Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||
Natascha Veldhorst
| |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
Uiteenlopende vormen van receptieHieronder volgt een summiere opsomming van de verschillende aspecten van het Nederlandse literaire leven in de zeventiende eeuw, waarin de invloed van buitenlandse literatuur is aan te wijzen. Deze lijst van tien aandachtspunten - die elkaar vanzelfsprekend hier en daar overlappen - biedt tegelijk een overzicht van de receptiegebieden die consequenter bestudeerd zouden kunnen worden. In de eerste plaats moeten natuurlijk de vertalingen en bewerkingen van buitenlandse teksten worden genoemd, van bekende auteurs zoals Petrarca, Tasso, Guarini, Dante, Ronsard, Lope de Vega, Calderon en Shakespeare, maar ook van inmiddels vergeten schrijvers. Ten tweede zijn de uiteenlopende vormen van intertekstualiteit van belang: dat geldt zowel voor de overname van citaten en tekstfragmenten, als voor de specifieke thematiek en stijlkenmerken van een bepaalde auteur. In de derde plaats kan de imitatie of nabootsing van buitenlandse literaire genres aan de orde komen. Een voorbeeld hiervan is het oorspronkelijk Engelstalige theatergenre van de ‘jig’, dat hier te lande in het tweede decennium van de zeventiende eeuw als ‘singhende klucht’ geïntroduceerd werd. Ten vierde was er de relatief grote invloed van buitenlandse literaire theorieën. Zo liet Theodore Rodenburgh zich voor zijn Eglentiers Poëten Borst-weringh van 1619 inspireren door Sydneys Defence of Poetry, en baseerden latere Nederlandse toneelschrijvers zich in hun voorwoorden op de Frans-classicistische dramatheorie van Corneile en Racine. In de vijfde plaats kunnen de vele evaluerende uitspraken van Nederlandse schrijvers over de toenmalige buitenlandse literatuur niet worden gemist. Zulke uitingen zijn niet alleen te vinden in literair werk, zoals de lofprijzingen op Dante en Petrarca in P.C. Hoofts Rijmbrief uit 1600, maar ook in brieven, dagboeken en reisverslagen. Ten zesde zijn er de verhitte discussies die gedurende de eeuw op papier zijn gevoerd over het binnendringen van buitenlandse kunst en literatuur in ons land. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw werd bijvoorbeeld de invloed van de Franse en Italiaanse opera als zeer schadelijk ervaren voor het Nederlands toneel. In de zevende plaats was het aandeel van buitenlandse literaire werken in boedelbeschrijvingen van privé-bibliotheken en fondslijsten van boekhandels van belang. Ten achtste was er de niet te onderschatten invloed van rondreizende theatergezelschappen die vanuit het buitenland ons land aandeden, zoals de Engelse troepen aan het begin van de eeuw en de Franse en Italiaanse operagezelschappen in het laatste kwart van de eeuw. Ten negende kunnen de correspondenties worden genoemd van bekende en minder bekende Nederlandse schrijvers (bijvoorbeeld Constantijn Huygens en P.C. Hooft) met auteurs, kunstenaars en componisten uit andere landen. En ten slotte zijn er dan nog de (auto)biografieën van auteurs, die nogal eens informatie bevatten over hun buitenlandse reizen, de individuele Grand Tours die destijds nog sterk bijdroegen aan de verspreiding van literatuur. | |||||||||||
Verschillen en overeenkomsten met de moderne tijdVerschillen en overeenkomsten met de moderne periode zijn op diverse fronten aan te wijzen. Een belangrijk onderscheid is bijvoorbeeld gelegen in de status van | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
vertalingen. Is het voor de moderne periode nogal eens lastig te bepalen of een literaire vertaling nu wel of niet tot de Nederlandse literatuur moet worden gerekend, voor de periode van de Gouden Eeuw ligt zo'n nationale toeëigening vaak meer voor de hand. Aan tekstgetrouwheid werd door de meeste Nederlandse schrijvers nog geen groot belang gehecht - al waren de humanisten daarentegen zeer consciëntieus - en bij veel vertaalde teksten is daardoor sprake van zo'n verregaande aanpassing en bewerking, dat we de nieuwe Nederlandse versies meestal als afzonderlijk werk bestempelen. Als een overeenkomst met de receptie in de moderne periode kan het verschijnsel van het ‘strategische repertoire’ worden genoemd. Deze doeltreffende term werd door de auteurs in de aflevering van Nederlandse Letterkunde speciaal gemunt voor de twintigste eeuw, maar is zeker ook effectief toepasbaar op de zeventiende eeuw - dan echter niet zozeer met betrekking tot de uitgevers en critici (het is zelfs de vraag of die laatsten in deze periode wel bestonden), maar in verband met de auteurs zelf (Andringa, Levie & Sanders 2006: 205). Keer op keer verwijzen zeventiende-eeuwse Nederlandse schrijvers naar buitenlandse voorbeelden en voorgangers om zich te positioneren in het literaire veld, maar vooral ook om hun eigen creaties meerwaarde te geven. Ook toen al gold buitenlandse inspiratie als een garantie voor eruditie en kwaliteit. Men kon zelfs ongestrafter pronken met kennis, zonder dat daaraan meteen de smet van plagiaat kleefde. Een belangrijk verschil met de moderne periode is het volgende. Vertalingen en bewerkingen kunnen worden beschouwd als de meest directe vorm van receptie van buitenlandse literatuur in de Nederlanden. In de vroegmoderne periode waren er echter ook slinksere wegen via welke de buitenlandse bronnen in het nationale literaire circuit binnenkwamen, minder duidelijk zichtbaar maar voor de toenmalige internationale overdracht van essentieel belang. Voor de hedendaagse onderzoeker zijn ze enerzijds moeilijker te traceren, anderzijds kunnen ze daardoor ook interessanter zijn om te bestuderen. Juist door deze dikwijls verhulde manieren van literaire transmissie lijkt de Renaissance zich bovendien te onderscheiden van de moderne periode. Hoe deed de invloed van buitenlandse teksten zich gelden? Hoe verspreidde de literatuur zich onder de Nederlandse bevolking? Ik geef hieronder twee voorbeelden ter illustratie. | |||||||||||
Bloemlezingen als effectieve verspreidersVan belang voor het onderzoek naar de receptie van buitenlandse literatuur in Nederland in deze periode is het verschijnsel van de ‘compilatieliteratuur’ ofwel ‘florilegia’, de geleerde compendia van gemeenplaatsen en gevleugelde uitspraken, met fragmenten en citaten uit de West-Europese literatuur van de Griekse Oudheid tot de eigen tijd. Schrijvers uit de Renaissance maakten graag gebruik van die handige, systematisch geordende citatenverzamelingen. Eén van die auteurs was Jacob Cats. In zijn emblematabundels strooide hij overvloedig met citaten van klassieke schrijvers en contemporaine buitenlandse auteurs. Op die manier wekte hij de indruk een echte ‘poeta doctus’ te zijn, een geleerd dichter die deze prominente auteurs grondig bestudeerd had. Dat was echter maar ten dele waar. Cats had niet al deze werken zelf hoeven lezen, maar ontleende voor zijn Sinne- en | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
Afb. 1 Titelpagina van J. Langius' Polyanthea Nova (ed. 1669).
minnebeelden ruim tweehonderd citaten aan de recent verschenen Polyanthea Nova (1607) van Josephus Langius. Opvallend is dat Cats de fragmenten uit deze bron niet altijd nauwkeurig aanhaalt, en dat hij bij slechts enkele van de citaten de oorspronkelijke bron aangaf. De tussenbron zelf bleef ongenoemd.Ga naar voetnoot3 Overigens deed buitenlandse invloed zich binnen de emblematiek niet alleen gelden op het vlak van de citaten, maar ook op het genre als geheel - voor de picturae en bijschriften zijn eveneens buitenlandse voorbeelden aan te wijzen. Naast Cats was ook iemand als Constantijn Huygens een verwoed gebruiker van de Europese citatenverzamelingen. Zo zijn de meeste van de epigrammen uit diens Korenbloemen terug te voeren op bestaande apophthegmaverzamelingen (boeken met kernachtige zinspreuken) - onder meer Erasmus' Apophthegmatum opus, de Teutsche Apophthegmata van Julius W. Zincgref en Melchor de Santa Cruz' Floresta espanola - en op populaire jestbooks (bundels met grappen en moppen) zoals A banquet of jests and merry tales.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
Muziek als glijmiddel voor de literatuur
Afb. 2 Titelpagina van Caccini, Le Nuove Musiche. Florence 1601.
Als tweede voorbeeld kan een literair genre worden genoemd dat al net zo internationaal georiënteerd was als de emblematiek, namelijk dat van de liedboeken.Ga naar voetnoot5 Hierbij ging het in eerste instantie om overname van melodieën, maar tegelijkertijd kwamen in veel gevallen ook de oorspronkelijke teksten mee.Ga naar voetnoot6 In de bewaard gebleven bundels zijn daarvan talrijke treffende voorbeelden te vinden. Vrijwel elke Nederlandse dichter schreef destijds poëzie op muziek, een literair-muzikaal procédé dat als ‘contrafactuur’ te boek staat (een ‘contrafact’ is een nieuwe tekst op een bestaande melodie). Men gebruikte Nederlandse, maar vooral ook veel buitenlandse melodieën. Deze werden gedurende de eeuw soms zo vaak gebruikt - de verspreiding ervan ging bijzonder vlug; nieuwe melodieën werden als estafettestokjes doorgegeven - dat men zich op den duur niet meer bewust moet zijn geweest van de buitenlandse oorsprong ervan. Exemplarisch is in dit verband de Nederlandse receptie van het werk van Giulio Caccini, de Italiaanse componist die voornamelijk geschiedenis schreef met de baanbrekende bundel aria's Le Nuove Musiche (1601). Caccini's invloed in Nederland lijkt op het eerste gezicht minimaal; zijn werk is hier te lande nooit uitgegeven. Maar er is één lied uit Le Nuove Musiche dat dankzij een Antwerpse tussenbron in Nederland uitzonderlijk populair werd: de aria ‘Amarilli mia bella’ (die trouwens in de oorspronkelijke Italiaanse versie nog altijd een succesnummer is op de Nederlandse conservatoria). De melodie van dit lied werd door onze dichters massaal opgepakt. Zo zijn er in zeventiende-eeuwse liedboeken en toneelstukken tenminste honderddertig Nederlandstalige versies van ‘Amarilli’ terug te vinden, en nadere bestudering van deze varianten leert dat er niet alleen gebruik is gemaakt van de melodie, maar dat ook de originele tekst vaak een beslissende invloed heeft gehad.Ga naar voetnoot7 Dat gold bijvoorbeeld voor de drie versies die Joannes Stalpart van der Wiele op de muziek van Caccini's ‘Amarilli’ dichtte. Deze Delftse schrijver had in zijn jonge jaren in Rome gewoond, en kwam daar in missionaire congregaties waar geregeld meerstemmige madrigalen werden gezongen. Bij die bijeenkomsten moet hij het muzikale repertoire hebben leren kennen dat hij later voor zijn eigen werk ging gebruiken. Vooral zijn bundel Madrigalia uit 1634 getuigt van die Italiaanse invloed. De uitgave bevat 84 liederen op Italiaanse vocale muziek: madrigalen van Luca Marenzio, maar ook werk van componisten als Ferretti, Di Monte, Gastoldi en Gabrieli. Zijn Nederlandse ‘Amarilli’-bewerkin- | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
Afb. 3 J. Stalpart van der Wiele, Extractum Katholicum. Leuven 1631, p. 552-553.
gen onderscheidden zich in één belangrijk opzicht van het origineel: de wereldlijke inhoud van de oorspronkelijke aria werd door hem stelselmatig vergeestelijkt. Het bekendst van de drie nieuwe geestelijke teksten werd ‘Sulamite! keert weder’, verschenen in zijn liedbundel Extractum Katholicum (1631). Voor zijn lofzang op Sulamite uit het Hooglied baseerde Stalpart zich duidelijk op de tekst van ‘Amarilli’. Vergelijkbaar is in elk geval de nadrukkelijke verzekering van de ik-figuur dat hij Sulamite liefheeft, en ook dat haar naam in zijn ‘zintuigen’ geschreven staat: ‘In all’ mijn zinnen, zuldy geschreven vinnen, Sulamite' (bij Caccini is dat het ‘hart’; ‘è vedrai scritto in core, Amarilli’).Ga naar voetnoot8 Het lied doet nogal wereldlijk en erotisch aan tussen de overige geestelijke teksten in de bundel, en werd (misschien wel daarom) in de loop van de eeuw erg populair. Veel dichters volgden zijn tekst na, maar wat vooral belangrijk was: ‘Sulamite’ werd spoedig een vervangende wijsaanduiding voor ‘Amarilli’. Dat wil zeggen dat men Stalparts beginregel ging gebruiken om de melodie aan te geven - iets waar de latere onderzoeker van Caccini's invloed dus op bedacht moet zijn. Als boven een gedicht de regel ‘Sulamite keert weder’ staat, is eigenlijk Caccini's ‘Amarilli’ bedoeld. Een Nederlandse verwijzing blijkt bij dus nader inzien van buitenlandse herkomst. | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
BesluitBij het in kaart brengen van de receptie van de buitenlandse literatuur lijkt het van belang om niet alleen te letten op de ‘hoofdwegen’ van de receptie (dus directe vertalingen, bewerkingen en dergelijke), maar juist ook aandacht te besteden aan de tussenbronnen en zijpaden, om op die manier een beter zicht te krijgen op de patronen van transmissie gedurende de vroegmoderne periode. Samenstellers van compendia leverden de buitenlandse literatuur in hapklare brokken aan, en de muziek loodste buitenlandse liedteksten vrijwel ongemerkt de literatuur binnen. Honderddertig literaire Caccini-bewerkingen - en de naam Caccini (of zijn tekstdichter) werd in de zeventiende eeuw niet één keer genoemd. Die veelkleurigheid in de Nederlandse receptie van buitenlandse muziek, en juist ook in de literaire verwerking ervan, is iets wat ook buitenlandse wetenschappers bijzonder interesseert, omdat het in deze mate eigenlijk nergens zo voorkwam zoals hier. Ten slotte is het nuttig om ons te realiseren dat de receptie van buitenlandse literatuur in de zeventiende eeuw niet ophield in Nederland. Ons land fungeerde in een aantal gevallen zelf weer als een doorgeefluik. Zo maakten sommige Duitse lieddichters voor hun contrafacten liever gebruik van Nederlandse bronnen dan van de Italiaanse en Franse originelen.Ga naar voetnoot9 Caccini's ‘Amarilli’ was daarvan slechts één voorbeeld: ook andere internationale muzikale succesnummers, zoals de nieuwste airs de cour uit Frankrijk, verspreidden zich via Nederland over Duitsland. | |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
| |||||||||||
Adres van de auteurAfdeling Algemene Cultuurwetenschappen run |
|