Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
Lia van Gemert
| |||||||||||||||||||||||||
1 De internationaliteit van vroegmoderne literatuurEen benadering van de vroegmoderne literatuur buiten de internationale context om is ondenkbaar. Zonder Petrarca's veertiende-eeuwse sonnetten en hun zestiende-eeuwse navolgingen in de Pléiade-poëzie zouden immers de Nederlandse petrarkistische varianten niet bestaan hebben, van de Vlaamse van Lucas d'Heere en Jan Van der Noot tot de noordelijke van Constantijn Huygens en Jacob Westerbaen en de achttiende-eeuwse van Hubert Poot en Elisabeth Koolaert-Hoofman. Zonder de zestiende-eeuwse emblemen van de Italiaan Andrea Alciato geen Jacob Cats. En als we de wortels nog iets langer maken: zonder de klassieke tragedies van Sophocles, Euripides en Seneca geen treurspelen van Vondel of Huydecoper en bijvoorbeeld ook niet van Shakespeare of Corneille. Zonder de geschiedschrijving zoals de Romein Tacitus die in de Annales had laten zien, geen Nederlandsche historien van P.C. Hooft. Dat allemaal tenminste niet in de huidige vorm en inhoud. In de literatuur van de vroegmoderne tijd circuleren principes van constructie en inhoud vrijelijk door Europa - en elk taalgebied eigent zich zo zijn eigen varianten van thematiek en ideologie toe. In dat licht is het niet vreemd dat de onlangs verschenen Nederlandse vertaling van Anne Gédéon Lafitte de Pelleports Les Bohémiens (eerste Franse druk in 1790) als een Nederlandse gebeurtenis gevierd werd, al was de aanleiding voor de nuchtere 21ste-eeuwer natuurlijk alleen maar dat een exemplaar van het boek in de Haagse kb was aangetroffen.Ga naar voetnoot1 Anders dan in het nummer van Nederlandse letterkunde: Het buitenland bekeken. Vijf internationale auteurs door Nederlandse ogen (1900-2000),Ga naar voetnoot2 dat de aanleiding is voor dit artikel, is het internationale karakter van de vroegmoderne intertekstualiteit dus reeds volop bekend en ook de oorzaak ervan: de internationale worteling is een rechtstreeks gevolg van de opvattingen over kunst als imitatie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
van voorbeelden, hetzij uit de natuur, hetzij uit de literatuur of andere kunsten. Toch blijven er genoeg vragen over als we de focus voor het materiaal verleggen van bekende naar onbekende teksten, bijvoorbeeld het vroegmoderne fictionele proza, waarbinnen zich gaandeweg onder andere de term ‘roman’ profileert. Dan staat de literatuurhistoricus plotseling met de mond vol tanden als het om internationaliteit gaat en niet alleen bij die vraag. Veel ingrediënten uit de vroegmoderne literatuur die in de literatuurgeschiedenis als de vaststaande ‘waarheden’ voor Renaissance en Verlichting gelden, lijken in dit proza niet of veel minder van toepassingGa naar voetnoot3 - als de indruk niet bedriegt in de zeventiende en ook nog geruime tijd in de achttiende eeuw, misschien zelfs tot 1780, wanneer de stroom Nederlandse briefromans op gang komt. Kwesties bijvoorbeeld van navolging vs. oorspronkelijkheid, van de verhouding tussen lering en vermaak, van technische compositie en van openlijk auteurschap worden door auteurs (vooral als ze een ‘roman’ schrijven) zowel expliciet als impliciet op de agenda gezet. ‘Wij doen het anders’, is de boodschap aan de gevestigde orde. Dat maakt het fictionele proza tot interessante materie. Of deze positie van het buitenbeentje ook voor andere Europese taalgebieden opgaat, is een even intrigerende kwestie. Voor Engeland, Duitsland en Frankrijk zijn er aanwijzingen dat het antwoord ja is, maar tegelijk is duidelijk dat elk land een eigen context om de literaire gebeurtenissen heen heeft.Ga naar voetnoot4 Zowel nationaal als internationaal - of beter gezegd: per taalgebied en over verschillende taalgebieden samen - vormt de menigte teksten een druk mozaïek, met stenen die niet vanzelfsprekend op kleur of vorm sorteerbaar zijn. Om meer greep op de zaak te krijgen is een centrale aanpak nodig waarin verschillende taalgebieden aan dezelfde onderzoeksvragen onderworpen worden. De uitdaging om hier een Europees netwerk van onderzoekers voor te vormen is evident. In dit artikel bespreek ik enkele mogelijkheden voor het Nederlandse materiaal in zo'n kader. | |||||||||||||||||||||||||
2 Zeventiende-eeuws fictioneel proza in het NederlandsVooraf enkele algemene opmerkingen over het fictionele proza, waarvoor ik de verzamelnaam ‘roman’ zal hanteren. De hedendaagse situatie dat elke schrijver met de term ‘roman’ een persoonlijk ingevuld visitekaartje met opvattingen over kunst kan afgeven, verschilt eigenlijk niet zoveel van de zeventiende-eeuwse, met dien verstande dat de 21ste-eeuwse auteur doorgaans bewust positie kiest en de zeventiende-eeuwer arbitrairder te werk ging. Fictioneel proza van welke soort dan ook kon in de zeventiende eeuw in aanmerking komen voor de term ‘roman’: die werd bijzonder ruim geïnterpreteerd, zowel door de, vaak anonieme, auteurs zelf als door hun commentatoren. Er was nauwelijks sprake van een vastomkaderd genre, een punt dat vanuit het perspectief van de hedendaagse onderzoeksmethoden meteen bevestigd wordt. Een simpele confrontatie met criteria uit de actuele proza-analyse (zoals de mate van samenhang tussen de gebeurtenissen, de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
personagestructuur, het spel met vertelperspectieven en de gevolgen die dat alles heeft voor de positiebepaling door de lezer) toont vaak al aan hoe grillig en incoherent de teksten waren en hoe moeilijk het is ze te groeperen.Ga naar voetnoot5 Het is zelfs de vraag of het zinvol is om naar een groepering op basis van dergelijke criteria te streven en of andere criteria, zoals de doorwerking van klassieke en middeleeuwse motieven of de maatschappelijke ideologie, geen zinniger alternatief vormen. Vooralsnog is er echter zo weinig analytisch werk verricht dat het verstandig is de rekkelijke weg te gaan en de verzameling fictionele teksten ruim te houden, ongeacht of ze zich ‘roman’ noemen (danwel of ze volgens een bepaalde grondslag achteraf voor zo'n benaming in aanmerking komen). Het ontwerpen van groeperingen gaat zo in elk geval niet mank aan voorbarige uitsluiting van teksten. Dit ruime uitgangspunt levert het volgende voorlopige signalement van het fictionele proza op. Het gaat om teksten van heel verschillende omvang, doorgaans in eenvoudige, goedkope uitgaven. Thematisch passen ze meestal aardig onder de noemer ‘het leven van...’: bundels met kleinere anekdoten en novellen, min of meer fictionele reisverhalen, bewerkingen van fictionele stof uit de oudheid en de middeleeuwen, aan de geschiedenis gelieerde verhalen en pseudobiografische levensbeschrijvingen. Veel verhalen bevinden zich op de glijdende schaal tussen feit en fictie; of het om (geheel of gedeeltelijk) oorspronkelijke of vertaalde teksten gaat, is niet altijd duidelijk. Het heeft geen zin hier de term ‘Nederlands’ puristisch te reserveren voor oorspronkelijk in die taal bedachte en geschreven teksten,Ga naar voetnoot6 niet alleen omdat dat niet altijd uitgemaakt kan worden maar ook omdat het mij gaat om het Nederlandstalige aanbod dat op de markt was. Als het in het vervolg gaat om de vroegmoderne zeventiende-eeuwse Nederlandse roman, hanteer ik die term dus voor alle min of meer fictionele verhalen in het Nederlands uit die periode, ongeacht hun herkomst en de term auteur voor de auteurs/vertalers/bewerkers van het materiaal. Wat betreft periodisering is er al het nodige voorwerk verricht. De combinatie van de verhaalthematiek met factoren uit de literairhistorische context heeft geleid tot een verdeling van de zeventiende eeuw in drie romanperioden: een eerste tijdvak tot ongeveer 1640, met enerzijds vooral ridder- en reisliteratuur en anderzijds vernieuwende initiatieven van een jonge auteursgeneratie; een tweede tot 1670, waarin de Franse liefdesroman veel invloed heeft en de roman commercieel belangrijk wordt; en een derde tijdvak tot 1700, waarin de variatie in het aanbod het grootst is en de roman pretendeert onderwerpen uit de actuele samenleving te bespreken.Ga naar voetnoot7 Hoewel de literatuurwetenschap, dankzij onder anderen Bourdieu, verlost is van de sterke nadruk op de verbinding tussen auteur en werk, is het alternatief - een analyse die veel meer factoren uit het literaire en sociale bedrijf meeweegt - nog geen vanzelfsprekendheid. Het zeventiende-eeuwse fictionele proza dwingt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
de onderzoeker echter van ingeslepen automatismen af te stappen: in veel gevallen is immers de auteur van een werk niet bekend. Dat wil overigens niet zeggen dat de identiteit van die auteurs er niet toe doet. Bij mensen als Simon de Vries, Jan Glazemaker, Lambert van den Bos, Nicolaas Heinsius jr. en Gerrit van Spaan ligt een vergelijking van de werkwijze in de titels die ze vertaalden met de werkwijze in hun oorspronkelijk(er) werk voor de hand.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||
3 Europese thematiek in NederlandEen vroegmoderne tekst kon gemakkelijk wijdverspreid raken. Dat gold eveneens voor het fictionele proza. Ook in de Republiek vonden de populaire personages uit de Europese romanliteratuur asiel, bijvoorbeeld uit liefdesverhalen en uit de schelmenliteratuur. Een bekende vertegenwoordiger van de beschaafde liefde (die teruggaat op middeleeuws gedachtegoed) is de ridder Amadis van Gaule. De zestiende-eeuwse Spaanse cylcus Amadis van Gaule (met maar liefst 21 delen) was een Europese bestseller, ook in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. Tussen 1546 en 1625 verschenen 65 Nederlandstalige edities van delen van deze soap avant la lettre. In dit type romans staat de ridderlijke erecode centraal, zowel in de galante liefde als in het heroïsche gevecht, en komen verder nogal wat sprookjesachtige elementen voor.Ga naar voetnoot9 Deze combinatie is eveneens te zien in creatieve, ironiserende bewerkingen waarin de echo van Amadis-verhalen meer of minder doorklinkt, zoals de hele reeks Don Quijote-verhalen, op basis van Miguel de Cervantes' Spaanse kassucces (2 delen, 1605-1615) over de miserabele edelman en diens cynische schildknaap Sancho Panza. Ook die waren wijd over Europa verspreid en werden in de Republiek gelezen,Ga naar voetnoot10 hoewel hier pas laat een volledige vertaling uitkwam: in 1657 publiceerde Lambert van den Bos Den verstandigen vroomen ridder.Ga naar voetnoot11 In 1697 voerde Nicolaas Heinsius jr. nog Don Clarazel de Gontarnos ten tonele, in een bewerking van de Franse Cervantes-navolging Le chevalier hypochondriaque van Duverdier uit 1632. De edele maar dommige ridder Clarazel verkeert hier in sprookjesachtige sferen waarin zich allerlei ‘wonderlijke’ verschijnselen voordoen; in een aantal taferelen wordt via anti-klerikalisme de anti-roomse stemming verder flink aangezet. Antipapisme en aandacht voor tovenarij en magie komen in de Republiek aan het eind van de zeventiende eeuw veel voor, of dat vaker gecombineerd wordt met de hoofse moraal staat minder vast, ook in internationaal kader. Het ideaal van de beschaafde liefde werd eveneens belichaamd door de deugdzame koningsdochter Argenis, de titelheldin van het Neo-Latijnse werk van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
Engelse diplomaat John Barclay, dat in 1621 in Parijs verscheen. Behalve de liefdesverwikkelingen rondom Argenis brengt het een politieke allegorie over de zeventiende-eeuwse West-Europese vorstenhoven, met confrontaties tussen protestantse en katholieke partijen en discussies over de ideale vorst, die verstandig en nobel boven de wet staat. Dit boek toont dat een roman - zeker in de eerste helft van de zeventiende eeuw - niet per definitie een banale thematiek had. Argenis had een veel filosofischer inslag en profileerde zich duidelijk als product van een elitecultuur. Dat stond succes niet in de weg, een teken dat de combinatie van verhaalvorm en bespiegelende inhoud voor een intellectueel publiek aantrekkelijk was. In de Republiek verscheen in 1627 een Neo-Latijnse druk, bij de firma Elzevier in Leiden, met een nieuw onderdeel: de identificatiesleutel bij de allegorie. Voor 1800 volgden nog zeker 50 edities door Europa heen: vertalingen/bewerkingen in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Deens, Italiaans, Zweeds, Pools, Russisch, Hongaars en tweemaal in het Nederlands, van de hand van Jan Glazemaker. Hij vertaalde in 1643 een Franse uitgave, in 1680 een Neo-Latijnse en in 1681 nog een van de vervolgen, de Franse La Seconde Partie de l'Argenis van De Mouchemberg. In 2004 hebben Riley en Pritchard Huber een paralleleditie van de Neo-Latijnse tekst en een vroege Engelse vertaling gepubliceerd, die in de beperkte vergelijking van de Engelse en de Franse cultuurgeschiedenis rondom deze teksten al duidelijk maakt welke kansen er bij uitgebreidere vergelijking tussen verschillende bewerkingen benut kunnen worden.Ga naar voetnoot12 De galante liefde is ook belangrijk in de thematiek van de zogenaamde ‘tweede generatie’: jonge auteurs die na 1630 debuteren. Ze spiegelen zich in intellectualiteit graag aan hun voorgangers Hooft en Huygens, maar zijn wat minder ernstig - geleerd vermaak is hun ambitie. Dat blijkt uit vertalingen van delen van Philip Sidney's The Countess of Pembrookes Arcadia (1590-1593) en Honoré d'Urfé's L'Astrée (1606-1627). Zo complex als deze cycli, met meerdere liefdesgeschiedenissen, vele historisch-wetenschappelijke details en ook liedjes, gedichten en brieven, zijn de Nederlandse vertalingen en eigen producten niet. Maar de inspiratie is er niet minder om, bijvoorbeeld in Johan van Heemskercks Batavische Arcadia (1637), de tweedelige Dool-hof van Socia (1643-1646) van Haring van Harinxma en Samuel van Hoogstratens Schoone Roseliin of de getrouwe liefde van Panthus (1650). Hier geldt hetzelfde als bij de Argenis-romans: er zijn studies naar bronnen en bewerkingstechnieken voor de afzonderlijke boeken,Ga naar voetnoot13 maar een grootser opgezet overzicht ontbreekt, ook in internationaal perspectief. Daardoor is niet alleen de verhouding van de Nederlandse teksten tot buitenlandse nog een open vraag, maar ook bijvoorbeeld een vergelijking van liefdesthematiek vanuit genreperspectief tussen toneel, epos, lyriek en roman. Behalve Cervantes' Don Quijote leverde Spanje nog een bron voor een Europees netwerk van verhalen: Lazarillo de Tormes, verschenen in 1554, werd hét model voor schelmenromans. Deze groep heeft in het internationaal gerichte onderzoek meer aandacht gekregen, maar relatief weinig voor wat betreft het Ne- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
derlandse aandeel.Ga naar voetnoot14 De variaties in arme, ongebonden jonge mannen, en vanaf zeker moment ook vrouwen, die rondzwervend hun kostje moeten winnen, zijn legio, van goedmoedig tot kwaadaardig. Voor hun streken putten de auteurs niet alleen uit Lazarillo's belevenissen, ook het werk van de Fransen Rabelais en Scarron werd veel benut. Een bekende Nederlandse loot is Den vermakelijken avanturier van Nicolaas Heinsius jr. (1695), mede gebaseerd op het leven van de auteur zelf. Het boek werd op zijn beurt een voorbeeld voor andere: behalve acht herdrukken volgden allerlei bewerkingen en vertalingen in het Duits, Engels, Frans en Italiaans. Ook de Spaanse zwervende schelm-misdadiger Guzman de Alfarache, geschapen door Mateo Aléman in 1599, krijgt een Nederlandse vertaling, in sterk moraliserende vorm: 't Leven van Gusman d'Alfarache (1696). | |||||||||||||||||||||||||
4 Stenen in het mozaïekHet voorgaande wekt misschien de indruk dat het wel meevalt met die onoverzichtelijkheid in het Nederlandse mozaïek, maar dat is schijn. Ik heb namelijk meer romans niet dan wel besproken omdat mijn keuze viel op teksten die via thematische correspondenties te groeperen waren. Dit criterium kan echter vooralsnog maar beperkt worden toegepast omdat van veel teksten niet duidelijk is of en hoe ze met andere corresponderen. Hoewel in de loop van de zeventiende eeuw de productie daalde, konden titels wel vijftig jaar leverbaar blijven en was er dus steeds kans dat ze andere teksten beïnvloedden. Tel daarbij op dat vanaf 1640 de diversificatie op de markt groter werd, dat tussen 1670 en 1700 de totale romanproductie 352 titels bedroeg, (waarvan 171 vertaalde, met inbegrip van herdrukken) en dat er in die dertig jaar altijd minsten vijftig titels in omloop waren, dan wordt duidelijk dat het woord ‘overzicht’ hier slechts relatief is.Ga naar voetnoot15 Leemans heeft in haar proefschrift de huidige kennis over de Nederlandse vertalingen van buitenlandse romans tussen 1670 en 1700 samengevat.Ga naar voetnoot16 Een van haar vragen was welke selectie uitgevers uit het buitenlandse aanbod maakten. Uit het Engels, Latijn, Grieks, Duits en Italiaans werden relatief weinig fictionele teksten vertaald: in de keuze speelden theologische, satirisch-allegorische en picareske thematiek een rol, terwijl daarnaast ook aansluiting op de actualiteit en de voorkeur van uitgevers (zoals de weduwe Bruyningh, Boekholt, de Ten Hoorns, Bouman) een stempel drukten. Spaanse romans waren er meer; de populariteit van auteurs als Cervantes, Quevedo en Alemán noemde ik al. Opnieuw waren godsdienstige, picareske en satirische onderwerpen dominant; aansluitend op het actuele debat over bijgeloof waren ook tovenarij en magie populair. Net als voor 1670 waren ook in de laatste dertig jaar van de eeuw Franse romans de meest vertaalde: vooral de uitgevers Timotheus ten Hoorn en Jan Bouman hielden de Franse productie nauwlettend in de gaten. Zij bepaalden op hun beurt tussen 1678 en 1687 de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
markt en zorgden voor een thematische verschuiving van verhalen over hooggestemde, galante liefde naar erotische schandaalromans. In de jaren negentig verbreedden andere uitgevers het uit het Frans afkomstige aanbod weer met verhalen over middeleeuwse ridders, klassieke en historische stof. | |||||||||||||||||||||||||
5 OnderzoeksvragenVooraf aan elke andere vraag over het materiaal gaat de bepaling van de volledigheid van het corpus. Voor de naar het Nederlands vertaalde titels lijkt het huidige overzicht vrij compleet met het bibliografische grondwerk van Gieles & Plak (1988), dat met enkele nummers is aangevuld en inmiddels digitaal doorzoekbaar is in de stcn en de Vlaamse stcv op onder andere auteur, titel, jaar, plaats van uitgave en drukker/uitgever/boekverkoper.Ga naar voetnoot17 Voor Nederlandse titels die in een andere taal vertaald zijn, is de stand van zaken minder duidelijk. Afzonderlijke onderzoekers melden hun vondsten,Ga naar voetnoot18 maar systematisering in de opbrengst is hier dringend gewenst. Aan de fu Berlin wordt onder leiding van Jan Konst, Bettina Noak en Johanna Bundschuh-van Duikeren gewerkt aan een internetbibliotheek met de Bibliographie niederländischer Literatur (von den Anfängen bis 1830) in deutscher Uebersetzung.Ga naar voetnoot19 Uiteraard moeten bij de verdere inventarisatie de digitale mogelijkheden benut worden. Uitwisseling van gegevensbestanden wordt immers, onder meer door initiatieven als dans (Digital Archiving and Networked Services), steeds gemakkelijker. Wat betreft kwantitatieve en kwalitatieve analyse met behulp van digitale instrumenten staat het romanonderzoek nog in de steigers (zoals trouwens voor meer letterkundige onderwerpen geldt); er kan wel geprofiteerd worden van good practice als de Liederenbank van het Meertens Instituut (http://www.liederenbank.nl) en het Emblem Project Utrecht (http://emblems.let.uu.nl), die resultaten presenteren in bestandskoppeling, codering, interactieve bewerking en becommentariëring van materiaal, terwijl er ook over digitale duurzaamheid is nagedacht.Ga naar voetnoot20 Met digitale hulpmiddelen moet het mogelijk zijn het corpus op verschillende fronten nader te groeperen, zeker als er in het begin niet te veel teksten tegelijk ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
toetst worden. Analyse van typografisch materiaal bevordert fondsreconstructie van uitgevers.Ga naar voetnoot21 Text mining technieken beloven talige verschillen en overeenkomsten tussen teksten evenals inhoudelijke correspondenties beter in beeld te brengen. Op dit punt zijn de plannen van de dbnl om teksten via codering doorzoekbaar te maken hoopvol (https://www.dbnl.org).Ga naar voetnoot22 Europees gezien is het identificeren en analyseren van de transfer tussen teksten in verschillende talen een belangrijk doel, waarvoor internationale codering nodig is. Uiteraard is ook de karakterisering van de niet-vertaalde ten opzichte van de vertaalde teksten intrigerend: thematisch, chronologisch en geografisch. In het actuele letterkundige onderzoek worden vaak zowel de tekst als de context geïnterpreteerd, liefst met enige samenhang. Zoals ik boven al even aanstipte, is voor de vroegmoderne roman een analyse van de poëtische principes niet zo eenvoudig. De teksten zijn doorgaans behoorlijk incoherent in bijvoorbeeld compositie, plotontwikkeling, personages en tijdsaspecten. Lineariteit en logica staan niet voorop. De auteurs etaleren ook openlijk dat ze hun eigen gang gaan en dagen de lezer voor hun spel uit. Hybriditeit troef dus. Maar met incoherentie als uitgangspunt is tekstuele analyse niet zinloos. Dan wordt bijvoorbeeld de rommelige compositie de wegwijzer naar de longitudinale ontwikkeling van kader/raamvertellingen vanaf fabelverzamelingen, via Boccaccio en Chaucer naar de Vertellingen van duizend-en-één nacht.Ga naar voetnoot23 De incoherentie is verder een aanwijzing voor een verbrokkelde consumptie: wie af en toe een episode leest, maalt minder om interne logica van het hele verhaal dan om momentane spanning. De compositie-principes zijn internationaal vergelijkenderwijs interessant, waarbij ook de mate waarin actuele, gebiedsbepaalde episodes ingevoegd worden van belang is. In de Nederlandse romans uit de tweede eeuwhelft lijkt dat regelmatig aan de orde. In Baltes Boekholts De wonderlijke vryagien en rampzaalige, doch bly-eyndige, trouwgevallen van deze tijdt (...) uit 1668, duikt naast fictieve liefdesgeschiedenissen plotseling het allegorische verhaal over ‘Herkelus’ en ‘Narsise’ (de ex-marinier Cornelis Tromp en zijn vrouw Margaretha van Raephorst) op en in het anonieme d'Edele Sandastra (...) uit 1680 moet de heldin, na tal van omzwervingen, in Zweden getuigen in een heksenproces. Het heeft er veel van weg dat uitgever Van Royen hier een plaats vond voor een recent pamflet over heksenvervolging.Ga naar voetnoot24 In beide gevallen rijst onmiddellijk de vraag waarom dit Fremdkörper over een actuele gebeurtenis wordt verwerkt. De episodes zijn in de titel niet extra gemar- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
keerd dus als het om commerciële motieven ging, zijn die alleen mondeling door de verkopers geventileerd. Het kan (daarnaast ook) gaan om een moralistische aanwijzing over de nobele inborst van de personages. Dat is voor de roman een berucht punt: de auteurs steken vaak openlijk de draak met de belerende intenties van literatuur en laten het meer dan in dramatische en lyrische genres aan de lezer over om conclusies over (on)gewenst gedrag te trekken. Dat is hier niet anders, maar het optreden van de helden kan moeilijk anders dan positief uitgelegd worden. Opiniëring is dus wel aan de orde. Leemans heeft het gedrag van de stedelijke burger aangewezen als de sleutel tot interpretatie van de oorspronkelijke Nederlandse roman tussen 1670 en 1700. Het gaat om herkenbare mensen die in een actuele setting hun (vaak verkeerde) keuzes maken. Grootes heeft aangevuld dat de roman anders dan het oudere volksboek de stedelijke beau monde aanmoedigt tot deftig en deugdzaam gedrag.Ga naar voetnoot25 Hier ligt volgens mij het kansrijkste uitgangspunt voor Europees onderzoek naar de vroegmoderne roman. Deze teksten confronteren het publiek met zijn eigen gedragsnormen en maken de sociale dimensies van literatuur zichtbaar. Het onderzoek naar identificatiepatronen voor verschillende maatschappelijke milieus in verschillende cultuurgebieden kan losbarsten. | |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurAfdeling Neerlandistiek UvA |
|