iets te verwachten van een nader onderzoek van de geografische namen door onderzoekers met een geofysische of geografische achtergrond. Een definitief overzicht is dus nog lang niet op te stellen. De veelzijdige toepassingsmogelijkheden en de kracht van namen als stilistisch element zullen echter overduidelijk geworden zijn. Het is evenmin uitgesloten dat Hermans in deze roman functies niet gebruikt die hij elders wel inzet of die andere auteurs wel gebruiken. Dat wordt pas duidelijk als er meer andere teksten worden onderzocht - bijvoorbeeld hoe het bij Bordewijk zit, de andere auteur waarnaar de hoofdpersoon van Gerard Reve's Moeder en zoon verwijst als hij de naam Hemelsoet hoort waarnaar in de inleiding van dit artikel is verwezen.Ga naar voetnoot61 | |||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||
10. ConclusieProfessor Nummedal is niet alleen. Hij komt voor in een landschap van namen die samen een netwerk vormen dat afsteekt tegen naamloos gebleven personen en zaken. In dat namenlandschap maakt de overduidelijke, expliciete associatie met het Nederlandse woord ‘niemendal’ dat deze naam opvallend uitsteekt boven de andere namen. Toch hebben de meeste andere sujet-interne persoonsnamen ook zulke extra ‘lagen’. Ze vallen alleen niet zo op en geven die functies pas prijs bij nadere analyse. Voor kenners van het Noors is de enige andere naam waarvan de betekenis een duidelijke rol speelt, Hvalbiff, een even opvallende naam. Voor lezers van (bijvoorbeeld) de Noorse vertaling van de roman moet de karakteriserende functie van ‘Nummedal - niemendal’ worden uitgelegd om zichtbaar te zijn. De (gemiddelde) Nederlandse lezer heeft echter de hulp van Arne nodig om zich met Alfred te realiseren dat Hvalbiff geen naam, maar een bijnaam is. De associaties met wetenschappelijk werk heeft de naam Nummedal gemeen met Qvigstad en Oftedahl. De naam rijmt op die van Nummedals aartsvijand Oftedahl en Nummedals beste leerling Jordal. En de vorm van de naam Nummedal komt sterk overeen met die van zijn Nederlandse leerling (en de promotor van Alfred) Sibbelee. Al deze namen dragen een geheel eigen set van functies. De overeenkomst blijft echter dat ze alle subtiel in het bouwwerk van de roman zijn ingezet en de thema's en motieven meervoudig verstevigen. Literair-naamkundig onderzoek kan de analyse van een literair werk uitbreiden en verdiepen. De hier gepresenteerde observaties voor Nooit meer slapen zullen hopelijk door andere letterkundigen nader uitgewerkt worden. De literaire onomastiek moet echter verder met de analyse van de namen in andere romans en van andere auteurs. Voordat we concrete vergelijkingen kunnen maken, zijn er immers nog vele namenlandschappen te verkennen. Niet het type expeditie waar Alfred Issendorf zo door gefascineerd was, maar voor een literair-naamkundige of een naamkundig-georiënteerde literatuurwetenschapper toch avontuurlijk genoeg. | |||||||||||||||||||||
DankwoordDit artikel komt voort uit mijn onderzoek in het kader van het thema ict en Teksten aan het Huygens Instituut knaw. Een aantal collega's, werkzaam in andere thema's, ben ik dankbaar voor hun opmerkingen en suggesties: Jan Gielkens, Elly Kamp, Peter Kegel en Annemarie Kets, van wiens grote kennis van het onderzoek naar en het werk van Willem Frederik Hermans ik kon profiteren. Naamkundig commentaar kreeg ik van Gerrit Bloothooft, Leendert Brouwer en Doreen Gerritzen (allen verbonden aan het Meertens Instituut knaw). Mijn Noorse naamkundige collega's Benedicta Windt en Botolv Helleland (Universiteit van Oslo) hebben op mijn verzoek de Noorse vertaling van Nooit meer slapen gelezen en mij vele nuttige verwijzingen en suggesties bezorgd. Professor Helleland stelde mij bovendien in de gelegenheid om mijn bevindingen tijdens een symposium in Oslo aan een Noors en internationaal publiek van naamkundigen voor te leggen en zo een aantal aspecten van de Noorse namen te controleren en aan te vullen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Websites
| |||||||||||||||||||||
Adres van de auteurHuygens Instituut knaw |
|