Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 125
(2009)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||
Charlotte Cailliau
| ||||||||||||||||||||
1. InleidingVoorafgaand aan de verschijning van de vierde druk van Verzen, besliste Willem Kloos (1859-1938) om in zijn debuutbundel, die twee herdrukken zo goed als onveranderd was gebleven, enkele drastische wijzigingen door te voeren. Ongeveer zeventig pagina's met gedichten werden geschrapt, de volgorde van de sonnetten werd gewijzigd en de lay-out aangepast aan het eveneens nieuwe boekformaat. Volgens de auteur was de ware oorzaak nu wel duidelijk van de geestelijke strijd die hij zevenendertig jaar tevoren had moeten voeren. Hij vond het daarom niet langer nodig al zijn verzen nog op te nemen aangezien lezers of toekomstige literatuurwetenschappers alles wat ze wilden weten in de vorige edities of de verschillende uitgaven van De Nieuwe Gids konden vinden. (Kloos 1932: vii) Bovendien noemde hij deze druk de ‘definitieve tekst’ en wekte hij daarmee de indruk dat je door het lezen van deze druk de ware Kloos kon leren kennen. Het was dan ook deze sterk gereduceerde druk die na zijn dood telkens opnieuw werd herdrukt. In 1984 kwam de negende en voorlopig laatste herdruk uit. In 1894 was Kloos gedebuteerd met de bundel Verzen. Een debuut dat vele jaren later nog steeds voor ophef zorgde wat de opmaak betrof. In 1958 liet Uyldert bijvoorbeeld optekenen dat ‘de redactie van de bundel alles te wensen [had] gelaten’ (Uyldert 1958: 107) door de ziekte van Kloos bij het ter perse gaan van de bundel. In 1960 sprak Hubert Michaël zich laatdunkend uit over deze uitgave die naar zijn mening ‘berucht is om haar slordige [en] weinig chronologische ordening’, die hij overigens eveneens toeschrijft aan ‘de ziektetoestand, waarin de dichter zich in de jaren 1893 en 1894 bevond’. (Michaël 1960: 486) Oerlemans en Janzen typeren het ontstaan van Verzen (1894) en het finale resultaat als volgt: | ||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||
De zieke Kloos, die zelfs voor Boeken en Witsen meer en meer onverteerbaar wordt, heeft er zo op het oog een rommelige uitgave van gemaakt. De chronologie ontbreekt en de oorspronkelijke opdrachten bij de verzen zijn weggelaten. Eén gedicht staat er zelfs tweemaal in.Ga naar voetnoot2 (Oerlemans & Janzen 2003: 27-28)Ga naar voetnoot3 Een editie van Kloos' dichterlijk werk - en dan in het bijzonder van die debuutbundel - staat al langer op het verlanglijstje van menig literatuurwetenschapper. Na het overlijden van Kloos in 1938 is immers telkens die vierde druk heruitgebracht en aan de redactie van de eerste druk niets veranderd. Tot op vandaag bestaat er geen wetenschappelijk verantwoorde editie van Kloos' debuut. In 1988 merkte Van der Paardt al op dat ‘een standaarduitgave van de gedichten van Kloos nog steeds tot de desiderata behoort’ (Van der Paardt 1988: 153). En in 2003 schreef Charles Vergeer dat ‘[v]an het dichtwerk van Willem Kloos nog steeds geen goede uitgave bestaat’ (Vergeer 2003: 123). Neerlandicus Piet Kralt deed in 1995 een poging om een editie op te stellen onder de titel Verzen, die volledigheid doet vermoeden. Voor deze ‘leeseditie’ keert Kralt terug naar de eerste druk uit 1894, maar maakt, net zoals Kloos in 1932, een selectie uit de sonnetten. De bundel wordt op die manier gereduceerd van 178 sonnetten en drie fragmenten naar 81 sonnetten en drie fragmenten uit die fragmenten. Daarnaast ontbreekt een overzicht van de varianten en de emendaties, is er een te beperkte verantwoording van de editieprincipes en beargumenteert de editeur zijn selectie met het vage criterium: ‘alles wat echt goed was, werd zonder meer opgenomen’ (Kloos 1995: 13). Op deze manier bepaalt het waardeoordeel van één persoon, in dit geval de editeur, welke verzen van Kloos studenten en andere lezers onder ogen krijgen. Dit voorbeeld toont dat de editeur een sterke invloed uitoefent op de beeldvorming van een werk of een auteur. Zeker als het gaat om een werk waarin de auteur veel wijzigingen heeft aangebracht of dat door andere omstandigheden aan sterke veranderingen onderhevig is geweest, treedt met elke tekstversieGa naar voetnoot4 een ander beeld op. Vooral bij zogenoemde leesedities, die één enkele tekstversie weergeven, is de keuze van de basistekst dan ook essentieel. Maar zelfs in andersoortige edities, zoals de studie-editie of historisch-kritische editie, krijgt één versie door de volledige weergave een groter gewicht in de editie. Dat betekent met andere woorden dat ook hier de editeur de beeldvorming beïnvloedt. Bovendien wordt dat specifieke beeld voor langere tijd vastgelegd. In ons taalgebied zijn er immers te weinig financiële middelen om twee edities van hetzelfde werk met elk een andere basistekst naast elkaar te laten bestaan. Toch wordt in de editietheorie opvallend weinig aandacht besteed aan de invloed van de editeur op de representatie van de auteur. Marita Mathijsen, bijvoorbeeld, geeft in het handboek Naar de letter wel aan hoe de keuze van de basistekst op een te verantwoorden manier kan gebeuren, maar heeft het daarbij niet over de implicaties voor het beeld van de auteur. En dat heeft gevolgen voor de praktijk | ||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||
die het handboek volgt. Ook daarin wordt de auteursrepresentatie zelden in overweging genomen. In de leeseditie van Kloos' debuutbundel Verzen (1894), die ik momenteel voorbereid aan de Universiteit Gent en het Huygens Instituut, wil ik bij de keuze van de basistekst wel rekening houden met de auteursrepresentatie. Die leeseditie zal trouwens bestaan uit één tekstversie, aangevuld met een verantwoording en een lijst met editeursingrepen. Om tot die ene versie te komen, pas ik in eerste instantie de in de editiewetenschappen gangbare methode van Mathijsen toe, die bestaat uit het doornemen van enkele criteria. Daarna voeg ik er zelf nog het criterium ‘auteursrepresentatie’ aan toe. Allereerst wordt evenwel het keuzemenu voorgesteld; Verzen kan vertegenwoordigd worden door de eerste (1894), tweede (1902), derde (1917) of vierde (1932) druk. | ||||||||||||||||||||
2. Drukgeschiedenis van VerzenIn het Nieuwsblad voor den Boekhandel van vrijdag 13 juli 1894 wordt Kloos' eerste bundel Verzen als nieuwe uitgave in Nederland aangekondigd. Over de productie van deze bundel is er weinig bekend. Van Vliet (2003: 87) heeft het over een gering schriftelijk contact tussen Kloos en zijn uitgever Willem Versluys en gaat ervan uit dat veel zaken betreffende de bundel mondeling zijn afgehandeld.Ga naar voetnoot5 Inhoudelijk bestaat deze uitgave uit drie delen. De bundel opent met drieënnegentig sonnetten die worden gevolgd door drie langere fragmenten. Het gaat hier om twee dramatische fragmenten (Rhodopis en Sappho) en één episch fragment (Okeanos). Verzen (1894) wordt afgesloten met vijfentachtig zogenoemde scheldsonnetten, gericht tegen zijn vroegere vrienden. Deze bundel werd driemaal herdrukt tijdens het leven van de auteur, waarbij de tweede (1902) en de derde druk (1917) hetzelfde uiterlijk als het debuut hebben. Dat uiterlijk van de bundel was verbluffend, of zoals W.G. van Nouhuys het uitdrukt: [B]reed, zwaar, massief, met zijn perkamenten band om het oud-hollandsch papier: een trotsche uitgaaf: een boek als een monument. (Van Nouhuys 1894: 306) De gedichten zijn niet chronologisch geordend, maar volgen het tijdstip van publicatie in De Nieuwe Gids.Ga naar voetnoot6 | ||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||
De tweede druk van Verzen verscheen in 1902. Relevante varianten bevinden zich vooral in enkele ‘scheldsonnetten’ die ingrijpende wijzigingen laten zien. De sonnetten ‘ci’ (‘O! Heerde, heerlijk Heerde, wat bedroef je’), ‘cv’ (‘O, Laat 'k die krengen vloeken (schoon ze nooit’) en ‘clx’ (‘O ma trop courte et délicate vie,’) worden geschrapt en de verzen ‘clxix’ (‘O Aletrinootje, gij valsch, Moorsch Vorstje’), ‘clxxiii’ (‘Klinkende, klinkende en altijd-door klinkende’) en ‘clxxiv’ (‘Gelooven doe ik niets als slechts in mijns’) zijn aanzienlijk gewijzigd.Ga naar voetnoot7 Vooral dat laatste sonnet is eigenlijk zo goed als helemaal herschreven. Kloos schrijft zelf over deze tweede druk in een brief aan Joannes Reddingius: [...] en zelfs heb ik in den 2en druk myner Verzen alles wat my by rustiger bekyken, te heftig leek van opgewondenheid, geschrapt. Voor het nageslacht moet dunkt my, alleen bewaard blyven, wat hetzy mooi, hetzy in myzelf blyvend is gebleken te zyn.Ga naar voetnoot8 Deze druk raakte eind 1916 uitverkocht en Kloos kreeg opdracht om een derde druk voor te bereiden.Ga naar voetnoot9 In een brief aan A.W. Timmerman vermeldt hij niet zonder trots dat hij bezig is de drukproeven van ‘den 3en druk van mijn eersten versbundel’ te corrigeren.Ga naar voetnoot10 Deze druk werd in 1917 gepubliceerd en vertoont weinig varianten ten opzichte van de tweede druk uit 1902. De vierde druk verscheen als laatste bij leven van de auteur, met als ondertitel ‘Definitieve tekst’. Zoals eerder vermeld nam Kloos in deze druk heel wat sonnetten niet op. Vooral in de zogenoemde ‘scheldsonnetten’ snoeide hij sterk. De ‘scheldsonnetten’ die wel in de vierde druk behouden bleven, herschreef hij bovendien bijna geheel. Opvallende voorbeelden zijn ‘cii’ (‘Ik ben een zeer eenvoudig mensch, die doet’), ‘cvi’ (‘O Koningin van Holland, Vorstlijk Kind,’), ‘cxliv’ (‘O gij, die aller-laflijkst complotteert,’), ‘cxlvii’ (‘Op-donderend Orakel uit het schijnbaar’), ‘cli’ (‘De Heer hoort niet 't gebed der huichelacht'gen,’) en ‘clxxii’ (‘Dàt was een lief mensch, dien wij nimmer zullen’). De nieuwe uitgave van Kloos' Verzen verscheen in december 1932 als nummer 591 in de serie ‘Nederlandsche Bibliotheek van de Werelbibliotheek’. | ||||||||||||||||||||
3. Autorisatie en andere criteriaIn het handboek Naar de letter wordt een heel hoofdstuk gewijd aan de keuze van de basistekst, ‘een van de belangrijkste beslissingen die [een editeur] moet nemen in het editieproces’ (Mathijsen 20033: 149). In dat hoofdstuk somt Mathijsen (20033: 154-160) zeven criteria op in volgorde van belangrijkheid die doorslaggevend moeten zijn bij het kiezen van een versie. Achtereenvolgens zijn dat autorisatie, werkeenheid, werkwijze van de auteur, invloed van derden, literair-histori- | ||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||
sche omstandigheden, praktische overwegingen en editietype. Met autorisatie bedoelt ze dat de editeur enkel een geautoriseerde tekst kan kiezen. Drukken gelden als geautoriseerd als de auteur de vervaardiging gewenst of toegestaan heeft, mits hij of zij de vorm beïnvloed heeft door of de levering van de kopij, of door een vroegere tekstvorm te herzien of te laten herzien in zijn opdracht. (Mathijsen 20033: 130) Werkeenheid, het tweede criterium, wil zeggen dat de editeur het beste een tekstversie kiest die ook door de auteur als eenheid is bekeken. Kennis van de werkwijze van de auteur speelt vooral een rol bij de beslissing om een vroege of late tekstversie als basistekst op te nemen, zoals Mathijsen (20033: 156) aangeeft. Het gaat erom of de auteur bleef polijsten aan zijn teksten of hij of zij ze vrij snel na een eerste publicatie losliet. De editeur kiest bovendien het beste een versie die zo weinig mogelijk invloed van derden heeft ondergaan. De literair-historische omstandigheid is dan weer de historische context waarin de versie existeerde. Praktische bedenkingen, het zesde criterium, hebben meestal te maken met het variantenapparaat. De vraag is dan welke tekstversie het beste kan aangeboden worden om het apparaat zo overzichtelijk mogelijk te houden. Het laatste criterium, het editietype, stelt dat bij het opstellen van een historisch-kritische editie in het algemeen voor een vroege versie wordt geopteerd in tegenstelling tot studie- en leesedities. In de praktijk merken we dat de volgorde van belangrijkheid wel degelijk de argumentatie van de basistekst beïnvloedt. Het zesde en zevende criterium worden haast nooit - of toch nooit expliciet - meegenomen in de overwegingen rond de keuze. Daarnaast valt op dat de factor werkeenheid vooral afhankelijk is van de soort editie en daardoor eveneens geen nadrukkelijke rol speelt in beschouwingen over de basistekst. In groots opgezette projecten die al het overgeleverde materiaal van een auteur of een werk voor verder onderzoek beschikbaar willen stellen, hoeft bijvoorbeeld niet zo nodig een werkeenheid aangeboden te worden. Leesedities, daarentegen, zijn er in de eerste plaats om opnieuw één versie van een werk tot bij de lezer te brengen en dan wordt er veel sneller geopteerd voor een werkeenheid.Ga naar voetnoot11 In drie recent verschenen (historisch-kritische) edities wordt de keuze van de basistekst dan ook telkens verantwoord door middel van (één of meerdere van) de vier overige criteria. Peter de Bruijn, bijvoorbeeld, bezorgde de gedichten van Gerrit Achterberg. Hij (2000: 11, 31) zocht daarbij vooral naar de versie die de minste invloed heeft ondergaan van derden. Dat kwam neer op de eerste voltooide versie van de gedichten (vaak handschriftelijk), omdat die bij Achterberg in de regel het meest betrouwbaar was. Yves T'Sjoen (2003: 11, 10) steunt in de editie van de gedichten van Richard Minne ook op die betrouwbaarheid om de laatste geautoriseerde versie (gedrukte of handschriftelijke) als basistekst te kiezen. Minne bracht immers in laatste instantie nog ingrijpende wijzigingen in de tekst aan en uitte meer dan eens zijn onvrede over vroegere versies. Daarnaast hanteert T'Sjoen nog een tweede criterium, dat hij omschrijft als ‘de graad van autorisatie’, | ||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||
waarmee hij evenwel de mate van betrokkenheid van de auteur bij de genese van de tekst bedoelt. Liesbeth van Melle (2007: 11, 31) verantwoordt haar beweegredenen iets grondiger in haar editie van twee romans van Maurice Gilliams, namelijk Elias of het gevecht met de nachtegalen en Winter te Antwerpen. Voor beide romans heeft ze uiteindelijk de eerste druk als basistekst gekozen, vooral omwille van de literair-historische omstandigheden. Nochtans was Gilliams nauw betrokken bij elke herdruk van zijn werk en herzag en bewerkte hij die gedurende de drukgeschiedenis zeer nauwgezet. Desondanks is de eerste druk een ‘literair-historische mijlpaal’ (idem: 32) die heel veel aandacht kreeg in de pers en literaire kritiek. Ook bij het kiezen van de basistekst voor een leeseditie van Kloos' debuut worden enkel die vier criteria in overweging genomen. Het gaat dan concreet om autorisatie, de werkwijze van Kloos, de invloed van derden en de literair-historische omstandigheid. | ||||||||||||||||||||
3.1 AutorisatieAutorisatie wordt in de Nederlandstalige editiepraktijk als een absoluut begrip beschouwd; een druk is geautoriseerd als de auteur op een of andere manier bij de uitgave betrokken is geweest en zo de vorm heeft beïnvloed. Om de autorisatie te bepalen, moet de editeur met andere woorden proberen het ontstaansproces van de versie te reconstrueren en de betrokkenheid van de auteur te achterhalen. Zeker als het secundaire bronnenmateriaal schaars is, komt het voornamelijk op de interpretatie van de editeur aan. En vooral met betrekking tot de eerste druk is dat bij Kloos het geval. Zoals eerder aangestipt, is er over de productie weinig bekend. Nader onderzoek van de brieven levert echter enkele argumenten op om de eerste druk als geautoriseerd te aanvaarden. In een brief aan N.A. Donkersloot merkt Kloos bijvoorbeeld op dat alles wat voor 1894 gepubliceerd is in De Nieuwe Gids in de eerste druk van zijn Verzen gepubliceerd is.Ga naar voetnoot12 Daarnaast laat hij weten aan Joannes Reddingius dat hij op basis van de eerste druk aan een tweede druk werkt.Ga naar voetnoot13 Een andere verwijzing naar zijn rol bij het tot stand komen van de eerste druk, vinden we in een brief waarin Kloos het heeft over de Duitse verzen die hij aan het begin van zijn dichterschap schreef. Diegene die hij goed genoeg vond, heeft hij opgenomen in zijn eerste bundel Verzen, de andere verscheurd.Ga naar voetnoot14 En verder schrijft Kloos veel over hoe, waar en wanneer de verzen en fragmenten ontstaan zijn die Verzen zijn gaan vormen.Ga naar voetnoot15 Verzen (1902) en Verzen (1917) zijn daarentegen onbetwistbaar geautoriseerd | ||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||
te noemen. In de tweede druk heeft hij zelf blijkbaar enkele verzen geschraptGa naar voetnoot16 en van de derde druk heeft hij de drukproeven nagekeken.Ga naar voetnoot17 Ook wat de vierde druk betreft, staat de auteursbemoeienis vast. In een brief aan Frits Pijl bevestigt Kloos bijvoorbeeld zijn betrokkenheid bij het nakijken van de drukproeven en verklaart hij waarom er flink gesnoeid is in de scheldsonnetten. Ja de vierde druk van mijn eersten bundel Verzen zal in de Wereldbibliotheek verschijnen. De proeven er van zijn reeds geheel en al gekorrigeerd. De persoonlijk-hartstochtelijke verzen vol diepe psychische verontwaardiging, die men de schelden placht te noemen, heb ik er uit weggelaten. Want de menschen op wien zij sloegen zijn thans allen overleden, nadat de ergste van hen, v. Eeden, die mij nooit het licht in de oogen gunde, jaren lang waanzinnig heeft moeten leven, en eindelijk geheel en al versuft gestorven is.Ga naar voetnoot18 | ||||||||||||||||||||
3.2 Werkwijze KloosKloos was geen groot herschrijver. In de vier drukken komen niet veel ingrijpende varianten voor. Zeker het eerste deel sonnetten in Verzen is telkens zo goed als onveranderd gebleven en overgenomen. Ook het handschriftelijke materiaal dat bewaard is, toont een minimaal aantal varianten. Weinig of geen doorhalingen, weinig correctie, het lijkt erop alsof Kloos de sonnetten meteen in hun definitieve vorm op papier zette. Kloos heeft het in brieven regelmatig over zijn werkwijze, waarbij hij steeds benadrukt dat de verzen als het ware in hem opwellen. Hij schrijft bijvoorbeeld dat hij vaak plots de eerste regel opschrijft, die hij inwendig duidelijk hoort en dan komen de volgende 13 regels als vanzelf, zonder dat hij er bewust over nadenkt.Ga naar voetnoot19 Ook aan varianten binnen één versie ontbreekt het vaak bij Kloos. Drukproeven bevatten vooral correcties van zetfouten, die de drukker volgens Kloos heeft gemaakt bij het zetten. Kloos keek de proeven met andere woorden wel na maar hoofdzakelijk om het werk van de zetter te controleren, waarbij hij soms geagiteerd verzocht om een tweede, nauwkeurige revisie en ‘akkurate korrektie’Ga naar voetnoot20 of hij schreef ironisch aan de uitgever dat hij ‘de eer [had]’ om de uitgever ‘te doen toekomen de gecorrigeerde revisie [...]’ met opnieuw ‘een massa correctie's in’ die te wijten waren aan de ‘correcter’ die bij het aanbrengen van ‘[zijn] verbeteringen der eerste proef, dikwijls verscheidene nieuwe fouten [had] gemaakt.’Ga naar voetnoot21 Niettemin heeft Kloos tijdens die correcties bewust of onbewust nog heel veel over het hoofd gezien. Hiervan getuigen onder andere de twee sonnetten die tweemaal zijn afgedrukt in de bundel, waarbij het respectievelijk gaat om ‘lv’ en ‘xci’ (‘Ik ga mijn leven in | ||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||
orgieën door’) én ‘l’ en ‘xcii’ (‘Gij stápt met tóórnig opgestreken zeilen,’). Daarnaast gebeurde ook het schrappen van de titels, opdrachten en motto's zoals die voorkwamen in de voorpublicaties inconsequent. Het merendeel werd namelijk weggelaten, maar niet allemaal. Het sonnet ‘xciii’ (‘O, klaagt om 't jonge leven, met één slag’) behoudt bijvoorbeeld in de eerste druk zijn titel ‘In Memoriam. Mr. A.D. De Vries’. Van ‘xciv’ (‘Geslacht, dat was en thans verdwijnt, wees stil maar,’) wordt de titel ‘Zelf-Bewustzijn’ geschrapt, maar de opdracht ‘Voor de jongste generatie’ gewijzigd gehandhaafd. Het sonnet ‘xxx’ in De Nieuwe Gids blijft in de eerste druk onder het Romeinse cijfer ‘cliii’ ‘Tegen J.K. Huysmans’ gericht, het rouwdicht ‘clxiv’ bewaart het opschrift ‘In Memoriam. A.d.R.-K. obiit 1873’ en de sonnetten ‘clxxii’ en ‘ic’ behouden hun respectieve titels ‘In Memoriam’ en ‘Liedje’ die al in De Nieuwe Gids voorkwamen. Voorts kregen in de eerste druk twee verschillende verzen hetzelfde Romeinse cijfer. Het gaat om ‘cxli’ (‘Ik voelde op eens me als een klein kindje liggend’) en ‘cxli’ (‘'k Ben maar 'n arm jongetje, door God geholpen,’). Bovendien levert een grondige collatie nog steeds achtentwintig fouten op, terwijl Kloos zich schijnbaar inzette om die uit zijn bundel te weren. Na de publicatie van Verzen in 1894 wordt de vergissing van het tweemaal afdrukken van twee sonnetten deels hersteld. Het sonnet ‘xci’ (‘Ik ga mijn leven in orgieën door’) ontbreekt vanaf de tweede druk (1902), maar de nummering wordt niet aangepast wat betekent dat in die druk sonnet ‘xcii’ volgt op sonnet ‘xc’. Het andere vers, ‘xcii’ (‘Gij stápt met tóórnig opgestreken zeilen,’), blijft echter zowel in de tweede als in de derde druk tweemaal aanwezig. In de vierde druk (1932) vinden we eveneens voorbeelden die getuigen van de slordigheid of onverschilligheid waarmee Kloos met de verwezenlijking van zijn werk omsprong. Nico van Suchtelen, uitgever van de Wereldbibliotheek, vroeg op 17 juli 1931 aan Kloos of hij in de eerste druk die als legger zou worden gebruikt wijzigingen kon aanbrengen zodat die inhoudelijk de derde druk kon representeren.Ga naar voetnoot22 Kloos beloofde het te doen, maar in het geval van de toegevoegde Okeanosfragmenten vergat hij één van de twee in de eerste druk aan te vullen.Ga naar voetnoot23 Bovendien werd toch de oude versie van sonnet ‘clxxiv’ (‘Gelooven doe ik niets als slechts in mijns’) opgenomen in de wb-uitgave en niet de herschreven versie die in de tweede (1902) en derde druk (1917) voorkomt. Hierdoor komt het ook dat enerzijds het al in de tweede druk geschrapte sonnet ‘clx’ (‘O ma trop courte et délicate vie’) in de vierde druk weer te voorschijn komt en anderzijds het vers ‘l’ (‘Gij stápt met tóórnig opgestreken zeilen,’) opnieuw tweemaal, respectievelijk met het Romeinse cijfer ‘l’ en ‘xci’, in deze druk is opgenomen. Het andere sonnet dat tweemaal voorkwam in de eerste druk bleef echter geschrapt maar in tegenstelling tot de tweede en derde druk werd de nummering hier wel aangepast. | ||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||
3.3 Bemoeienis van derdenOp basis van de definitie weergegeven in het handboek van Mathijsen, zijn, zoals eerder bepaald, de vier drukken geautoriseerd. Maar de betrokkenheid van de auteur kan verschillen van versie tot versie en dan vooral in graad en aard. Met ‘graad’ wordt de mate van bemoeienis aangegeven, de vraag is of de auteur strak de touwtjes in handen hield of daarentegen veel overliet aan bijvoorbeeld vrienden en/of uitgever. De ‘aard’ wijst dan weer op een actieve of passieve medewerking van de auteur aan de uitgave. Actief betekent dat de auteur elke wijziging zelf aanbracht, passief wil zeggen dat hij of zij ook veranderingen van anderen toegestaan heeft in de uitgave. Het is mijn mening dat geen enkele van de vier drukken zonder bemoeienis van derden tot stand is gekomen en dus nooit zuiver actief geautoriseerd is, maar dat de eerste, tweede en derde druk minder invloed van derden hebben ondervonden dan de vierde. De eerste druk is immers ontstaan net voor de zomer van 1894, toen Kloos vaak ziek was (cf. infra). Op dat moment was hij vooral bevriend met Hein Boeken en Pet Tideman, waarvan Oerlemans en Janzen (2003: 27) ook getuigen. Met Hein Boeken woonde hij zelfs samen. Het lijkt mij met andere woorden waarschijnlijk dat (één van) beiden een handje toegestoken (heeft) hebben bij bijvoorbeeld het samenbrengen van de kopij. De tweede en derde druk zijn dan weer uitgegeven tijdens Kloos' huwelijk met Jeanne Reyneke-Van Stuwe. Opvallend hierbij is dat deze twee drukken veel minder zetfouten bevatten dan de eerste druk (en de tweede nog minder dan de derde). Daarom vermoed ik dat Kloos' vrouw hem bijstond bij het nakijken van de drukproeven. Niettegenstaande die bemoeienissen heeft Kloos nooit enige aversie tegen deze drie drukken uitgedrukt of ze verworpen omdat ze niet aan zijn ideeën voldeden. In het brievenarchief vinden we daarentegen wel aanwijzingen dat Kloos over de vierde druk toch niet helemaal tevreden was, omdat de uitgever, Nico van Suchtelen, veel zelf besliste. Zoals Van Vliet (2003: 97-101) ook laat zien, is het vooral de uitgever die verantwoordelijk is voor de samenstelling. Kloos gaf bijvoorbeeld toestemming om achtendertig sonnetten uit zijn vorige bundel te schrappen, onderdruk van de uitgever werden het er eenenveertig. Kloos vroeg Van Suchtelen om zijn bundel aan te vullen met negenendertig sonnetten die volgens hem een ‘nieuwe aantrekkelijkheid’ aan de Wereldbibliotheekuitgave konden geven, maar ook hier ging de uitgever niet op in.Ga naar voetnoot24 Van Suchtelen verzocht Kloos om van de insprongen af te blijven, terwijl Kloos in geen enkele andere druk een sonnet meteen aan het begin van de zetspiegel van een bladzij laat beginnen.Ga naar voetnoot25 Kloos wou de proeven een tweede keer nakijken, maar daarvoor was er geen tijd. | ||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||
Het is ons helaas niet mogelyk u een tweede revisie van uw verzen [sic], daar dit te groote vertraging op onze drukkery zou veroorzaken. U kunt er echter op vertrouwen dat wyzelf die revisie met de grootste nauwgezetheid zullen waarnemen.Ga naar voetnoot26 Het is opvallend dat de legger, een losbladig exemplaar van Verzen (1894)Ga naar voetnoot27, geen enkele aantekening van de dichter zelf bevat. Niets wijst erop dat Kloos deze kopij überhaupt ooit in handen had, want de enige toevoeging van zijn hand - de zeven regels waaruit het eerste van de twee Okeanosfragmenten bestaat (cf. supra) - is uit één van zijn brieven geknipt en daarna ingevoegd op de juiste plek. | ||||||||||||||||||||
3.4 Literair-historische omstandighedenWillem Kloos debuteerde pas in 1894 met een bundel, na ongeveer zestien jaar literaire activiteit, een anomalie die Kloos zelf verklaarde vanuit een soort onkunde om regelmatig verzen te produceren en te publiceren. In een brief aan Hein Boeken benadrukte hij dat hij zeker in de perioden dat het slecht ging met De Nieuwe Gids eenvoudigweg geen sonnet op papier kreeg.Ga naar voetnoot28 Bovendien, zoals hij ook aan Frederik van Eeden verklaarde, verafschuwde Kloos de idee een ‘geregeld’ leven te moeten leiden. Zie je, ik weet heel goed, dat jij meer arbeidt dan ik, en voor je brood, en voor de kunst. Ik zit niet van 10-4 ingespannen werk te doen, dat ik liever laten zou, zooals jij. Ik zou dat niet kunnen: ik zou daarvan doodgaan of ten minste versuffen, omdat ik dát mis, wat alle menschen schijnen te hebben, ‘geregeldheid’ of hoe je 't noemen wil. Maar daarvoor ben jij dan ook een geëerd burger met een voldoende inkomen om een lieve vrouw en lieve kinderen te onderhouden, en ik een onbekende bohémien die van den dag op den dag leeft. Ik zeg dit niet met bitterheid, zooals je misschien denken kon, om het contrast dat er voor jou in ligt. Ik ben tevreden en meer kan men niet verlangen. Ieder heeft zijn eigen noodlot hier op aarde.Ga naar voetnoot29 Dat late debuut wordt door anderen evenwel gezien als een gevolg van Kloos' fysieke toestand, die ze sterk achteruit zien gaan na de breuk tussen hem en Albert Verwey. Kloos leerde Verwey in 1881 kennen door toedoen van Willem Doorenbos en Frank van der Goes en meteen ontwikkelde zich een hechte vriendschap. Samen met Verwey publiceerde hij in 1885 onder het pseudoniem Guido het omvangrijke gedicht Julia. Een verhaal van Sicilië. Hierin wilden ze de opvattingen over poëzie van de toenmalige literaire kritiek aan de kaak stellen. Daarnaast richtten ze samen met anderen het tijdschrift De Nieuwe Gids op, waarvan het eerste nummer in oktober 1885 verscheen. Bovendien las en redigeerde Verwey vele sonnetten van Kloos en was hij het ‘Kind’ dat Kloos als ‘God’ aansprak in de | ||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||
reeks Het boek van Kind en God, geschreven door Kloos toen Verwey in september 1888 zijn verloving met Kitty van Vloten aankondigde. Kloos kon dit niet verkroppen, verbrak hun vriendschap en kreeg te kampen met regelmatig terugkerende periodes van ziekte. Waarschijnlijk had deze conditie invloed op het telkens opnieuw uitstellen van de uitgave. Al drie jaar lang bestond immers, zoals Van Vliet (2003: 87) aantoont, een voorlopige afspraak over een uitgave van Kloos' gedichten bij Versluys. Daarnaast werd Kloos als figuur meer en meer naar de achtergrond verdreven en begon hij de steun van zijn vrienden te verliezen. Frederik van Eeden besliste in 1893 geen deel meer uit te maken van de redactie en Frank van der Goes wilde enkel nog meewerken aan de politieke rubriek van De Nieuwe Gids. (Oerlemans en Janzen 2003: 25) Uitgerangeerd door zijn vrienden en achtergelaten met een tijdschrift waarvan het aantal abonnees zienderogen achteruitgingGa naar voetnoot30, vond Kloos volgens onder meer Van Vliet (2003: 87) dat het hoog tijd was om tenminste het publiek opnieuw voor zich te winnen met het uitgeven van een bundel die al zijn sonnetten en fragmenten van de afgelopen jaren verzamelde. Of zoals Kloos zelf berichtte aan Frederik van Eeden: En dan nog iets, nog ernstiger. Het publiek vindt mij blijkbaar den minste van jullie allemaal.Ga naar voetnoot31 Bovendien hadden andere Nieuwe Gids-redacteurs wel al één of meer toonaangevende bundels gepubliceerd. Frederik van Eeden, bijvoorbeeld, had in 1887 De kleine Johannes uitgegeven en Herman Gorter, die in 1889 met Mei was gedebuteerd, had al een eerste bundel, namelijk Verzen (1890), op zijn naam staan. Deze profileringsdrang heeft bij geen enkele heruitgave een rol gespeeld. Na het verschijnen van de eerste druk ging het verder bergafwaarts met Kloos. De beweging was voorgoed ter ziele gegaan en hijzelf ondernam enkele pogingen om zich van het leven te beroven. Toen in 1902, 1917 en 1932 de herdrukken van Verzen verschenen, stond Kloos niet langer op de barricaden, maar was hij getrouwd met Jeanne Reyneke-Van Stuwe, een huwelijk dat hem toch dat ‘geregelde’ leven bezorgde. | ||||||||||||||||||||
4. Auteursrepresentatie: jong bezield of oud bedaard?Zoals eerder opgemerkt, was Kloos geen herschrijver. Zeker aan het eerste deel sonnetten en de fragmenten van Verzen is er door de drukgeschiedenis heen weinig veranderd. De meeste wijzigingen doen zich voor in het laatste deel met de scheldsonnetten, waarin Kloos druk na druk gesnoeid heeft. Het beeld van Kloos per druk wordt dan ook vooral door dat derde deel bepaald. In een brief aan Hein Boeken benadrukt Kloos dat hij nooit iemand geweest is | ||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||
die verzen schreef om te schrijven of te rijmen. Hij schreef alleen dan verzen als hij voelde dat hij het niet laten kon.Ga naar voetnoot32 Een en ander had met andere woorden te maken met zijn emotionele gesteldheid, zoals hij zelf toegeeft aan Frederik van Eeden. Daar is heel weinig wat ik doe zonder emotie. Dat is juist mijn groote zwakheid, en jouw kracht.Ga naar voetnoot33 En toen hij zich rond 1893 en 1894 meer en meer in de steek gelaten begon te voelen door zijn vrienden, kon hij niet anders dan die gevoelens in verzen te uiten, zoals hij zelf getuigt in een ongedateerde brief.Ga naar voetnoot34 De scheldsonnetten waren reacties op provocaties achter gesloten deuren van die vriendenGa naar voetnoot35 en zijn enige verdedigingswapens tegen de aanvallen op zijn persoon. Het spijt Kloos dan ook dat ze verguisd zijn door het publiek dat zich nooit af gevraagd heeft waarom Kloos toen zo schreef.Ga naar voetnoot36 De eerste druk van Verzen representeert met andere woorden het beeld van de jonge, in het nauw gedreven dichter die zich aangevallen voelde en zich probeerde te verdedigen door middel van het schrijven van sonnetten. De tweede en derde drukGa naar voetnoot37 tonen al een iets gematigder dichter. Drie scheldsonnetten worden geschrapt en in drie andere worden enkele aanzienlijke veranderingen doorgevoerd. Die wijzigingen vinden vooral plaats om de bundel anoniemer en minder persoonlijk te maken. In ‘ci’ (‘O! Heerde, heerlijk Heerde, wat bedroef je’) gaat het immers over Pet Tideman. Het lyrisch subject vraagt zich af of Tideman wil heersen of de schoonheid zal dienen en besluit uiteindelijk het tweede. Kort na het verschijnen van de eerste druk raakte Kloos echter in onmin met Tideman en is het dus niet verwonderlijk dat hij dit ‘lofdicht’ op de toenmalige mede-redacteur van De Nieuwe Gids vanaf de tweede druk achterwege liet. Overigens zag hij daarbij ‘cxix’ (‘Pet is een echt mensch, door zich zelf begrepen’) over het hoofd dat pas vanaf de vierde druk wordt weggelaten, ‘clxix’ vangt dan weer aan met de regel: ‘O Aletrinootje, gij valsch, Moorsch Vorstje,’. Vanaf de tweede druk wordt dat ‘O, zwaar-eentonige, gij valsch, Moorsch Vorstje,’. In de vierde druk worden de aansprekingen nog drastischer uit de bundel geweerd, zoals Kloos ook in een ‘paar woorden vooraf’ aankondigt (cf. supra). De sonnetten expliciet gericht tegen ‘vrienden’, zoals Verwey, Gorter en Van Eeden, worden zo goed als allemaal geschrapt. Maar ook sonnetten waarin Kloos zijn gal spuwt tegen minder met naam en toenaam genoemde personen zijn in deze druk | ||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||
niet opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om ‘cxxi’ (‘Gij zijt een bruut en absoluut genieter’) en ‘cxxii’ (‘Gij zijt een vuig en zich-zelf maf verknoeiend,’). Daarnaast probeert Kloos zichzelf in deze druk ook te legitimeren, zijn integriteit sterker te benadrukken. In ‘cii’ (‘Ik ben een zeer eenvoudig mensch, die doet’) luiden in de eerste, tweede en derde druk de laatste regels als volgt: Daar ik g'loof een goed mensch te willen blijven,
Mij-zelf, dus Een, een mensch wiens eenge roem is
Dat hij zich-zelf, zich-zelf slechts wil beklijven
En niet wil zijn slacht-offer van een noodlot,
Dat hem ten slott' zou brenge' in doodsche doofpot.Ga naar voetnoot38
In de vierde druk, onder het Romeins cijfer ‘xcix’, klinken die helemaal anders, veel zelfbewuster: Maar 'k zélf weet, een sterk Mensch te zullen blijven,
't Geen me in mijn klare Diepte al-eenge Roem is.
Als kind reeds kon 't diep-in mijzelf beklijven
En zóó wierd 'k nooit slachtoffer van 't dom Noodlot
Dat zoovele andren wierd in doodsche Doofpot.
De varianten duiden bovendien ook op een sterker geloof in een hogere instantie waarvoor iedereen zich zal moeten verantwoorden. Wie het goede nastreeft, zal uiteindelijk beloond worden. Of zoals het in de vierde druk in sonnet ‘cxxxii’ (‘O door het Leven niet, maar uit u-zelven’) staat: ‘Want 'k weet: Daar is een God, slechts Die is, Die is.’ In de vierde druk worden we met andere woorden geconfronteerd met een bedaarde dichter, die zichzelf niet langer hoeft af te zetten tegen anderen om een eigen plek te veroveren. | ||||||||||||||||||||
5. ConclusieVaak wordt er bij de keuze voor de laatste druk als basistekst van een editie benadrukt dat die versie het beste de auteurswil representeert. De auteur heeft deze ultieme versie nagelaten als een soort testament en de editeur kan die maar beter in ere proberen te houden omdat daarin alleen nog de ‘waardevolle’ verzen staan. Ook in Kloos' geval zou men met dit argument de vierde druk als uitgangspunt van een editie kunnen nemen. Kloos schrapte immers bijna al zijn scheldsonnetten die hij zelf intussen had verworpen.Ga naar voetnoot39 In deze bundel komt duidelijk een beeld van een oudere, rustiger Kloos naar voren die het gescheld als een jeugdzonde afdoet. | ||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||
Want, ga nu maar eens na: ik heb indertijd, een poosje achter elkaêr, weinig anders gedaan, dan zoogenaamde satiren schrijven: 't is nu al bijna zes jaar geleden. En dat hebben ze mij een tijdlang voor de voeten geworpen, in de pers, zoowel als in gesprekken. Maar je begrijpt wel, Lief! [Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe] - je kent mij nu wel een beetje - dat ik in mijn gewone zijn heelemaal niet satiriek of hatelijk ben, en veeleer te gevoelig, te gemoedelijk en te teêr. Die satirieke tijd was niets anders dan een vlaag, een noodzakelijk en logisch-volgende uitbarsting op daaraan voorafgaande provocatie's, provocatie's waarvan het publiek nooit iets heeft kunnen merken, omdat zij geschiedden in 't private leven, [...].Ga naar voetnoot40 De eerste druk representeert daarentegen de jonge, door gevoel gedreven dichter die maar één doel wou bereiken: Ik heb tegenwoordig door alle aandoeningen heen één ijzeren besluit in me, om mijn heele vorige leven op een paar lichtvlekken na te vergeten en een groot artist te worden.Ga naar voetnoot41 Het wordt zo wel duidelijk dat naargelang de eerste of vierde druk als basistekst wordt gekozen een heel andere Kloos tevoorschijn komt. Voortaan zouden dus ook per tekstversie de verschillende auteursrepresentaties opgespoord en tegen elkaar afgewogen moeten worden. In de editieverantwoording zou dan weer verslag moeten worden gedaan van dat onderzoek. Een basistekst kiezen kan niet langer gebeuren zonder oog te hebben voor de implicaties die de keuze met zich meebrengt. Uiteindelijk blijft het kiezen van een basistekst voor een leeseditie nog steeds grotendeels gebaseerd op de interpretatie van de editeur. Hij of zij kan enkel maar de criteria zo goed mogelijk tegen elkaar afwegen, kiezen en de keuze daarna in de verantwoording helder beargumenteren. Voor deze editie wordt het alvast de eerste druk, waarbij vooral de literair-historische omstandigheden de doorslag geven. De ruzies tussen Kloos en de vrienden maken immers een essentieel deel uit van de beweging van Tachtig en de ‘scheldsonnetten’ zijn getuige van een broeierige tijd. Onder meer door de publicatie van Verzen viel de hele groep rond De Nieuwe Gids uiteen en kozen Frederik van Eeden, Albert Verwey, Lodewijk van Deyssel en Herman Gorter definitief voor hun eigen weg. Verlaten door de meeste van zijn vrienden hoopte Kloos met deze publicatie op zijn minst de lezer voor zich te winnen en te laten zien aan de buitenwereld dat hij en niemand anders de ‘keizer’ van de Tachtigers was. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Adres van de auteurVakgroep Nederlandse Literatuur |
|