Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||
Inge Broekman & Jan Bloemendal
| ||||||||||||||||||||
1. De Haagse predikanten en hun kerkDe namen die in de Pastorum Hagiensium Icones centraal staan, waren bekend in de hofstad in het midden van de zeventiende eeuw. Eleazar Lootius (1595-1668), Cornelis Trigland (1609-1672), Casparus Streso ( 1603-1664), Tobias Tegnejus (1594- | ||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 1 Constantijn Huygens, Pastorum Hagiensium Icones (1651) (kb pmflt 7086). Foto Koninklijke Bibliotheek.
1668), Hermannus Antonides van der Linden (1606-1670) en Jacobus Stermont (1612-1665) waren op dat moment allemaal als predikant werkzaam in de Grote Kerk aldaar.Ga naar voetnoot3 De Grote of Sint Jacobskerk had een centrale positie in Den Haag: het was een van de kerken waar de Oranjes belangrijke gebeurtenissen vierden. Zo was Willem ii er in juli 1626 gedoopt, en toen hij in het najaar van 1650 stervende was, werd Stermont aan diens bed ontboden.Ga naar voetnoot4 Op 15 januari 1651 vond de doop van zijn zoon Willem iii in de Grote Kerk plaats. De preek werd gehouden door Tegnejus en de zuigeling werd gedoopt door Van der Linden.Ga naar voetnoot5 Later, in maart 1656, werd Trigland benoemd als gouverneur van de jonge Willem iii.Ga naar voetnoot6 Maar ook buiten de kerk speelden de predikanten een rol. Zo was Lootius aanwezig bij het tekenen van de Vrede van Munster in 1648 en diende hij samen met vier andere predikanten een petitie in op de Grote Vergadering van 1651. De dankpredikatie ter afsluiting van de Vergadering in augustus 1651 werd uitgesproken door Streso.Ga naar voetnoot7 Van der Linden is de enige predikant van het zestal van wie géén publicaties bekend zijn. Niet alleen zakelijk, in zijn functie van secretaris van de Oranjes, had Huygens met de predikanten te maken, ook op persoonlijk vlak was de Grote Kerk voor hem een belangrijke plaats van herinnering. Zo had de familie Huygens er een fa- | ||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||
miliegraf. Constantijns vader Christiaen Huygens (1551-1624) was er in februari 1624 bijgeplaatst en ook zijn moeder Suzanna Huygens-Hoefnagel (1561-1633) was er begraven, in mei 1633.Ga naar voetnoot8 Drie van Huygens' kinderen waren er gedoopt: Christiaen in 1629, Lodewijck in 1631 en Susanna in 1637.Ga naar voetnoot9 In 1687 zou Huygens er zelf zijn laatste rustplaats vinden.Ga naar voetnoot10 Verder kwamen predikanten en hun werk in Huygens' poëzie regelmatig ter sprake. Een goed Predikant is een van de Characteres, Dat zijn Printen, een serie gedichten die in 1625 in de Otia het licht zag.Ga naar voetnoot11 Uit zijn jeugdautobiografie (1629-1631) blijkt dat Huygens een uitgesproken mening had over hoe een dominee zijn werk behoorde te doen, namelijk helder, duidelijk en zonder teveel omslachtigheid preken.Ga naar voetnoot12 In 1641 mengde hij zich met een anoniem traktaat Gebruyck of Ongebruyck vant Orgel inde Kercken der Vereenighde Nederlanden in de discussie over het toestaan van orgelbegeleiding bij de protestantse eredienst, waarbij hij zich een voorstander van het gebruik van het orgel betoonde.Ga naar voetnoot13 Vijftien jaar na publicatie van de Icones zou Huygens in zijn gedicht Aen sommighe Predikers net als in zijn jeugdautobiografie aandacht vragen voor de in zijn ogen foute gekunsteldheid.Ga naar voetnoot14 Dit zijn slechts enkele werken uit Huygens' geschreven oeuvre waaruit zijn belangstelling voor de gang van zaken in de kerk en voor het werk van predikanten blijkt.Ga naar voetnoot15 | ||||||||||||||||||||
2. Over het ontstaan van de Pastorum Hagiensium IconesHoe was het pamflet met de gedichten op de Haagse predikanten ontstaan? Er zijn vier versies van de tekst bekend: twee in handschrift en twee in druk. Zowel een klad- als een netversie van de gedichten bevinden zich tegenwoordig in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.Ga naar voetnoot16 Huygens schreef de eerste versie van de gedichten van de Pastorum Hagiensium Icones tussen 22 maart en 11 april 1651 waarna hij de gedichten in een ongedateerde netversie afschreef. In de loop van 1651 verscheen de bundel in de vorm van een dun boekwerkje bij de Leidse uitgever en daarna werden de gedichten in 1655 opgenomen in de tweede vermeerderde editie van Huygens' uitgave van zijn Latijnse poëzie: de Momenta Desultoria (uitgegeven in Den Haag bij Adriaen Vlacq; eerste druk Leiden, Elzevier, 1644). Van het pamflet bevindt zich in de kb één los exemplaar, en een exemplaar dat is bijgesneden en ingevoegd in een exemplaar van Huygens' dichtbundel Otia | ||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||
(1625).Ga naar voetnoot17 Verder heeft ook de Universiteitsbibliotheek van Leiden een exemplaar.Ga naar voetnoot18 | ||||||||||||||||||||
2.1 Het klad- en het nethandschriftDe kladversie, of het ontwerphandschrift van de tekst, is geschreven op de recto- en verso-zijde van één los vel [afbeelding 2, 3].Ga naar voetnoot19 Op 22 maart schreef Huygens op de recto-zijde het eerste gedicht dat later onderdeel zou uitmaken van de Pastorum Hagiensium Icones: In effigiem Casp. Strezonis ab Angelo expressam. Het gedicht telt negen versregels. Eronder schreef hij op dezelfde dag een vierregelig gedicht zonder titel, eveneens op een afbeelding van Streso. De volgende drie gedichten op de recto-zijde zijn gedateerd 25 maart 1651 en handelen over een ander onderwerp: de voogdij van Willem iii. Op de verso-zijde van het blad schreef Huygens de overige zes gedichten van de Icones. Bovenaan staat In effig. El. Lootij, gedateerd 3 april, dan volgen Sterremontij (6 april), Triglandj (6 april), Technaei (8 april) en Lindani (9 april). In de rechtermarge van het vel krabbelde Huygens op 11 april 1651 het gedicht Ad universos. Uit de linkermarge van de versozijde valt af te leiden dat Huygens de gedichten heeft willen bundelen. Daar schreef Huygens in de marge als titel ‘ecclesiastarvm hagiensivm icones’ (Afbeeldingen van Haagse predikanten). Eerst had hij het woord mystarvm (priesters) gekozen, maar dat vond hij wellicht te rooms-katholiek klinken. In elk geval was het idee het gedicht voor Streso startpunt te laten zijn van een kleine reeks ontstaan in de periode tussen 22 maart en 3 april, of nog een paar dagen later. De netversie schreef Huygens op de vier zijden van één dubbelgevouwen vel.Ga naar voetnoot20 De titel die hij op het kladvel had genoteerd, heeft geen stand gehouden. De netversie liet hij voorafgaan door de titel Pastorum Hagiensium Icones, waarbij de nadruk ligt op het (ziele-) herderschap van de predikanten, niet meer op hun verkondigende kwaliteiten zoals bij het woord ecclesiastes. Op de eerste recto-zijde schreef hij Lootij en Strezonis, op de eerste verso-zijde Triglandj, Technaei en Lindani. Dan volgen op de tweede recto-zijde Sterremontij en Ad universos, waarvan de laatste vier regels op de tweede verso-zijde terecht komen. Huygens ondertekende het dubbelvel met ‘Constanter 1651’ [afbeelding 4]. Wat opvalt aan het nethandschrift in vergelijking met de kladversie van de tekst, is de volgorde waarin de gedichten zijn opgenomen. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de geschiedenis van de Grote Kerk. Waar de volgorde van de predikanten in het kladhandschrift redelijk willekeurig lijkt, staan de namen in het nethandschrift in de volgorde waarin de predikanten in Den Haag zijn benoemd. Lootius werd in 1632 bevestigd, Trigland en Streso in 1638, Tegnejus in 1642, Van der Linden in 1644 en Stermont in 1649.Ga naar voetnoot21 | ||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 2 Het kladhandschrift, recto-zijde (kb ka xliiib, 1651, fol. 12r). Foto Koninklijke Bibliotheek.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 3 Het kladhandschrift, verso-zijde (kb ka xliiib, 1651, fol. 12v). Foto Koninklijke Bibliotheek.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 4 Het nethandschrift, verso-zijde 13, recto-zijde 14 (kb ka xliiib, 1651, 13v-14r). Foto Koninklijke Bibliotheek.
| ||||||||||||||||||||
2.2 De gedrukte versies: het pamflet en de Momenta DesultoriaZoals gezegd liet Huygens zijn gedichten nog datzelfde jaar 1651 in pamfletvorm uitgeven. Ze zijn gedrukt op kwartoformaat. In vergelijking met het nethandschrift valt op tekstniveau op dat er kleine wijzigingen zijn aangebracht in de spelling van de namen in de titels. Verdere verschillen betreffen slechts minieme correcties. De volgorde van de gedichten ten opzichte van het nethandschrift is nagenoeg ongewijzigd gebleven: alleen de gedichten op Trigland en Streso zijn omgewisseld. In de uitgave van zijn Momenta Desultoria die in 1655 verscheen, zijn de gedichten opgenomen in de sectie 1651. Kijkend naar de verschillen in spelling en interpunctie valt op dat de publicatie van de Pastorum Hagiensium Icones in de Momenta terug lijkt te gaan op het nethandschrift. De gedichten zijn in die volgorde afgedrukt en ook de spelling van de namen in de titels komen overeen. Waarom Huygens in het nethandschrift het gedicht op Streso vóór dat op Trigland schreef, deze gedichten in het pamflet omdraaide en ze in de Momenta Desultoria weer in de volgorde van het netschrift opnam, valt niet na te gaan. Misschien had de zetter zich bij het pamflet in de volgorde vergist. Daarin school dan wel een opmerkelijk toeval: zowel Streso als Trigland werden op 10 februari 1638 beroepen en op 11 april van dat jaar in de Grote Kerk in Den Haag bevestigd.Ga naar voetnoot22 | ||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||
Bij een vergelijking van de vier versies van de Pastorum Hagiensium Icones valt een aantal dingen op. In de eerste plaats begon Huygens de reeks met het gedicht op Streso, enige tijd later volgden de gedichten op de andere predikanten. In het nethandschrift en in de gedrukte versies is de volgorde van de gedichten op de bezongen dominees veranderd. Daar staan ze, zoals gezegd, in de volgorde van hun aanstelling. Het belangrijkste tekstuele verschil tussen de klad- en de netverie is de weergave van de titels van de gedichten op Streso en op Lootius. Bij beide is de frase ‘in effigiem’ weggelaten. Verder ontbreekt bij het gedicht op Streso de toevoeging ‘ab Angelo expressam’. Ten slotte is het tweede gedicht op Streso's portret, het vierregelige zonder titel met dezelfde datering, in de netversie niet opgenomen. | ||||||||||||||||||||
3. De gedichtenHoewel de gedichten van de Pastorum Hagiensium Icones al in de netversie de aanhef ‘in effigiem’ hebben verloren, kunnen ze zeker als portretgedichten of portretbijschriften worden gezien. Verwijzingen naar picturale afbeeldingen zijn op verschillende plaatsen aan te treffen. Het gedicht op Streso opent met ‘Strezonis iste est vultus’ (Dit is het gezicht van Streso) en dat van Tegnejus met ‘Technaeus hic est, et silet’ (Dit is Tegnejus, en hij zwijgt). Verder komen ook regelmatig een ‘pictor’ (schilder) en een ‘artifex’ (kunstenaar) ter sprake, zoals in de gedichten op Stermont, Tegnejus en Trigland. In een overzichtsartikel over de theorie en praktijk van het beeldgedicht in de Renaissance beargumenteert Karel Porteman dat het merendeel van deze poëzie gericht is op de retorische laudatio. Het kunstwerk wordt geprezen met behulp van motieven uit de humanistische kunsttheorie. Deze motieven vallen grofweg in twee categorieën uiteen: die waarin de verhouding tussen kunst en werkelijkheid centraal staat en die waarin de literatuur ten opzichte van de schilderkunst wordt gethematiseerd. Porteman onderscheidt vier typen: het laudatieve beeldgedicht, het didactisch-moraliserende type, het beeldgedicht met overwegend kunsttheoretische inslag en het beeldgedicht dat de hiervoor genoemde motieven vooral hanteert in functie van epigrammatische puntigheid.Ga naar voetnoot23 De gedichten van de Icones volgen zowel de karakteristieken van het eerste als die van het vierde door Porteman onderscheiden type. In alle gedichten wordt de lof gezongen op de ‘afgebeelde’, beschreven, predikant. Hierbij worden vooral motieven uit de eerste categorie ingezet: de verhouding kunst versus werkelijkheid wordt gethematiseerd. Een van deze motieven die Huygens gebruikt om aan te geven dat de afbeelding de persoon niet in al zijn glorie kan weergeven, is het stemmotief. In de gedichten op Lootius, Stermont, Trigland en Tegnejus wordt het kunstwerk verweten geen mogelijkheid tot spraak te bieden. Dat Huygens vaak voor dit motief kiest, valt te verklaren met het gegeven dat hij predikanten bezingt: in hun professie staat immers het woord, en het spreken, centraal.Ga naar voetnoot24 De gedichten kunnen ook binnen het vierde type beeldgedichten worden beschouwd. In dit type worden eigenschappen van de afbeelding of het afgebeelde gebruikt als bron voor intellectueel vermaak. Zo wordt bijvoorbeeld het gedicht voor Lootius | ||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||
geconstrueerd rondom een woordspel met zijn naam. Huygens geeft aan dat degene die de predikant zijn loden, loodzware naam heeft gegeven, zich zou moeten schamen. De naam komt immers niet overeen met zijn spreekvaardigheid; de welsprekendheid waarvan Lootius' werk op het kansel volgens Huygens getuigde. In de gedichten op Van der Linden en Stermont wordt de loftopiek op een soortgelijke wijze geconstrueerd, waarbij de naam Stermont wel heel voor de hand liggende mogelijkheden bood.Ga naar voetnoot25 | ||||||||||||||||||||
4. Geschreven portretten?In de Pastorum Hagiensium Icones zijn geen afbeeldingen opgenomen en van geen van deze gedichten is bekend of ze zijn afgedrukt onder een portret. Toch lijkt er wel degelijk een verband te bestaan tussen gedichten en portretten. Het eerste gedicht dat Huygens schreef, In effigiem Casp. Strezonis ab Angelo expressam, lijkt zeker te zijn geïnspireerd door een portret van de predikant. Huygens noemt immers expliciet de kunstenaar en ook in het tweede gedichtje gaat hij uitgebreid op de relatie tussen schilder en afgebeelde in. Maar is er in die tijd een portret van Streso gemaakt? En welke schilder wordt bedoeld met ‘Angelus’? Worp meende dat Huygens' gedicht waarschijnlijk is geschreven op een portret gemaakt door Philips Angel (1616-1682/86), maar had daar geen nadere aanwijzingen voor.Ga naar voetnoot26 Er blijkt echter ook een andere schilder te zijn die onder de naam ‘Angel’ bekend was. ‘Langele, Langlee, Lensele en l'Angele’ waren allemaal aanduidingen die verwezen naar de schilder Martinus Lengele (?-1668).Ga naar voetnoot27 Lengele was een zwager van de Amsterdamse schilder Jacob van Loo (c. 1614-1671) en een neef van de bekende Haagse portretschilder Jan Mijtens (1613/14-1670). Dat Lengele Caspar Streso heeft geportretteerd, blijkt uit een bewaard gebleven gravure met het onderschrift ‘M. Lengele pinxit. Theod. Matham sculp. Caspar.s Doll exc.’ (geschilderd door M. Lengele, gegraveerd door Th. Matham, gedrukt door C. Doll).Ga naar voetnoot28 [afbeelding 5] Het portretgedicht is geschreven na het overlijden van Streso in 1664, de gravure zelf is gedateerd 1654.Ga naar voetnoot29 Gezien de kladtitel van Huygens' gedicht op | ||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 5 Caspar Streso, gravure van Theodoor Matham uit 1654 naar een schilderij van Martinus Lengele (rp-p-1885-a-9916). Foto Rijksprentenkabinet.
de afbeelding van Streso kan hij het dus hebben geschreven naar aanleiding van het portret waarnaar deze gravure werd vervaardigd. | ||||||||||||||||||||
4.1 De afbeelding van predikantenWaar kon Huygens een portret van een predikant hebben gezien? Hoe aannemelijk is het dat hij er een, of mogelijk meer, zag? Er is van een groot aantal dienaren van de publieke kerk een portret in schilderij of prent overgeleverd.Ga naar voetnoot30 Deze portretten werden om verschillende redenen vervaardigd. Rembrandts portret van de doopsgezinde predikant Cornelis Claesz. Anslo en zijn vrouw Aeltje Gerritsdr. Schouten uit 1641 is een voorbeeld van portrettering voor eigen of familiaal gebruik. Ook werden portretten van dominees besteld door derden: voor het schilderij dat Rembrandt in 1633 van de remonstrantse voorman Johannes Wtenbogaert schilderde, was opdracht gegeven door de rijke Amsterdamse koopman Abraham Anthonisz. Recht. Ten slotte fungeerden predikantenportretten ook | ||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||
meer publiekelijk. In het oeuvre van Rembrandt is hier ook een voorbeeld van aan te wijzen: de ets die hij in 1646 maakte ter nagedachtenis aan de predikant Jan Cornelisz. Sylvius. Dit derde type predikantenportretten bestond veelal in prentvorm, maar het was ook mogelijk dat de ets of gravure naar een schilderij was gemaakt.Ga naar voetnoot31 Naast individuele portretten van predikanten bestonden er ook portretensembles en groepsportretten. Een voorbeeld van een ensemble is de anonieme gravure met de titel Afbeeldinge der Nederduytsche Leeraars. De gravure, die zich tegenwoordig in het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt, is gedateerd 1686 en verbeeldt een portrettengalerij van 24 Amsterdamse predikanten die tussen 1681 en 1686 de hervormde kerk aldaar bedienden. Het merendeel van de afbeeldingen is gebaseerd op eerder vervaardigde zelfstandige portretten, wat aangeeft dat dergelijke portretten al langer bestonden.Ga naar voetnoot32 Waar het in katholieke kring al langer gangbaar was, lijken gereformeerde kerken vanaf het eind van de zeventiende eeuw collecties van predikantsportretten te hebben laten vervaardigen.Ga naar voetnoot33 Kortom: beeltenissen van predikanten in schilderij of in prent waren in het midden van de zeventiende eeuw op verschillende plaatsen te zien. | ||||||||||||||||||||
4.2 De gedichten van de Pastorum Hagiensium IconesDit roept de vraag op of Huygens de gedichten op de andere predikanten, in de volgorde van het kladhandschrift, Lootius, Stermont, Trigland, Tegnejus en Van der Linden dan ook schreef bij een bestaand portret. In het kladhandschrift begint ook het gedicht op Lootius met de aanhef ‘In effigiem’ (op de afbeelding van), net als dat op Streso. Er wordt echter geen schilder genoemd. Hoewel er geen schilderij door Lengele van Lootius of een gravure naar een dergelijk werk door Matham bekend is, zijn er destijds wel portretten van deze predikant vervaardigd. Zo is hij afgebeeld op een door Gerard ter Borch (1617-1684) geschilderd groepsportret op koper dat is gemaakt naar aanleiding van het sluiten van de Vrede van Munster. Lootius was, zoals gesteld, bij de ondertekening van het bestand aanwezig. Het groepsportret is gesigneerd en gedateerd 1648.Ga naar voetnoot34 Maar Lootius had zichzelf al eerder door Ter Borch laten vereeuwigen. Deze had in 1646 Lootius' portret geschilderd als pendant van een portret dat waarschijnlijk Lootius' dochter voorstelt. Deze ovalen op koper zijn gesigneerd en gedateerd en bevinden zich tegenwoordig in de collectie van het Hofje van Aerden in Leerdam.Ga naar voetnoot35 Daar bevindt zich ook een niet gesigneerd of gedateerd derde portret van Lootius op paneel dat op het hiervoor genoemde werk teruggaat.Ga naar voetnoot36 In de kladversie van de gedichten op Stermont, Trigland, Tegnejus en Van der | ||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||
Linden is de aanhef ‘In effigiem’ afwezig en ook wordt daar geen schilder bij naam genoemd. Dit hoeft niet per definitie te betekenen dat er geen portretten als inspiratiebron hebben gediend. Huygens schreef de gedichten achter elkaar en kon voor het gemak de frase hebben weggelaten. Van drie van deze vier predikanten zijn aanwijzingen dat hun portretten zijn gemaakt. Zowel Stermont, Trigland als Tegnejus zijn door de hiervoor al ter sprake gekomen Haagse portretschilder Jan Mijtens afgebeeld.Ga naar voetnoot37 Alleen het portret van Trigland is bewaard gebleven: het bevindt zich in Paleis het Loo in Apeldoorn. Dit portret is geschilderd op paneel, het is gesigneerd en gedateerd 1661. Dat er door Mijtens vervaardigde portretten van Tegnejus hebben bestaan valt af te leiden uit zijn testament en dat de schilder ook Stermont heeft geportretteerd is bekend door een gravure met het onderschrift ‘J. Mijtens pinxit / Pierre Philippe sculpsit / P. Trigaleus scripsit’.Ga naar voetnoot38 Een exemplaar van deze gravure bevindt zich in het Rijksprentenkabinet. Verwijzingen naar het bestaan van een portret van Van der Linden hebben wij niet kunnen vinden. Heeft Huygens zich voor het schrijven van de Pastorum Hagiensium Icones laten inspireren door een reeks geschilderde, getekende of gegraveerde portretten van de Haagse predikanten? De ontstaansgeschiedenis van de gedichten maakt aannemelijk dat in ieder geval het eerste gedicht is geschreven naar aanleiding van het daadwerkelijk zien van een portret. Het aanschouwen van Streso's afbeelding lijkt Huygens' dichterlijke inspiratie te hebben geprikkeld. Blijkbaar was het echter niet zijn doel om een relatie met een bestaand portret te expliciteren: hij laat in het netschrift immers de frase ‘in effigiem’ weg, net als de naam van de schilder en het korte tweede gedicht op Streso. Hoewel er ooit een portretreeks kan hebben bestaan, is het niet aannemelijk dat een dergelijke reeks aanleiding of inspiratiebron is geweest voor de serie gedichten. Huygens' idee om gedichten op de andere predikanten te schrijven en ze als pamflet te publiceren kan direct, of enige dagen later zijn ontstaan. Het schrijven van dergelijke reeksen was hem niet vreemd. Op de systematiek van zijn dichterlijke creativiteit is verschillende malen gewezen.Ga naar voetnoot39 | ||||||||||||||||||||
5. Publicatie van het pamfletNu rest de vraag waarom Huygens de serie gedichten in pamfletvorm heeft laten drukken. Wellicht gaat het om een tijdloos eerbetoon aan de predikanten, die door de dichter en zijn ‘poëticale portretten’ onsterfelijk worden gemaakt. Maar voor de publicatie van het pamflet zou men toch een directere aanleiding verwachten dan de topische herinnering alleen. Voor welke gelegenheid of met welk doel zal Huygens tot publicatie besloten hebben? De gedichten zelf geven hier geen uitsluitsel over. Zelfs in het afsluitende gedicht op de predikanten tezamen is geen aanwijzing te vinden voor een historische aanleiding. Het gebrek aan mogelijkheden tot specifieke contextualisering leidt tot nadere bestudering van Huygens' persoonlijke overwegingen. Het feit dat hij het pamflet | ||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||
zelf ondertekende, geeft aan dat er geen politiek gevoelige zaak in het geding was. Fungeerde het pamflet als een persoonlijke uiting van dank? Zeven jaar later, in november 1658, zou Jacob Cats, oud-raadspensionaris en dichter, zijn 81e verjaardag vieren. Bij deze gelegenheid nodigde hij de op dat moment werkzame Haagse predikanten uit op zijn buitenhuis Zorgvliet. Na de maaltijd liet hij zijn klerk een gedicht voordragen: Gedicht, aen de Eerwaarde, hooghegeleerde, Godsalige D.D. Eliasar Lotius, Cornelis Triglandt, Caspar Streso, Tobias Tegnejus, Hermannus van der Linden, Jacob Stermont, Godefridus Lamotius, Bartel van Rentergem [...]. Cats overhandigde vervolgens aan elke predikant een afdruk van het gelegenheidsgedicht met een geslepen drinkglas en een zilveren zoutvat.Ga naar voetnoot40 Publiceerde Huygens zijn Icones voor eenzelfde doel? Wilde hij, net als Cats, op zijn eigen manier een bijzonder cadeau aanbieden?Ga naar voetnoot41 Dit lijkt het meest aannemelijke scenario. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Adres van de auteursInge Broekman | ||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||
Bijlage: de Latijnse tekst van de Pastorum Hagiensium Icones met kritisch apparaatVersies van de tekst
| ||||||||||||||||||||
Pastorum Hagiensium IconesTit. ecclesiastarvm hagiensivm icones. MsK mystarvm ve superscr. MsK Lotii.
Qui tibi de plumbo, looti, grave nomen inersque
Plumbeus aut fati nescius imposuit,
Ille quidem rubeat quo nunc rubet ista rubore
Quae tam dissimilem te tibi dextra facit.
Nempe tui, quocumque sono, quocumque boatu,
Ingenii flammam syllaba nulla refert:
Quanto segnius eloquii, quo templa tremiscunt,
Exhibeat fulmen muta tabella tui.
MsK 12v; MsN 13r; md, p. 383-384 Tit. In effigiem El. Lootii MsK Lootii MsN 1 looti] Looti MsK MsN 2 aut fati nescius] imprudens arbiter > aut fati nescius MsK 3 rubore] pr. > rubore MsK rubore, md 4 quae] qui > quae MsK tam dissimilem te tibi] te periculum tam male > tam dissimilem te tibi MsK facit] refert > facit MsK 5 sono] sono > sono > tono MsK sono MsN tono md 6 flammam] flammam > partem > flammam > vultum > laudem > vaesitum [?] MsK syllaba] syllaba > calorem MsK refert] sonat > capit > refert MsK 7 eloquii] eloqui > exhibita > eloquii MsK 8 exhibeat] exhibeat > eloquii > exhibeat MsK fulmen] fulmen > s.eque [?] > fulmen MsK Dat.: 3. Apr. 1651 MsK Triglandii.
Ista quidem magni proles veneranda Triglandi est,
Artifici quando fas sit habere fidem.
Nescio an hic habeas, lector, me conscia veri
Incertum ratio reddit & ambiguum.
Diceret haec certè, si fari posset, imago,
Et capiti canos adderet, esse patrem.
MsK 12v; md, p. 384 Tit. Triglandi. MsK MsN 3 an hic habeas] quid credas > an hic habeas MsK lector] Lector MsN md 6 et] si > et MsK adderet] addamus > adderet MsK patrem] Patrem MsK MsN Dat.: 6. Apr. 1651 MsK | ||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||
Afbeeldingen van Haagse predikantenLootius
Lootius, wie u de zware en logge naam ‘lood’
heeft gegeven, was zelf van lood of wist niets van het lot.
Hij moet nu wel even roodbeschaamd staan
als de hand die u zo anders dan u was, maakt.
Immers, geen enkele lettergreep van uw naam geeft uw vurig talent
met al zijn gegalm en donderen, weer:
hoeveel slechter kan een zwijgend schilderij de donder weergeven
van uw welsprekendheid, waardoor kerken op hun grondvesten schudden.
Huygens speelt een woordspel met de naam Lootius - lood en lot. Degene die hem zijn naam heeft gegeven, had die naam wel heel slecht gekozen. Die man mag van schaamte net zo rood worden als de schilder van het portret: die heeft de werkelijkheid namelijk ook heel slecht getroffen. Lootius was zeer welbespraakt, anders dan zijn naam (plumbeus - van lood en dom) doet vermoeden en anders dan het zwijgende schilderij kan weergeven. Trigland
Dit is een eerbiedwaardige kopie van de grote Trigland,
als men tenminste vertrouwen mag op de kunstenaar.
Misschien doet u dat in dit geval, Lezer, maar míj maakt
de kennis van de waarheid onzeker en aan het twijfelen.
Dit portret zou zeker, als het kon spreken,
en aan het hoofd klank kon geven, zeggen dat hij het origineel is.
Huygens speelt hier met het metaforisch taalgebruik dat in portretgedichten wordt ingezet voor de thematisering van de wisselwerking tussen kunst en werkelijkheid. In dit portret echter gelijkt Trigland zo goed dat de dichter aan het twijfelen slaat. Hij vraagt zich af of het portret, als het zou kunnen spreken, zichzelf niet als een kopie, maar juist als het origineel zou benoemen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||
Strezonis.
Strezonis iste est vultus: adderem, pii,
Et eruditi, laude detritissimâ,
Et plura quae de plurimis dici solent,
Nisi esset hîc inutilis praeconii
Quodcunque nunc cuicumque dant mores mali,
Et caeca scriptitantium nugacitas.
Ama tabellam, lector, & sit hoc satis,
Supplente lapsum saeculi docta manu
Vidisse, quem non videras, Chrysostomum.
MsK 12r; MsN 13r; md, p. 384 Tit. In effigiem Casp. Strezonis > In effigiem Casp. Strezonis ab Angelo expressam MsK Strezonis MsN Strezonis (Icon) md 1 est] superscr. MsK vultus] vulus MsK adderem] addere > adderem MsK 2 detritissima] proletaria > detritissima MsK 3 plura] multa > plura MsK plurimis] maximis > plurimis MsK 4 esset hic] esset hic > sit hic > tale quod > tantum non > esset hic inutilis] inutilis > futilis > inutilis MsK 5 mali] malis > malis MsK 6 scriptitantium] scrillitantium > scriptitantium MsK 7 lector] Lector MsK md 8 docta] Angelica > artific > docta MsK 9 Chrysostomum] Chrijsostomum MsK MsN] md???] Dat.: 22. Mart. 1651 MsK Technaei.
Technaeus hic est, & silet: quid est, Lector,
Velis viri facundiam simul pictam?
Fatetur illam Pictor optimus, nullo
Colore, nullis posse peniculorum
Technis referri. quippe qualis insurgit,
Qualisque blandos voluit ore sermones
Technaeus, hic est: ipsa lenitas, ipsa
Frontis benignae cum lepore majestas.
Quid attineret posse, quod nequit, vivam
Fari tabellam, quando nempe Technaei
Vel saevientis, qui silentis est, vultus?
MsK 12v; MsN 13v; md, p. 384 1 est] vis > est MsK 2 simul pictam] pabula expressam > simul pictam MsK 3 optimus,] optimus md 4 peniculorum] penicillorum MsK MsN md 5-6] Technis referri: nos fatemur, ut possit, / Frustra referri. Quippe qualis insurgit, MsK 7 est:] est, MsK md 9 attineret] attinet non md Dat.: 8. Apr. 51 MsK | ||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||
Streso
Dit is het gezicht van Streso; ik zou er aan toe kunnen voegen: van de vrome
en geleerde Streso, een afgezaagde loftuiting,
en meer iets wat men over meer mensen pleegt te zeggen,
als in dit geval geen blijk gaf van nutteloos eerbetoon
alles wat een slechte gewoonte nu aan iedereen toekent,
alsook de blinde onzinnigheid van pennenlikkers.
Kijk met plezier naar de afbeelding, Lezer, en laat dit u voldoende wezen,
dat u (doordat de vaardige hand de tijd overbrugt),
een man ziet die u nog niet gezien had: Chrysostomus.
Hier spreekt Huygens in een laudatio zijn afkeuring uit over de loftopiek. Als hij Streso vroom en geleerd zou noemen, zou hij hem precies zo eren als men bij vele personen doet. Maar hij eert Streso door hem te vergelijken met de Griekse kerkvader Johannes Chrysostomus (‘Guldenmond’, ca 345-407), een toppunt van welsprekendheid. Wie de eerste Chrysostomus niet had gezien, kan nu in Streso een tweede Chrysostomus bewonderen. Tegnejus
Dit is Tegnejus, en hij zwijgt. Wat is er Lezer,
zou u willen dat tegelijkertijd de welsprekendheid van de man was geschilderd?
De beste schilder geeft toe dat die met geen enkele verf,
met geen enkele vaardige penseeltechniek
weergegeven kan worden. Immers zoals hij de kansel bestijgt
en zoals hij met zijn mond prachtige preken houdt, zo ziet u hem hier:
de zachtheid zelve, en gezag in een welwillend en edel gelaat.
Wat zou je eraan hebben wanneer een ‘levend’ portret
zou kunnen spreken - wat niet kan? Het gezicht hier van Tegnejus
zegt alles, zelfs nu het zwijgt.
In dit gedicht speelt Huygens een spel met het topische spreken en zwijgen van een afbeelding. Dit portret hoeft volgens hem geen geluid voort te brengen om Tegnejus' welsprekendheid weer te geven. Het gelaat van de predikant boezemt zoveel ontzag in dat het zelfs in afbeelding tekeer gaat. | ||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||
Lindani.
Seria simplicitas, pietas quo pulchra colore
Ingenua est, concors moribus eloquium,
Vita spei, vitaeque fides, et sanctus honesti
Pastorem populo conciliantis amor,
Singula quam cernis tabulâ congesta niterent,
Si, quantum Coeli gratia, posset homo.
Iam cave Lindanum credas hac vivere telâ,
Quando nec haec vivi theca, nec umbra viri est.
MsK 12v; MsN 13v; md, p. 385 1 pietas] Pietas MsK md pulchra colore] pulcherrima est > pulchra colore MsK 2 est] et > est MsK 3 spei] Spei md fides] Fides md honesti] amoris amato > Hominis unanimes > ipsa > ...andem? > honesti MsK 4 pastorem] Lindanum > pastorem MsK 4 conciliantis amor] conciliantis [?] Amor > conciliantis Amor MsK 5 congesta niterent] complexa fuissent MsK 5 niterent] fulgerent > niterent MsN 6 Coeli] Caeli MsK Dat.: 9. Apr. 51 Paschale. MsK Stermontii.
Hic es, & hic non es, Praeconum acerrime Praeco,
Os inter templi lumina sidereum.
Esse probat vultu pictor; non esse probaret
Quae, se cum nequeat prodere, lingua silet.
Praesagi infantem melius pinxere parentes
Nomine commonitum, quod facis, astra loqui.
MsK 12v; MsN 14r; md, p. 385 Tit. Sterremontii. MsK MsN md 2 lumina] lumina > sidera > lumina MsK Dat.: 6. Apr. 1651 MsK | ||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||
Van der Linden
Ernstige eenvoud, vroomheid, even mooi in voorkomen
als van binnen, welsprekendheid die past bij karakter,
een leven van hoop, geloof in het leven, en heilige liefde
voor de deugd die de herder met zijn volk verbindt,
dat allemaal zou op het portret dat u hier ziet, samen stralen,
als een mens evenveel vermocht als Gods genade.
Geloof dus niet dat Van der Linden op dit linnen leeft,
aangezien dit hem niet levend bewaart, of zelfs maar zijn schaduw laat zien.
De centrale boodschap die in dit gedicht naar voren komt is dat de schilder de werkelijkheid van Gods schepping niet kan afbeelden. Huygens benadrukt het godvruchtige leven van Van der Linden, die de theologale deugden uit 1 Korinthiërs 13, geloof, hoop en liefde, hoog in het vaandel heeft staan. Al die deugden, die Van der Linden van God in genade heeft ontvangen, zou de beschouwer op dit portret kunnen zien, als een schilder tot even veel in staat zou zijn als God. Dus het portret, hoe levensecht ook, blijft slechts een afschaduwing. Stermont.
U bent het en u bent het niet, welsprekendste mond aller predikanten,
ster onder de schijnsels van de kerk.
De schilder laat in het gezicht zien dat u het bent, maar dat u het niet bent
zou uw tong laten horen die nu zwijgt omdat hij zich niet kan uiten.
Heel wat beter hebben uw ouders u in uw jeugd met vooruitziende blik geschilderd,
omdat u door uw naam bent aangespoord om, wat u doet, hemels te spreken.
In dit gedicht stelt Huygens dat hoewel het portret Stermont goed gelijkt, afbeelding en persoon niet dezelfde zijn. Had de afgebeelde kunnen spreken, dan zou hij deze boodschap verkondigen. Dan grijpt Huygens terug op zijn gedicht op Lootius. De ouders van Stermonts hadden, in tegenstelling tot die van Lootius, de naam voor hun zoon wél goed gekozen. Met de frase ‘sterren spreken’, ‘hemels spreken’, legt Huygens dit uit: het doelt op zowel het onderwerp van diens preken (de hemel) als op de kwaliteit van zijn prediking (de sterren van de hemel preken). | ||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||
Ad universos.
Haec ego de veris veri praeconibus, ore
Veraci, vero proxima verba dedi.
Proxima cum dederim, quando propiora nequivi,
Immeritus verbis verba dedisse ferar.
Nescio quis palpum color aut pigmenta decerent,
Fallor, si didici fallere, primus ego.
Falsa facit semper-mendacem fama poetam:
Est ubi, qui possit fallere, nolle potest.
Non hîc me voluisse, probas non false character:
Audiat hoc si cui forte poeta vocor,
Audiat auditor tantorum quisque virorum,
Si sit Pastores fallere, nolle gregem.
Denique vos, grandes animae, vos, clare sacerque
Senio, sex nostrae sidera fixa rati,
Vos testor, sine fraude piâ, sine laude malignâ
῾Εχ μυελου̑ ψυχη̑ς qui loquor ista, loqui.
Si fallo, si fallo sciens, si subdolus autor
Parco vel hic verum dicere, poena placet.
Poena placet noxae quâ non mage noxia, verum
Vos quoque de vitiis dicere nolle meis.
CONSTANTER MDCLI.
FINIS.
MsK 12v; MsN 14r-v; md, p. 385 1 veris] Veris MsN praeconibus] Praeconibus MsN 2 Veraci,] Veraci md 3 quando] preces? > quaere > quando MsK 4 immeritus] Hic ego ore > Immeritus MsK ferar] nego > ferar MsK 7 sempermendacem] semper mendacem md mendacem] mentem > mendacem MsK poetam:] poetam md 8 qui] cum > qui MsK nolle potest] nolet homo > nolle potest MsK 9 Non hic me] Hic me non > non hic me MsK Isthic eodem superscr. MsK eras ras. MsK 10 audiat] quoq [?] [??] superscr. MsK Nog naar kijken 11 quisque] turba > quisque MsK 12 Si] Ut > Si MsK 13 Denique] Vos ego > Denique MsK grandes animae] animae grandes > grandes animae MsK 14 sex nostrae] vos vitae nostrae > sex nostrae MsK rati] navi > rati MsK sidera rati superscr. MsK 18 placet.] placet, MsK md 19 placet] plaeet Pamflet 20 de] vos > cum > de MsK meis] meis > mihi > meis MsK constantermd cli.] om. MsK md Dat.: 11. Apr. 51 MsK Angelus hac sub fronte latet: bene cessit utrimque,
Angelicâ pingi debuit ille manu.
Angelus est hic et hic: interpres uterque: quid autem?
Hic homines hominum, sistit at ille Deum.
22. Mart. 51
MsK 12r 3 interpres uterque] et pinget uterque [?] > interpres uterque MsK 4 homines hominum] repraesentat superscr. MsK 4 sistit] tradit > reddit > sistit MsK | ||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||
Op allen samen.
Dit zijn de waarheid-benaderende woorden die ik met waarachtige mond
heb gewijd aan de ware predikers van de waarheid. Omdat ik woorden schreef
dicht bij de waarheid, aangezien ik geen woorden kon spreken nog dichter
bij de waarheid, zal men ten onrechte zeggen dat ik praatjes verkoop.
Ik weet niet welke kleur of verf bij vleierij zou passen,
maar als ik de kunst van het bedriegen versta, ben ik de eerste die bedrogen word.
De valse Faam maakt van de dichters altijd-leugenaars,
maar soms is het zo dat iemand die zou kunnen bedriegen, het niet wil.
Dat ik het in dit geval niet heb gewild, bewijst u, geschreven woord, oprecht:
laat dit gehoord worden door iemand die me misschien dichter noemt,
laat dit gehoord worden door elke toehoorder van deze grote mannen
zo waar het mogelijk is dat Herders hun kudde niet willen misleiden.
Ten slotte u, grote zielen, u, helder en heilig
zestal, zes vaste sterren als richtpunt voor ons schip,
u roep ik als getuigen aan, dat ik die dit zeg, dit zonder vroom bedrog,
zonder karige lof uit het diepst van mijn ziel zeg.
Als ik lieg, als ik willens en wetens lieg, als ik als een geniepige schrijver
zelfs hier niet de waarheid zeg, verdien ik mijn straf.
Dan verdien ik de zwaarste straf ter wereld: dat ook u
niet de waarheid over mijn fouten wilt spreken.
Constanter 1651
Einde.
Huygens heeft geprobeerd de waarheid te spreken, maar omdat hij de waarheid alleen kon benaderen, zal men hem wellicht verwijten dat hij praatjes verkoopt. Hij zou als dichter onwaarheid kunnen spreken, maar in dit geval heeft hij dat niet gewild, zoals zijn woorden bewijzen. Net zomin hebben deze zes predikanten hun gemeenteleden misleid. Hen roept Huygens aan dat hij oprecht is geweest. Mocht hij een onjuistheid hebben gesproken, dan verdient hij de straf daarvoor, namelijk dat zij hem niet op zijn fouten wijzen. In r. 2 en 4 speelt Huygens met de uitdrukking ‘verba dare’: ‘woorden aaneenrijgen’ en ‘praatjes verkopen’. In r. 15-16 citeert Huygens Ovidius' Metamorphoses 9.711 (‘zonder vroom bedrog’, d.w.z. ‘een leugentje om bestwil’); Horatius' Epistulae 2.1.209 (‘zonder karige lof’) en Euripides' Hippolytus 299 (‘uit het diepst van mijn ziel’). Toegevoegd gedicht.
Engelen schuilen in dit portret; beiden zijn goed gelukt,
De één had met de hand van een engel moeten worden geschilderd.
Beiden zijn een engel, en beide verkondigen. Wat dan?
De één geeft mensen weer, de ander hun God.
In dit korte gedicht staat de woordspeling tussen engel en de naam Lengele centraal (beide Angelus in het Latijn). Lengele én een engel (in de zin van boodschapper van God, predikant) zijn aanwezig op dit portret, zowel de schilder als degene die is afgebeeld, zijn zeer kundig. Beide kunnen ze dus een engel genoemd worden en naar een engel verwijzen. Het verschil: de schilder geeft mensen weer (overigens in een Hebraïserende uitdrukking ‘mensen van mensen’ genoemd), de predikant God (wellicht elliptisch ‘de God van mensen’). |
|