Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 125
(2009)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||||||
Bart Besamusca
| |||||||||||||||||
Tweetalige tekstuitgaven: de buitenlandse situatieWie een representatief beeld wil krijgen van de wijze waarop de studie van de verhalende middeleeuwse literatuur zich in grote lijnen ontwikkelt, doet er goed aan de zoomlens te richten op het deelgebied Arturistiek. Daar is niet alleen sprake van een groot aantal verhalen die hogelijk gewaardeerd werden door de middeleeuwse culturele elite, het is bovendien zo dat de Arturromans wereldwijd en intensief bestudeerd worden door een omvangrijke groep onderzoekers - de grootste wetenschappelijke vereniging van literatuurhistorici op het terrein van de middeleeuwse letterkunde ter wereld - die dankzij het onvolprezen Bibliographical Bulletin of the International Arthurian Society goed op de hoogte zijn van het werk dat verricht wordt.Ga naar voetnoot2 Wat men op het terrein van de Arturistiek ziet gebeuren, speelt elders ook. Het bulletin toont dat vanaf de tachtiger jaren van de vorige eeuw één van de ontwikkelingen het groeiende aantal moderne vertalingen van middeleeuwse verhalen betreft. Het is onweerlegbaar dat literatuurhistorici in toenemende mate belang hechten aan deze vorm van kennisoverdracht.Ga naar voetnoot3 De vertalingen moeten de kloof overbruggen tussen lezers - wetenschappers, studenten en het brede publiek - die een bepaalde middeleeuwse taal niet machtig zijn en werken die in die taal geschreven zijn. Bovendien zien we de laatste jaren steeds meer dat vertalingen ingezet worden om lezers in aanraking te brengen met werken die niet tot de canon gerekend worden, zoals de latere Franse en Duitse Arturromans en teksten | |||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||
uit de kleinere taalgebieden. Grofweg gaat het om vier verschijningsvormen: (1) zelfstandige vertalingen die teksten uit een oudere taalfase overzetten naar de moderne variant van dezelfde taal (bijvoorbeeld van Oudfrans naar modern Frans); (2) zelfstandige vertalingen die middeleeuwse teksten overzetten in een andere moderne taal (bijvoorbeeld van Oudfrans naar Engels of Duits); (3) vertalingen in de hedendaagse variant van de middeleeuwse taal die samen met de middeleeuwse tekst afgedrukt worden; (4) vertalingen in een andere moderne taal die de middeleeuwse tekst vergezellen. Van oudsher domineert type (2), maar in deze situatie treedt geleidelijk verandering op; de derde en vierde verschijningsvormen winnen duidelijk aan populariteit.Ga naar voetnoot4 Om een indruk te geven volgt in de noot een overzicht, gebaseerd op de delen 52 (2000) tot en met 59 (2007) van de bbias.Ga naar voetnoot5 Voor een voluit internationaal georiënteerd vakgebied als de Arturistiek is type (4) van bijzonder belang. Immers, alleen in die gevallen beschikken wetenschappers die een middeleeuwse tekst buiten hun eigen taalkundige specialisme(n) willen bestuderen over een combinatie van een tekstuitgave en een corresponderende vertaling die als gids kan dienen en die zij omwille van de betrouwbaarheid van hun observaties aan de bron kunnen toetsen. Dat deze verschijningsvorm aantrekkelijke onderzoeksmogelijkheden biedt, is door Arturisten al vroeg onderkend. Het is in dit verband nauwelijks toeval te noemen dat de serie ‘Garland Library of Medieval Literature’, die qua omvang en reikwijdte zeer ambitieus was, in 1981 opende met de tweetalige uitgave van een Arturroman, namelijk de Lancelot van | |||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||
Chrétien de Troyes.Ga naar voetnoot6 Indicatief voor het grote vertrouwen dat Arturisten in tweetalige uitgaven stellen, is de met lof overladen serie ‘Arthurian Archives’. In deze reeks, die wordt uitgegeven door Norris Lacy, verschijnen sinds 1998 edities van Franse, Scandinavische, Latijnse, Duitse, Italiaanse en Nederlandse Arturromans, vergezeld van Engelse vertalingen. Er zijn inmiddels zestien delen beschikbaar.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||
Tweetalige tekstuitgaven van Middelnederlandse werkenDat het vertalen van Middelnederlandse teksten bijdraagt aan de internationalisering van de medioneerlandistiek is een opinie die meer dan eens verwoord is.Ga naar voetnoot8 Recentelijk plaatste Veerle Fraeters in dit tijdschrift vertalingen zelfs tegenover de nieuwe literatuurgeschiedenis, die zij karakteriseerde als ‘een prestigieuze afsluiting van een negentiende-eeuwse droom’. Zij had liever gezien dat men ‘geld en mankracht geïnvesteerd [had] in een systematische vertaling - in eerste instantie naar de huidige lingua franca, het Engels, maar natuurlijk het liefst naar zoveel mogelijk talen - van de primaire bronnen van onze letterkunde.’Ga naar voetnoot9 Het resultaat van deze inspanningen zal moeten zijn dat de internationale mediëvistiek meedenkt over de Middelnederlandse literatuur, die zodoende benaderd wordt overeenkomstig de middeleeuwse situatie. Toentertijd stond de Middelnederlandse literatuur immers voortdurend in relatie tot omringende literaturen (Frans, Duits, Latijn). Als buitenlandse onderzoekers vanuit hun eigen specialisme een bijdrage leveren aan de studie van de Middelnederlandse literatuur, kan het effect bovendien zijn dat de teksten bekeken worden vanuit nieuwe invalshoeken, die ons ‘methodologische immobilisme’ bestrijden.Ga naar voetnoot10 Voor dit doel zijn de eerder genoemde typen vertalingen niet alle even geschikt. Naar mijn overtuiging zouden we, in aansluiting op de gesignaleerde internationale ontwikkeling, onze buitenlandse collega's vooral tot participatie aan onze debatten moeten verlokken met tweetalige uitgaven. Juist dit type bronnenpublicatie levert het degelijke fundament dat internationale wetenschappers nodig hebben om ons erf te kunnen betreden. In 1991 was Johan Winkelman somber gestemd over de mogelijkheid om de Middelnederlandse literatuur te vertalen. Het zou gaan om een taak, die het beperkte aantal wetenschappers, belast met duizend-en-één dingen op onderwijskundig, bestuurlijk en wetenschappelijk gebied, nooit voor elkaar krijgt. Pas als er, met financiële steun van de overheid, krachten voor dit doel zouden worden vrijgemaakt, zou er enige kans op succes zijn.Ga naar voetnoot11 In het geval van tweetalige uitgaven wordt deze pessimistische optiek nog eens versterkt als men beseft dat er ten minste twee grote obstakels te nemen zijn. (1) Een dergelijke uitgave moet een adequate editie bevatten, hetgeen een type werk | |||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||
met zich meebrengt dat momenteel bedroevend laag scoort op de wensenlijst van onderzoeksfinanciers als nwo.Ga naar voetnoot12 (2) Een dergelijke uitgave vereist de participatie van een vertaler die de beoogde moderne doeltaal tot in de puntjes beheerst. Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat de intensieve samenwerking met zo'n anderstalige collega grote moeilijkheden kan opleveren. Tegen deze achtergrond is het verrassend hoeveel er inmiddels toch tot stand gebracht is. Ik som hieronder enige tamelijk recente tweetalige uitgaven op.Ga naar voetnoot13 In 1981 verscheen als eerste deel van een nieuwe uitgave van het verzamelde werk van Jan van Ruusbroec de tweetalige editie van het Boecsken der verclaringhe. De reeks, bezorgd door leden en medewerkers van het Ruusbroecgenootschap en in 2006 voltooid met de publicatie van Vanden geesteliken tabernakel, kan in zijn opzet zonder meer richtinggevend genoemd worden.Ga naar voetnoot14 De voorbeeldige kritische edities van Ruusbroecs teksten worden onder meer begeleid door een Engelse vertaling voor niet-Nederlandstalige wetenschappers (en ongetwijfeld ook voor de Nederlandstalige lezer die geen kenner is van Ruusbroecs werk). Ter gelegenheid van het dertiende internationale congres van Société Rencesvals, dat in Groningen plaatsvond, verscheen in 1994 een uitgave van Karel ende Elegast, gepresenteerd in een nieuwe editie en een corresponderende Franse vertaling.Ga naar voetnoot15 Dit sympathieke geschenk voor alle congresgangers stelde Alberto Vàrvaro kort daarna in de gelegenheid een nieuwe visie te verwoorden op sprookjesmotieven in chansons de geste.Ga naar voetnoot16 Een andere Middelnederlandse canontekst verscheen eveneens in 1994 in een tweetalige editie (Middelnederlands-Engels): Mariken van Nieumeghen.Ga naar voetnoot17 Een buitenlandse collega die ik hier met ere wil vermelden is de anglist David Johnson (Florida State University), die zich ontpopt heeft als een schier onvermoeibaar promotor van Middelnederlandse Arturromans. In 1992 verscheen zijn editie plus Engelse vertaling van de Walewein in de hierboven vermelde reeks van Garland Publishing (dl. 81, serie a). Deze succesvolle uitgave heeft onder meer geleid tot een bundel artikelen van romanisten, germanisten en anglisten over de roman van Penninc en Vostaert.Ga naar voetnoot18 Acht jaar na de Garlandeditie publiceerde Johnson, in samenwerking met Geert Claassens, een herziene uitgave in de deelreeks ‘Dutch Romances’ van de ook al genoemde serie ‘Arthurian Archives’. Naast de Walewein (Arthurian Archives, dl. 6) vindt men er inmiddels tekstuitgaven en corresponderende vertalingen van de Ferguut (dl. 7) en van de vijf romans die in de Lancelotcompilatie ingevoegd zijn tussen de Queeste vanden Grale en Arturs doet (dl. 10).Ga naar voetnoot19 Dankzij deze publicaties konden twee afleveringen van het Noord-Amerikaanse | |||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||
tijdschrift Arthuriana gewijd worden aan Middelnederlandse Arturromans.Ga naar voetnoot20 De twee laatstgenoemde tekstuitgaven werden financieel gesteund door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. In samenwerking met het Vlaams Fonds voor de Letteren maakt dit nlpvf ook de reeks ‘Bibliothek mittelniederländischer Literatur’ (bimili) mede mogelijk. In deze serie, die ik in samenwerking met de germaniste Carla Dauven-van Knippenberg uitgeef, bezorgen en vertalen neerlandici en germanisten in twee- of drietallen de bekendste werken uit de Middelnederlandse letterkunde. Karel ende Elegast (dl. 1), Reynaerts historie (dl. 2) en Veldeke's Servaas (dl. 3) zijn inmiddels verschenen in een nieuwe editie met corresponderende Duitse vertaling.Ga naar voetnoot21 Terwijl de Reis van Sint Brandaan (dl. 4, door Clara Strijbosch en Elisabeth Schmid) en de Walewein (dl. 5, door Johan Winkelman en Gerhard Wolf) ter perse zijn, wordt onder meer gewerkt aan de abele spelen, Beatrijs en de Burggravin van Vergi. Van den vos Reynaerde was tot voor kort het slachtoffer van een onbegrijpelijke omissie. Het meesterwerk van de Middelnederlandse literatuur was al lang beschikbaar in een uitgave waarin het Middelnederlands vergezeld gaat van een Duitse vertaling, maar niet in een tweetalige editie met een Engelse overzetting.Ga naar voetnoot22 Met gepaste trots kan ik melden dat deze lacune sinds kort gedicht is, alweer met steun van het nlpvf.Ga naar voetnoot23 | |||||||||||||||||
Hoe verder?Al met al hoeft de medioneerlandistiek denkelijk niet ontevreden te zijn. Met onze tweetalige tekstuitgaven zitten we op hetzelfde veelbelovende spoor als de internationale mediëvistiek en onze productie valt tot op heden niet tegen. Maar er zijn ook hindernissen, die beslist uit de weg geruimd moeten worden om met succes te kunnen blijven opereren. Voor zover ik het gebied overzie, hebben de moeilijkheden te maken met sturing en verspreiding. Het eerste probleem blijkt zonneklaar uit het zojuist gegeven overzicht. Het ontbreekt aan sturing, waardoor het werken aan tweetalige uitgaven veel te versnipperd en veel te incidenteel gebeurt. Het vak zou om die reden zeer gebaat zijn bij een institutionele verankering van de activiteiten. In een dergelijke situatie is er bijvoorbeeld oog voor een planning. Er worden vragen gesteld als: welke teksten verdienen prioriteit en welke niet? Hoe bevorderen we dat in afwijking van de huidige concentratie op canonteksten in de toekomst de Middelnederlandse literatuur in haar volle breedte internationaal toegankelijk gemaakt wordt? Aan welke doeltalen geven we de voorrang? Zo'n organisatorische inbedding is tevens van belang voor het financieren van de tweetalige tekstuitgaven. Er is met name geld nodig voor het bekostigen van de | |||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||
vertalers en de productiekosten. Dat bij dit laatste punt de schoen zeer wringt, heb ik bij herhaling ondervonden met betrekking tot delen in de bimili-reeks. Het is een illusie om te denken dat tweetalige tekstuitgaven van Middelnederlandse werken een kassucces zullen zijn. Om een titel op de markt te kunnen brengen heeft een uitgeverij steevast financiële steun bij de productiekosten nodig. Een wetenschappelijke organisatie die deze uitgaven onder haar hoede heeft, kan allicht meer financiële ondersteuning genereren dan individuele onderzoekers. De tweede hindernis betreft de verspreiding van tweetalige edities met Middelnederlandse teksten. Voor een medioneerlandicus die internationaal werkt, is het een bekende ervaring dat hij of zij aangenaam veel belangstelling ondervindt voor ons vakgebied, hetgeen zich doorgaans ook uit in een (wellicht wat minder aangename) lange reeks e-mail-berichten met vragen en verzoeken om nadere informatie. Maar we weten ook dat we nog heel lang als missionaris voor ons vak zullen moeten optreden. De internationale mediëvistiek is er nog altijd onvoldoende van doordrongen dat de literaturen van de kleinere taalgebieden, waaronder het Middelnederlands, van wezenlijk belang zijn voor een adequate interpretatie van de middeleeuwse literatuur als geheel. In dat verband zullen we ons moeten bezinnen op manieren die de verspreiding van onze tweetalige edities bevorderen. Ik noem er drie. Het is denkelijk nastrevenswaardig om de uitgaven zoveel mogelijk op te nemen in een reeds bestaande reeks, die immers sneller zijn weg vindt naar bibliotheken en ook de aandacht zal trekken van lezers die in andere titels geïnteresseerd zijn.Ga naar voetnoot24 Verder ben ik ervan overtuigd dat onze tekstedities veel sneller het beoogde publiek bereiken als er gekozen wordt voor het publiceren van een boek dat óók in een pdf-versie tegen geringe (meer)kosten bij de uitgeverij te bestellen is. Ten derde is er uiteraard de mogelijkheid om de boekproductie helemaal te laten voor wat zij is. We zouden onze tweetalige tekstuitgaven ook uitsluitend via het web kunnen aanbieden. Het is immers duidelijk dat deze vorm van publiceren de toekomst heeft. | |||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Adres van de auteurUniversiteit Utrecht |
|