Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ton van Kalmthout
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ik schematiseer als een auteurs- of oeuvregerichte, een genregerichte en een institutionele. De laatste benadering richt zich in het bijzonder op culturele distributiekanalen. Die komen nader aan de orde als ik vervolgens de import en het vertalen van literatuur belicht, evenals de vermeende vertaalzucht van de Nederlanders en de waardering voor het vertaalbedrijf. Ik rond af met een factor die het onderzoek naar de receptie van buitenlandse literatuur kan compliceren, namelijk de negentiende-eeuwse notie van oorspronkelijkheid en navolging. De literatuurgeschiedschrijving in Nederland heeft zich al vaker bekommerd om wat ons in dit themanummer bezighoudt. Net als na de Eerste Wereldoorlog, leefde na 1945 de literatuurwetenschappelijke belangstelling voor een natieoverstijgende benaderingswijze op. Dat leverde toen onder meer state of the art-artikelen op van de Vlamingen Paul de Smaele en Robert Van Nuffel, over de bestudering van de invloed die respectievelijk de Franse en de Italiaanse literatuur in het verleden hadden gehad op de Nederlandse.Ga naar voetnoot3 Veelzeggend is dat De Smaele zich nog voor een belangrijk deel kon baseren op een soortgelijk overzicht van zijn Nederlandse collega K.R. Gallas van 25 jaar eerder, terwijl Van Nuffel gedeeltelijk teruggreep op een 35 jaar oud, bibliografisch proefschrift van Johannes Berg, die zich beperkt had tot de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot4 Veelzeggend is eveneens dat vergelijkbare studies over ‘de’ Engelse en ‘de’ Duitse invloed na de Tweede Wereldoorlog nagenoeg uitbleven.Ga naar voetnoot5 Min of meer complete overzichten van de doorwerking van zulke dominante literaire systemen als de Duits- en de Engelstalige moeten ondoenlijk zijn gebleken, alleen al uit kwantitatief oogpunt. Recentere pogingen om de transmissie en receptie van literatuur uit andere taalgebieden compleet in kaart te brengen, beperken zich dan ook tot de minder invloedrijke. Zo kon Ludo Simons in 1985 bijna de helft van zijn tweedelige studie over de Vlaamse en Nederduitse literatuur in de negentiende eeuw inruimen voor de wederzijdse receptie en beïnvloeding van deze ‘kleine literaturen’. Cees Willemsen moest een in 1989 begonnen artikelenreeks over de ontvangst van de Russische literatuur sinds het eind van de achttiende eeuw afbreken rond 1900,Ga naar voetnoot6 maar Diederik Grit zette in zijn proefschrift uit 1994 de belangrijkste literaire betrekkingen tussen Nederland en Scandinavië sinds de zeventiende eeuw vrijwel compleet op een rij. En in 2006 verscheen bijvoorbeeld een bundel artikelen over de Nederlandse receptie van poëzie uit Perzië, met daarin een overzicht van J.T.P. de Bruijn, die na enkele ‘Perzische experimenten’ van Bilderdijk rond 1820 meteen kon overstappen op de jaren 1890. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Auteurs, genres en distributiekanalenAls het gaat om de ontvangst van literatuur uit de ons omringende grotere taalgebieden, blijken partiële studies aanzienlijk meer kans op afronding te hebben. Het kennelijk meest voor de hand liggende, want in de loop van de tijd het vaakst ondernomen receptieonderzoek, is dat naar de ontvangst van het oeuvre van individuele auteurs of zelfs van afzonderlijke werken. Dat heeft de laatste decennia de kennis aanmerkelijk vergroot over de Nederlandse waardering voor of navolging van een reeks grote buitenlandse schrijvers uit de negentiende eeuw. Deze auteursgerichte benadering heeft weliswaar zijn hegemonie verloren, maar is nog altijd een zeer vruchtbare. Het blijkt bovendien mogelijk om aan de hand van een hoeveelheid auteurs- of oeuvregerichte receptiestudies te komen tot een synthese die algemenere patronen van internationale transmissie en doorwerking aan het licht brengt, zoals onlangs nog gedaan is met betrekking tot vrouwelijke auteurs.Ga naar voetnoot7 Maar er zijn ook andere invalshoeken. Zo is er de mogelijkheid van een genregerichte aanpak. Die kent momenteel niet zo veel vertegenwoordigers, maar heeft in het recente verleden wel belangwekkende inzichten opgeleverd over de smaak van het lezerspubliek en de internationale inbedding van de Nederlandse literatuur in de negentiende eeuw. Ik denk hier in de eerste plaats aan populaire genres als de roman, de gothic novel in het bijzonder, de typebeschrijving, en, van een andere orde, de ‘immorele literatuur’, die vooral uit Frankrijk afkomstig zou zijn.Ga naar voetnoot8 Hoe belangwekkend ook, ik stip deze genregerichte optie slechts aan in het voorbijgaan, om wat langer stil te kunnen staan bij een tweede alternatief, georiënteerd op de distributiekanalen waarlangs processen van internationale transmissie en doorwerking zich voltrokken. Onlangs heb ik uiteengezet dat er in de periode 1880-1940 via het onderwijs in de moderne vreemde talen slechts een beperkte kennismaking mogelijk was met buitenlandse literatuur. Voor een kosmopolitisch referentiekader bij het lezerspubliek stond destijds veeleer het vertaalwezen borg, in symbiose met uitgeverijen van boeken en periodieken en met het theaterbedrijf.Ga naar voetnoot9 De vraag is in hoeverre de literaire wereld zich in de negentiende eeuw al in die richting aan het bewegen was, en zo ja: hoe dat dan gebeurde. Zoals bekend zou het voortgezet onderwijs, en daarmee het literatuuronderwijs, pas in de loop van de tweede eeuwhelft toegankelijk worden voor bredere lagen van de Nederlandse bevolking. Leergierigen deden daarnaast vaak literaire kennis en vaardigheden op door zelfstudie en - bij wijze van volwasseneneducatie op particulier initiatief - door deelname aan het culturele verenigingsleven. Voordrachten en lezingen met achtergrondinformatie brachten kunstlievende leden en hun introducés extra literaire competentie bij.Ga naar voetnoot10 Sommige genootschappen legden zich ook wel speciaal toe op internationale literair-culturele vorming, zoals de in 1883 gestichte Alliance Française of de vroegere en kleinschaliger English societies van Groningen, Amsterdam en Rotterdam.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Geïmporteerde en vertaalde werkenIntussen voerde de boekhandel een stortvloed aan buitenlandse fictie aan, in de oorspronkelijke taal of in vertaling. Graag zou ik meer zicht krijgen op de ontwikkeling van beide segmenten, om contemporaine berichtgeving over de toegestroomde lectuur op betrouwbaarheid te kunnen beoordelen. Wel is al een begin gemaakt met de bestudering van de manier waarop uitgeversfamilies met Duitse wortels, zoals Bohn en Thieme, zich hebben beijverd voor de introductie van Duitstalige literatuur.Ga naar voetnoot12 En ook is inmiddels het nodige bekend over de wijze waarop Engelse literatuur in de negentiende eeuw een steeds groter marktaandeel verwierf in Nederland.Ga naar voetnoot13 Volgens het hierboven aangehaalde publicatieoverzicht in Noord en Zuid leverde Engeland in 1884 zelfs het grootste contingent vertaalde romans.Ga naar voetnoot14 Maar als we mogen afgaan op een vier jaar eerder in dat tijdschrift gepubliceerde getuigenis van de Oostenrijkse literatuur- en theaterhistoricus Ferdinand von Hellwald, overtrof op dat moment het aantal in Nederland gelezen, uit het Duits vertaalde romans die welke uit het Engels en Frans vertaald waren ‘aanmerkelijk’: Verschijnt in Duitschland een nieuwe roman van Auerbach, Spielhagen, Freitag of een ander bekend schrijver, dan ziet het lezend Hollandsch publiek reeds lang te voren met gespannen verwachting de verschijning daarvan te gemoet, en de uitgever der vertaling kan zeker zijn, dat hij goede zaken maakt. Feitelijk heeft in den laatsten tijd bij ons geen, slechts half lezenswaarde roman de pers verlaten, of hij kreeg daar [in Nederland] reeds dadelijk, in Hollandsch gewaad gekleed, zijn plaats in de bibliotheken en leesmuseums.Ga naar voetnoot15 Al die vertalingen namen intussen niet weg, aldus een redactionele voetnoot bij deze passage, dat ook het aantal geïmporteerde Duitse romans ‘reusachtig’ was: ‘Er is zeer zeker geen land in Europa, dat in evenredigheid tot de bevolking, zooveel Duitsche werken leest.’ En dat lag niet alleen aan het grote aantal in Amsterdam en Rotterdam woonachtige Duitsers, aangezien er in kleinere plaatsen ook veel leesgezelschappen waren die ‘de nieuwste werken in vier talen’ lieten circuleren. Daarbij hadden Duitse boeken dan de voorkeur, zegt deze bron, ten eerste omdat jongelui het eerst Duits konden lezen, ten tweede ‘omdat de Duitsche toestanden en de Duitsche denkbeelden ons [Nederlanders] nader liggen dan de Engelsche of de Fransche’, en ten derde omdat het commissiestelsel van de Duitse boekhandel het de Nederlanders als geen ander gemakkelijk maakte om boeken uit Duitsland ter inzage te krijgen.Ga naar voetnoot16 Enkele jaren later voert de overzichtschrijver van Noord en Zuid de mate van geestelijke verwantschap aan, als hij een verklaring zoekt voor het opmerkelijke feit dat er zo weinig Franse romans in het Nederlands verschijnen. Misschien staan de zeden en gewoonten in die Franse boeken te ver af van de Nederlandse, oppert hij. Maar het kan ook zijn dat het lezende publiek zo goed Frans kan, dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vertalen overbodig is, te meer daar Franse boeken gewoonlijk goedkoper zijn.Ga naar voetnoot17 Daarbij gaat deze zegsman overigens wel voorbij aan het feit dat Nederland in de jaren 1855-1862 auteursrechtverdragen met Frankrijk, België en Spanje gesloten had, wat het voor Nederlandse uitgevers ongetwijfeld ook minder lucratief maakte om Franse boeken te laten vertalen. Maar dat vrij veel Nederlanders het Frans beheersten, werd in ieder geval wel vaker genoemd als een reden waarom er weinig vertaald werd uit die taal. Hoe zat dat dan met toneelstukken? Daar lagen de verhoudingen anders. Een volgende redactionele voetnoot bij Von Hellwalds stuk leert dat er de laatste twintig jaar, dus sinds 1860, ook veel meer toneel uit het Duits dan uit het Frans vertaald is, maar dat Franse stukken de laatste zes jaar wel ‘veel meer in trek’ zijn.Ga naar voetnoot18 Dit lijkt al te bescheiden voorgesteld, want ook over een langere periode bezien verkreeg het uitgevoerde toneelrepertoire van Franse herkomst waarschijnlijk een overwicht. Meer dan de helft van wat het toonaangevende Nederlandstalige huisgezelschap van de Koninklijke Schouwburg in Den Haag op de planken bracht vóór 1860, was van Franse origine, tegenover ongeveer een kwart aan Duits materiaal.Ga naar voetnoot19 Daarnaast omvatte het repertoire van de Hollandsche Schouwburg slechts ongeveer 1/8 aan oorspronkelijk Nederlandstalig werk. Alleen toen de Belgen in 1830 in opstand kwamen, kregen stukken van Noord-Nederlandse bodem even de overhand.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||||||||||||||||
VertaalzuchtNiet voor niets luidde een veel gehoorde klacht dat Nederland behept was met een ongebreidelde neiging tot vertalen en bewerken, en dat was altijd al zo geweest. De Middelnederlandse letterkunde was volgens Busken Huet veeleer een West-Europese letterkunde: De taal van het Nevelinge-, de taal van het Roelandslied, de taal van den Willem van Oranje,Ga naar voetnoot21 waren voor de ontwikkeldsten onder de Nederlanders der 13de eeuw geen gesloten boeken. Zelfs kan beweerd worden, wanneer men op het middelmatig talent der middennederlandsche overzetters dezer laatste gedichten let, dat een Nederlander dier | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dagen geen hoogvlieger behoefde te zijn om met de letterkunde onzer oostelijke en onzer westelijke naburen tamelijk gemeenzaam te verkeeren.Ga naar voetnoot22 En in de zeventiende eeuw, zo signaleerde Kalff aan het begin van de twintigste, kwam het voor dat er in de Nederlanden minstens zo veel vertaalde kluchten en blijspelen verschenen als oorspronkelijke. Deze literatuurhistoricus veronderstelde dat de literaire oriëntatie op het buitenland bevorderd werd door de internationale handel die Nederland dreef.Ga naar voetnoot23 Maar zijn collega Te Winkel meende dat zelfstandig denken de Hollandse dichters nu eenmaal niet gegeven was. Als er te onzent onafhankelijke intellectuele prestaties geleverd waren, was dat hoofdzakelijk te danken aan Vlamingen en Brabanders die ‘in dichte drommen’ naar het Noorden uitgeweken waren.Ga naar voetnoot24 Zelf zou ik een verklaring voor die vertaalwoede liever zoeken in het mechanisme van vraag en aanbod. In 1840 verontschuldigden de Hollandsche Schouwburg-directeuren Hoedt & Bingley hun keuze voor een Parijse publiekstrekker als De schipbreuk der Medusa door aan te voeren dat er nu eenmaal veel te weinig speelbaars van nationale makelij beschikbaar was.Ga naar voetnoot25 Dat tekort zou de Nederlandse theaterwereld de hele negentiende eeuw blijven voelen. Ik vermoed dat het mede werd veroorzaakt door het abonnementensysteem van de schouwburgen, die hun abonnees de nodige afwisseling moesten garanderen met een zeer hoge omloopsnelheid van het opgevoerde repertoire. Bij een gezelschap als de Hollandsche Schouwburg stonden de meeste stukken niet langer dan vijf dagen op het programma.Ga naar voetnoot26 Er was hier dus zeker een markt voor vertalingen, die Nederlandse schrijvers onmogelijk in zijn geheel konden bevoorraden, en zeker niet voor de geringe bedragen die theaterexploitanten gewoonlijk voor vertalingen neertelden. En daar kwam dan nog bij dat de internationale productie deze exploitanten natuurlijk ook een veel ruimere keuze bood. Een andere sector die om goedkope fictie verlegen zat, was de periodieke pers. Zoals bekend, nam het kranten- en tijdschriftenbedrijf vooral een hoge vlucht in de tweede helft van de negentiende eeuw, net als de talrijk opkomende en voor een belangrijk deel met vertaald materiaal gevulde literaire series.Ga naar voetnoot27 Presenteerde een weekblad als Euphonia in de jaren 1810 en 1820 vertalingen uit, onder meer, het Frans, Duits en Engels, nadien waren het in Nederland bijvoorbeeld Het Leeskabinet, De Gids, Europa en De Tijdspiegel die fictie van buitenlandse herkomst aanboden. De Tijdspiegel had ook een speciale rubriek waarin vertalingen besproken werden. En de dagbladpers ontdekte het feuilleton. Het Nieuws van den Dag, het Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamsche Courant, De Amsterdammer - allemaal drukten ze veelal uit het buitenland afkomstige romans af in vele afleveringen. Dat werd een doeltreffend middel geacht om lezers te binden. Die zouden de keuze van hun krant zelfs wel laten afhangen van het feuilleton. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Waardering van het vertalenToch stond het vertaalbedrijf bijna de hele negentiende eeuw in een kwade reuk; al sinds de tweede helft van de achttiende eeuw zag menigeen het als een ernstige bedreiging van de Nederlandse taal en cultuur. Zorgwekkend leek niet alleen de overstelpende hoeveelheid vertalingen die na 1750 vervaardigd werd, maar ook de ondermaatse kwaliteit van veel vertaalwerk. Deze zou zowel te wijten zijn aan een weinig kieskeurige selectie van over te zetten teksten als aan de gebrekkige taalvaardigheid van veel vertalers, die slechts om den brode heetten te vertalen, en dus niet uit liefde voor de kunst. Het is een zienswijze die na 1800 steeds meer bijval zou vinden.Ga naar voetnoot28 Gezien de alomtegenwoordigheid van vertalingen is het niettemin opmerkelijk hoe misprijzend negentiende-eeuwers over het vertaalbedrijf zijn blijven schrijven. Men diende zijn dorst te laven aan de bron, heette het, en niet met gefuste of gebottelde dranken. In zijn zeker tot 1860 herdrukte Mengelpoëzy uit 1799 verwoordde Bilderdijk de door veel van zijn tijdgenoten beleden noodzaak om adapterend te vertalen: Hy bedriegt zich, die ooit gelooft, van een oud Dichter een redelyk naauwkeurig denkbeeld in zijne Vertaling te kunnen geven. De inhoud, de opvolging der gedachten, de afwisseling der onderscheiden soorten van stijl die een Schrijver gebruikt: zie daar byna alles, wat men in der daad uit kan drukken. Den Schrijver te doen spreken alsof hy-zelf in onze Taal had gedacht en geschreven, is gewis 't hoogste toppunt van volkomenheid waartoe men het brengen kan. Maar het onderscheid van twee Talen, die door den tusschenstand van verscheidene Eeuwen van elkander verwijderd zijn, is te groot, om het geen men in de eene zekere wijze gezegd vindt, op juist de zelfde wijze in de andere uit te drukken; zoo, dat het op gelijke wijze zoude aandoen.Ga naar voetnoot29 Veel negentiende-eeuwse vertalers volgden de dichter daar nog in, ook als het tijdsverschil geringer was, waardoor ze een gemakkelijk doelwit werden voor de kritiek dat ze de originele tekst tekortdeden. Dat was al vaak zo, constateerde Kalff, in de zeventiende en achttiende eeuw, toen de werken van zelfs de grootste toneelschrijvers in Nederland verprutst werden tot iets dat ‘uitermate onbeteekenend’ moest heten.Ga naar voetnoot30 In de negentiende eeuw was dat niet anders. Aan een uit 1854 daterende opsomming van Byron-vertalingen in het tijdschrift De Navorscher voegt de opsteller de mededeling toe: ‘Hoe middelmatig de meeste dezer vertalingen zijn, zullen zij, die met het oorspronkelijke bekend zijn, gemakkelijk opmerken en bejammeren’. Hij had het hier zowel over vertaalwerk van, uitgerekend, Bilderdijk en zijn ‘vrouwe’ als over dat van Nicolaas Beets, Isaac da Costa, J.J.A. Gouverneur, Adriaan van der Hoop, Karel Ledeganck, Jacob van Lennep en Jan van Walré.Ga naar voetnoot31 Zulke literatoren van naam en faam werden dus evenmin gespaard | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als de talrijke broodvertalers die het vertaalbedrijf voortdurend zo'n slechte naam bezorgden. Tollens' in 1839 verzamelde vertalingen uit het Duits, Engels en Frans kon men volgens de Noord en Zuid-redactie moeilijk beschouwen als Dichtbloemen, bij de naburen geplukt, zoals de titel van de bundel luidde; ze waren veeleer ‘met onbedreven hand van den stengel gerukt.’Ga naar voetnoot32 En Alberdingk Thijm leverde weliswaar een ‘vrij verdienstelijke’ vertaling van de Misanthrope, schreef een ander, maar Hoezeer zinkt zij [...] bij het oorspronkelijke in het niet, hoeveel moeite kost het hem, die het laatste [het origineel] kent en liefheeft, de eerste [de vertaling] tot een einde te brengen. Dreigend voegt hij eraan toe: De ontzagwekkende meesterwerken zijn zonder genade voor hem, die zich er aan vergrijpt. Wie ze bewonderen wil, moet zich tot hen omhoog werken. Een vertaalde ‘Misanthrope’ is niet meer van Molière.Ga naar voetnoot33 Voor wie een dergelijke precieze vertaalopvatting nog aanhing aan het eind van de negentiende eeuw, moet Willem Paap een extra ontluisterend portret van de Tachtigers geschilderd hebben, toen hij ze in zijn sleutelroman Vincent Haman voortdurend in de weer liet zijn met vertaalwerk. Moree alias Willem Kloos vertaalt hier Vergilius, De Milde alias Hein Boeken fragmenten van Dante; Ruygrok ofte wel Jac. van Looy drama's van Shakespeare. Vertalen wordt, net als het schrijven óver andermans werk, door Paap voorgesteld als een in het oog lopende demonstratie van creatief onvermogen. ‘Gek, dat de menschen in Holland altyd zoo zaten te vertalen. En dat ze daar zoo'n waarde aan hechtten’, mijmert de sympathieke Esther Luzac in het boek, Waarom of ze tegenwoordig in Holland toch weer allemaal aan 't vertalen waren in plaats van zelf kunst te maken? En als zy niet zaten te vertalen, dan schreven ze óver anderen, over Shakespeare, Zola, Dante... Als die Zola, Dante, Shakespeare altyd hadden zitten vertalen en schryven over anderen, hadden ze hun kunst niet klaar gekregen...Ga naar voetnoot34 Toch was voor de reputatie van de vertaalsector het tij inmiddels flink aan het keren bij het verschijnen van Paaps roman in 1898. Een vertaling was weliswaar niet van dezelfde artistieke orde als een oorspronkelijk literair werk, maar zeker in de laatste decennia van de negentiende eeuw vereiste het vertalen van serieuze literatuur wel degelijk de hand van een kunstenaar. De taaldidacticus C.H. den Hertog ging in 1889 nog een stap verder toen hij betoogde dat een kunstzinnige vertaler de oorspronkelijke auteur zelfs kon overtreffen: Wij zouden durven beweren, dat artistieke vertalers, die het overbrengen van de eene taal in de andere, tot meer dan een handwerk verheffen, - wij denken aan Lindo, Vosmaer, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Huet, Burgersdijk, Van Hamel, - in hun onvermoeid zoeken naar de meest geschikte aequivalenten, soms meer kans hebben, de verborgen schatten der taal aan het licht te brengen, dan de oorspronkelijke kunstenaar, die veel eerder in de verleiding komt zijne gedachten eenigszins te wijzigen, naar de voor de hand liggende uitdrukkingen, welke hem toevloeien, en die hij niet altijd den moed heeft terug te wijzen.Ga naar voetnoot35 Den Hertog schreef dit toen hij deel uitmaakte van de Noord en Zuid-redactie, waarin hij Taco de Beer bijstond in diens letterkundige onderricht aan de studerende onderwijzer. Deze was de vreemde talen meestal niet machtig, maar, zo meende Den Hertog, hij kon zijn geestelijke horizon alsnog aanzienlijk verruimen met vertalingen. Door deze te bestuderen en ook zelf te vervaardigen zou hij zich bovendien stilistisch kunnen bekwamen, doceerde De Beer, terwijl de lectuur van buitenlandse schrijvers hem tevens voorbereidde op de studie van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Tal van literair-historische feiten waren immers niet te duiden zonder het juiste internationale perspectief.Ga naar voetnoot36 | |||||||||||||||||||||||||||||
Navolging en oorspronkelijkheidEén van die literair-historische feiten was dat literatoren nog wel eens geheimzinnig deden over de buitenlandse herkomst van hun bronnen. Jacob van Lennep raakte daardoor ook omstreden, omdat hij al te achteloos omging met de grens tussen literaire navolging en letterdieverij.Ga naar voetnoot37 Ingewikkelder werd het - en ook dat deed Van Lennep wel eens - als auteurs een dwaalspoor uitzetten, zoals Betje Wolff, Bilderdijk en Tollens met hun Bürger-vertalingen. Daarvan suggereerden ze dat het rechtstreekse overzettingen waren van gedichten uit Thomas Percy's Reliques of Ancient English Poetry, terwijl ze dus in werkelijkheid Duitse bewerkingen daarvan door Gottfried August Bürger hadden vertaald. In andere gevallen verwezen ze weer alleen vaag naar een bron die Percy had opgegeven.Ga naar voetnoot38 Nu was het gebruik van tussenvertalingen in de achttiende eeuw nog een gangbaar verschijnsel geweest, maar rond 1800 rezen daar bezwaren tegen.Ga naar voetnoot39 En met vertalingen uit de tweede hand die niet als zodanig werden gepresenteerd, ging men in negentiende-eeuwse ogen eens te meer over de schreef. Literaire stof overnemen zonder vermelding van de vindplaats was weliswaar geoorloofd, maar alleen als die in een geheel nieuwe, en niet enkel vertaalde vorm gegoten werd. Zo'n voorschrift is tevens een vermaning aan de hedendaagse receptie-onderzoeker, om bedacht te zijn op dwaalsporen en om zich rekenschap te geven van de normen en gebruiken ten aanzien van literaire ontleningen. Deze conventies hangen samen met opvattingen over oorspronkelijkheid en navolging, die, denk ik, pas rond 1860 begonnen op te schuiven in de richting van ons moderne begrip van ontlening en plagiaat.Ga naar voetnoot40 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Iets oorspronkelijks of origineels was in de eerste helft van de negentiende eeuw nog niet per definitie datgene wat nog nooit vertoond was; het was eerder iets waarin een oorsprong tot uitdrukking kwam. In zijn gezaghebbende Verhandeling over de invloed van diverse Europese literaturen op de Nederlandse, geschreven in 1821, gaat Willem de Clercq uit van een oorspronkelijkheidsconcept dat bovendien een religieuze dimensie heeft.Ga naar voetnoot41 Volgens hem heeft de Europese beschaving christelijke wortels en kan díe literatuur die van deze christelijke origine het meest heeft behouden, het best de (goddelijke) waarheid tot uitdrukking brengen. Letterkundige beïnvloeding is een middel tot overdracht van de oorspronkelijkheid ofte wel de waarheid. Beïnvloed worden is daarmee voor De Clercq niet alleen het formeel overnemen van stilistische uiterlijkheden, maar ook een geestelijk assimilatieproces. Een nationale literatuur is ontvankelijker voor het vreemde, naarmate de geestelijke verwantschap tussen beide groter is. Het oorspronkelijke en het eigene van die literatuur blijven bij alle navolging het best bewaard in het contact met een verwante literatuur, aldus De Clercq. Vreemde invloed is op zichzelf niet erg; het komt erop aan wat de ontvanger er mee doet, hoe het contact met het vreemde wordt verwerkt, en of de oorspronkelijkheid daarbij bewaard blijft. De waarde van een nationale literatuur wordt volgens De Clercq immers bepaald door de mate van oorspronkelijkheid. Dat gehalte kan worden aangetast door een te vergaande navolging van een literatuur die minder oorspronkelijk is en dan gaat domineren. De Clercq onderscheidt namelijk verschillende soorten navolging: het navolgen van klassieke auteurs om ze te overtreffen en het navolgen van moderne. Het laatste schiet in sommige gevallen door en leidt dan tot onderwerping. Dat heet ‘slaafse navolging’. Dit vindt De Clercq extra gevaarlijk als het gaat om de Romaanse literaturen, in casu de Italiaanse en Franse, die zich ver van het oorspronkelijke verwijderd hebben door open te staan voor sterke klassieke, dus onchristelijke invloeden. Het is een visie, al dan niet rechtstreeks ontleend aan De Clercq, die in de negentiende eeuw een rol lijkt te hebben gespeeld bij de verontruste kijk op de verhouding tussen de Franse en de Nederlandse literatuur. De laatste zou daarin een slavin zijn, ‘die zich, bij afwezigheid van Mevrouw de meesteres, met den opschik mooi tracht te maken van haar, voor wie zij kruipt’. Ik citeer hier A.S. Kok, die zelf enige naam maakte als Dante- en Shakespeare-vertaler, maar zich in 1894 niettemin zorgen maakte over de vernietiging van het nationaal karakter in onze literatuur; al wat er frisch en oorspronkelijk in is of kon zijn, wil men enten op een vreemden stam, maar de vruchten, die er van komen smaken niet naar vaderlandschen grond.Ga naar voetnoot42 | |||||||||||||||||||||||||||||
BesluitNaast de mogelijkheid om de negentiende-eeuwse ontvangst van individuele auteurs en hun werk of de verspreiding van zich internationaal verbreidende gen- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
res te bestuderen, heb ik de mogelijkheid van onderzoek naar distributiekanalen uitgelicht. Resultaten van auteurs- of genregericht onderzoek zouden daarmee ingekaderd kunnen worden en meer reliëf kunnen krijgen. Zo moeten we het culturele verenigingsleven niet over het hoofd zien als medium voor de introductie en verspreiding van anderstalige literatuur. Maar minstens zo belangrijk lijkt me onderzoek naar het vertaalwezen, zoals dat in dienst stond van het kranten- en tijdschriftenbedrijf, de theaterwereld en de boekhandel, die overigens ook literatuur importeerde in onvertaalde gedaante. Wie de receptie van literatuur in vertaalde vorm wil bestuderen, moet zich daarbij rekenschap geven van de poëticale opvattingen die ten grondslag lagen aan de negentiende-eeuwse vertaalpraktijk, nauw samenhangend met destijds gehuldigde ideeën over navolging en oorspronkelijkheid. Tot slot: door aandacht te besteden aan internationaliserende distributiekanalen, komen ook de intermediairs die deze kanalen vertegenwoordigden beter tot hun recht. Als de schijnwerpers gericht staan op verenigingsbestuurders, vertalers, redacteuren, toneelleiders of uitgevers, treden vanzelf allerlei tot dusver onderbelichte sleutelfiguren in het culturele leven op de voorgrond.Ga naar voetnoot43 Op zichzelf al een goede reden om ter harte te nemen wat de latere hoogleraar Nederlandse letteren J. Prinsen in 1899 schreef over zijn vakgebied: [...] onze letterkunde is nu wel nooit bepaald dood geweest, wel niet geheel ontbloot van oorspronkelijkheid, maar alles komt toch ten slotte in hoofdzaak neer op een vrij tam volgen van een reeds verouderde mode uit het buitenland. Daarom kan dan ook de studie van onze letterkundige geschiedenis meer nog dan van eenig ander land alleen dan aantrekkelijk worden, wanneer men ze steeds en immer beschouwt in verband met wat er in het buitenland gebeurde.Ga naar voetnoot44 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurHuygens Instituut knaw |
|