Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 123
(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Youri Desplenter
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Nog in 1522 veranderden de werkzaamheden van Martin Luther (1483-1546) het aanschijn van de bijbelvertaling definitief. Diens volkstalige bijbelversies, evenmin enkel op de Vulgaat gestoeld, zouden bijvoorbeeld van heel beslissende invloed zijn geweest op de Nederlandstalige bijbels die tot en met 1545 werden gedrukt. Recent onderzoek door Den Hollander (1997) bevestigde nog de oude hypothese dat bij het ‘samenstellen’ van één van de populairste vroegmoderne Nederlandstalige bijbelvertalingen, door Willem Vorsterman voor het eerst in 1528 in Antwerpen gedrukt, veelvuldig gebruik zou zijn gemaakt van die andere Nederlandstalige vroegzestiende-eeuwse ‘succesbijbel’. Die verscheen in 1526 bij zijn stadgenoot en collega Jacob van Liesvelt en kreeg in katholieke kringen steevast het etiket ‘ketters’ mee. Hij zou immers in verregaande mate een vertaling van Luthers tekst zijn. Uit hs. Philadelphia, up, Ms. 739 valt evenwel af te leiden dat de inwerking van Luther op de vroegmoderne bijbelvertalingen uit ons taalgebied minder groot is dan gedacht. Het psalter in het Philadelphia-handschrift is namelijk zo goed als identiek aan het psalter in de Vorsterman-bijbel, maar het manuscript dateert zonder de minste twijfel uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Na de psalmen volgen in het handgeschreven psalmboek nog de cantica - lofzangen, voornamelijk uit het Oude en het Nieuwe Testament, met, in hun Latijnse vorm, een functie in de liturgieGa naar voetnoot3 - en verscheidene van de oudtestamentische exemplaren stemmen eveneens overeen met de respectieve passages in de Vorsterman-bijbel. Is het Oude Testament van de Antwerpse drukker Willem Vorsterman dan in zijn geheel vóór de reformatie overgezet? In wat volgt zal duidelijk worden dat we door het opduiken van het ‘Philadelphia-psalter’ de bestaande reconstructie van de geschiedenis van de vroegmoderne bijbelvertalingen én de teksten die ze genereerden, zoals de immens populaire Souterliedekens (eerste editie: 1540), ingrijpend zullen moeten herzien. | ||||||||||||||||||||||||||||||
1 Hs. Philadelphia, University of Pennsylvania, Ms. 739 (olim Dutch 1)In de publicaties over de Middelnederlandse psaltervertalingen kwam hs. Philadelphia, up, Ms. 739 nooit echt aan bod, maar Ph.E. Webber (1976: 475-477) maakte wel een beschrijving van het geheel op perkament geschreven psalter.Ga naar voetnoot4 Hij situeerde het op basis van paleografische kenmerken in de vijftiende eeuw. Hoogstwaarschijnlijk mogen we de ontstaansdatum zelfs na 1450 plaatsen. Niet alleen de vormgeving rechtvaardigt dat,Ga naar voetnoot5 maar misschien ook de vermelding van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Die transfiguratie christi in de kalender (fol. xr). Rome voerde dat feest namelijk pas in 1457 officieel in.Ga naar voetnoot6 Webber meende verder dat het handschrift in het zuiden van de Nederlanden werd vervaardigd en wel door de taal en bepaalde passages in de cisiojanus, een bijzonder kalendergedicht.Ga naar voetnoot7 De kalender zelf is die van het Utrechtse bisdom.Ga naar voetnoot8 Dat gegeven, de wel degelijk Hollandse taalkenmerken en de vaststelling dat de kalender door dezelfde hand is geschreven als het grootste deel van de rest van het boek, zijn steviger argumenten om aan te nemen dat dit Middelnederlands psalter in het westelijke deel van het Utrechtse diocees werd vervaardigd en er ook diende te worden gebruikt.Ga naar voetnoot9 In de catalogus van Middelnederlandse bijbelhandschriften, in 1984 door J.A.A.M. Biemans opgesteld in het kader van het Leidse Bijbelproject (1970-1984) onder leiding van C.C. De Bruin, werd het Philadelphia-handschrift ondergebracht bij de dragers van de zogenoemde ‘tweede mengredactie’ van de Middelnederlandse psaltervertalingen. Met ‘mengredacties’ bedoelde men in het bewuste Bijbelproject die volkstalige psalterversies waarvoor ‘[...] gebruik is gemaakt van de bestaande standaardredacties’ (Biemans 1984: 291). In 1940 had De Bruin in een belangrijke bijdrage de ‘ontwikkelingsgang’ van de Middelnederlandse psaltervertalingen geschetst en daarbij drie verschillende standaardredacties onderscheiden, basisvertalingen zo men wil.Ga naar voetnoot10 De eerste noemde hij de ‘Vlaams-Brabantse standaardredactie’, een vertaling waarvan de oudste overgeleverde drager hs. St.-Petersburg, Biblioteka Akademii Nauk, O 257 (olim xx.i.lxiii; ca. 1325-1350) is. De tweede standaardredactie is verwant aan het werk van de Bijbelvertaler van 1360, mogelijk zelfs van de hand van die kartuizer uit Herne (Kors 2003: 31). Het psalter van de Moderne Devotie ten slotte, dat aan het begin van de vijftiende eeuw in het noorden van de Nederlanden moet zijn ontstaan, noemde De Bruin de derde standaardredactie. De mengredacties, pas onderscheiden tijdens het Leidse Bijbelproject, zijn nauwelijks bestudeerd. Biemans' catalogus vermeldt er twee verschillende en bij de tweede is grotendeels volstaan met een opsomming van de vermoedelijke dragers (p. 291). Daartussen bevindt zich dus ook het psal- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ter dat nu in Philadelphia wordt bewaard. Uit mijn studie van de opgegeven handschriften blijkt evenwel dat de psaltervertaling in dat boek volledig afwijkt van die in de andere vertegenwoordigers van de tweede mengredactie.Ga naar voetnoot11 Het is bij nader toezien een vijftiende-eeuwse getuige van de psaltertekst in de Vorsterman-bijbel. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2 De Vorsterman-bijbel van 1528De Nederlandstalige bijbel die Willem Vorsterman voor het eerst in 1528 drukte en waarvan nadien nog verschillende edities verschenen, is een versie die net als de bijbel van Jacob van Liesvelt (1526) bijzonder populair was, toch tot 1548.Ga naar voetnoot12 Toen zag in Leuven de eerste Nederlandse bijbelvertaling het licht die onverdacht katholiek was.Ga naar voetnoot13 De bijbel van Vorsterman geeft weliswaar een orthodoxe indruk, maar al in 1546 werd hij, geenszins voor het laatst, op een index geplaatst (Den Hollander 1997: 94). De reden lijkt voor de hand te liggen: het Oude Testament van Vorsterman vertoont heel duidelijke overeenkomsten met de vertaling die Liesvelt drukte en het Nieuwe Testament is bijna identiek aan de versie van de Antwerpenaar Christoffel van Ruremund, eveneens in 1526 verschenen. Die twee vertalingen zouden op hun beurt nagenoeg volledig op Luthers tekst zijn gebaseerd (Den Hollander 1997: 224-225). In de publicaties over de Vorsterman-bijbel heeft men, door die grote overeenkomsten van de tekst met andere vroegmoderne bijbelvertalingen, in hoofdzaak geprobeerd uit te maken wat de bronnen van die bijbelversie precies zijn en hoe die zich ten opzichte van elkaar verhouden. Een eerste aanknopingspunt voor dat puzzelwerk bevindt zich schijnbaar in de proloog van de Vorsterman-bijbel zelf. Daar verklaren de correctuers, de bewerkers of de samenstellers van de tekst, dat zij van het Latijn zijn uitgegaan (p. *.i.v) - daaronder moeten we de Vulgaatvertaling van de bijbel verstaan -, maar dat zij anderzijds ‘die veranderinghe opten cant’ (p. *.ii.r) hebben geplaatst.Ga naar voetnoot14 Met die opmerking doelden de bewerkers op de notities in de marge. In de hoofdtekst van de Vorsterman-bijbel zijn vooral in het Oude Testament geregeld woorden, zinsdelen of volledige verzen op een bijzondere manier aangeduid, meer bepaald met een sterretje en een haakje (zie afbeelding 1). Met de woorden tussen die twee tekens corresponderen marginale opmerkingen, aantekeningen die over het algemeen zijn ingeleid door de afkorting ‘th.’, ‘the.’ of ‘theb.’. Daarmee wilde men aangeven dat de notities in de marge alternatieve vertalingen naar de Hebreeuwse grondtekst vertegenwoordigen. Volgens De Bruin (1937: 179) was dit ‘wetenschappelijke’ systeem van tekentjes en notities afgekeken van het Delftse Nieuwe Testament uit 1524, een Nederlandse versie van Erasmus' Novum Testamentum (zie ook noot 2). Naar De Bruin (1937: 172) verder meende, was het een manier van werken voorheen ongekend in de Nederlandse bijbelvertaling. In hun proloog beweren de bewerkers van de Vorster- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Bladzijde uit het Oude Testament (Genesis) verschenen bij Willem Vorsterman (Antwerpen) op 27 oktober 1528 [ex.: Amsterdam, ub Vrije Universiteit, xc.05040, fol. A2r].
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
man-bijbel dat zij voor die Hebreeuwse varianten de Complutensische Polyglot hebben geraadpleegd (p. *.ii.r), de eerste bijbel waarin de oudtestamentische tekst in verschillende talen (Hebreeuws, Aramees, Grieks en Latijn) ‘kritisch’ werd uitgegeven en dat vanaf 1514, onder leiding van kardinaal Ximénes de Cisneros (Migsch 2004: 132). Wellicht ter versterking van die bewering zijn op het titelblad van Vorstermans bijbel de kardinaalshoed en het wapen van de voormelde kerkvorst afgebeeld. Vroeger is al opgemerkt dat de correctuers de Complutensische Polyglot helemaal niet hebben gebruikt (Augustijn 1975-1976: 80; zie ook hieronder). Verder in het voorwoord geven ze namelijk aan dat ze van een bestaande Nederlandse vertaling zijn uitgegaan, maar die had, althans volgens hen, ‘die hebreeusche lettere’ iets te veel gevolgd (p. *.ii.v). Daarom hebben ze die oudere tekst ‘naerder Latijnsche lettere’, naar de Vulgaat dus, gecorrigeerd, maar bij het drukken zou een en ander fout gelopen zijn. Een uiterst merkwaardige uitleg, maar zeker is dat de aantekeningen in de marge niet de oorsprong hebben die de correctuers in de proloog opgeven. In zijn decennialang als standaardwerk beschouwde en later herziene overzicht van de Nederlandstalige bijbelvertalingen tot en met de Statenbijbel (1637) verduidelijkte De Bruin (1937: 182) met een tabellarische opstelling zijn eigen visie op de marginale aantekeningen in de Vorsterman-bijbel. Zijn citaat uit Spreuken is hieronder vervangen door een fragment uit psalm 90 (v. 5-6):Ga naar voetnoot15
De correctuers waren volgens De Bruin (1993: 116-117) als volgt te werk gegaan: ze hadden voor de hoofdtekst de psalmen ‘vertaald’ met bestaande Middelnederlandse overzettingen zoals die van de Moderne Devotie in de hand en onder het mom van ‘Hebreeuwse varianten’ hadden ze in de marge passages uit de lutherse Liesvelt-tekst (1526) in de bijbel gesmokkeld. Ook Augustijn (1975-1976: 82) meende dat de marginale aantekeningen vaak aan Liesvelt zijn ontleend. Den Hollander (1997: 190), die verwantschapsonderzoek uitvoerde op de Nederlandstalige bijbels die tussen 1522 en 1545 zijn gedrukt, voegde er nog aan toe dat in de gevallen waar de Liesvelt-tekst niet werd gebruikt, ‘[...] de Luthertekst (of een aan de Luthertekst gecorrigeerde Liesvelttekst)’ als bron heeft gediend. Het Philadelphia-psalter, dat in de vijftiende eeuw is geschreven en de psalmen en de oudtesta- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
mentische cantica uit de Vorsterman-bijbel met exact dezelfde marginale aantekeningen bevat, maakt duidelijk dat de reconstructie door De Bruin en zijn navolgers niet met de werkelijkheid kan overeenstemmen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3 Philadelphia versus VorstermanHs. Philadelphia, up, Ms. 739 heeft dan wel de uiterlijke kenmerken van een vijftiende-eeuws handschrift (zie afbeelding 2), maar de decennialang gehuldigde visie op de bronnen van Vorstermans bijbel vraagt om nog meer bewijzen voor de these dat het handgeschreven psalter ouder is dan de druk uit 1528. Om de hier veronderstelde chronologie te verifiëren, kunnen we geen andere weg volgen dan de teksten te vergelijken die het handschrift en de Vorsterman-bijbel met elkaar delen. Gemeenschappelijk en zo goed als identiek zijn de 150 psalmen en verder de oudtestamentische cantica Jes. 38, 10-20 (Canticum van Ezechias), 1 Sam. 2, 1-10 (Canticum Anne Samuels moeder), Exodus 15, 1-9 (Canticum van Moises), Habakuk 3, 2-19 (Canticum van Abacuck) en Deut. 32, 1-43 (Canticum van Moyses).Ga naar voetnoot16 De versies van de nieuwtestamentische lofzangen Lc. 1, 68-79 (Canticum van Zacharias), Lc. 1, 46-54 (Canticum van Maria) en Lc. 2, 29-32 (Canticum des ouden Symeons) in het handschrift komen overeen met die in de psalters van de Moderne Devotie en luiden volledig anders dan bij Vorsterman.Ga naar voetnoot17 Op diens Nieuwe Testament zullen we in wat volgt dan ook niet ingaan. Benadrukt moet nog worden dat, anders dan in het Philadelphia-psalter, de cantica bij Vorsterman op hun ‘gewone plaats’ staan, in hun respectieve bijbelboek dus en niet samen na het psalter. Verschillen tussen de teksten die het handschrift en de Vorsterman-bijbel delen, zijn niet licht te vinden. Men vergelijke bijvoorbeeld de hierboven al aangehaalde verzen van psalm 90 uit de Vorsterman-bijbel met die in het Philadelphia-psalter:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Psalm 89-90 (fol. 87r) uit de Middelnederlandse psaltervertaling in hs. Philadelphia, University of Pennsylvania, Ms. 739 (olim Dutch 1; ca. 1480-1490).
Het grootste onderscheid betreft de spelling. Er is snel vast te stellen dat die in de Vorsterman-bijbel gemoderniseerd is. Uit een drukfout valt af te leiden dat die aanpassing mogelijk tijdens het zetten zelf gebeurde.
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De kopiist van het handschrift heeft, zoals uit de onderstaande excerpten blijkt, trouwens in geen geval gebruikgemaakt van de druk en, omgekeerd, dit handschrift diende in het drukkersatelier van Vorsterman hoogstwaarschijnlijk niet als voorbeeldtekst.Ga naar voetnoot18
Er moeten dus nog handschriften met deze vertaling van het psalter gecirculeerd hebben waarvan de tekst zich bovendien dichter bij het origineel bevond dan die in het Philadelphia-psalter. | ||||||||||||||||||||||||||||||
4 Vorsterman versus LiesveltHet psalter in de Vorsterman-bijbel is, hoewel gedrukt in 1528, met andere woorden een werkstuk dat vóór de reformatie, vóór Luther en vóór Liesvelts bijbel (zie hierboven) tot stand is gekomen. Als gevolg van die chronologiewissel moeten we de grote overeenkomsten tussen de marginale aantekeningen in het psalter van de Vorsterman-bijbel enerzijds en de psaltertekst in de ‘lutherse’ Liesvelt-bijbel anderzijds dan ook volledig anders verklaren dan totnogtoe is gebeurd. Het is niet Vorsterman die plagiaat heeft gepleegd, zoals vroeger werd geopperd. Het is het psalter van Liesvelt, en misschien wel meer delen van diens bijbel, dat daarentegen gebaseerd is op een Middelnederlandse vertaling. Een en ander blijkt uit tal van plaatsen, zo bijvoorbeeld uit ps. 90, 3:
De Liesvelt-tekst van 1526 komt enkel overeen met de marginale aantekening in het oudere Philadelphia-psalter. Pas voor de herziene editie van 1532 is de vertaling van 1526 aan de Luther-tekst van 1524 aangepast. In 1526 had men nochtans al Luthers versie gebruikt. Dat stelde Den Hollander (1997: 184) vast en het blijkt ook uit de voorbeelden hieronder.Ga naar voetnoot19 Duidelijk is nu dat de Luther-tekst niet de enige bron voor het Liesvelt-psalter is geweest, zoals bijvoorbeeld Den Hollander (1997: 171) nog meende. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Op de Middelnederlandse vertaling in het Philadelphia-handschrift en de Vorsterman-bijbel heeft men dus ook al voor Liesvelt 1526 een beroep gedaan. Bij elke nieuwe editie van de Liesvelt-bijbel is de tekst evenwel meer en meer aan die van Luther aangepast.Ga naar voetnoot20 Hoewel er grote overeenkomsten bestaan tussen de vertalingen van Liesvelt en die van Vorsterman, zij het dan in de eerste plaats via de marginale aantekeningen, moeten we de vroeger geponeerde rechtstreekse invloed van de Liesvelt-tekst op de Vorsterman-vertaling dus nuanceren. De bewerkers van het Vorsterman-psalter hébben hoogstwaarschijnlijk wel gebruikgemaakt van de editie die twee jaar eerder het atelier van Liesvelt had verlaten, maar minder en op een andere manier dan totnogtoe is aangenomen. De stamboom van de psalmen in de belangrijkste vroegzestiende-eeuwse, Nederlandse bijbeledities is, anders dan in het proefschrift van Den Hollander (1997: 171), mijns inziens dan ook als volgt weer te geven:Ga naar voetnoot21 | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
5 De ‘Hebreeuwse’ aantekeningen in de marge van de psalmenUit de toon waarmee De Bruin (1937: 176-184) Vorstermans bijbel beschreef - een ‘lappendeken’, ‘bestemd [...] voor de kleurlooze middenstof onder de lezers’ - blijkt dat de Leidse geleerde niet hoog opliep met die volkstalige versie van het Boek. Hij beschouwde de tekst als het product van een opportunist die krampachtig had gepoogd de oude en de nieuwe christelijke strekkingen te behagen (‘de kool en de geit sparen’). Dat leidde De Bruin onder meer af uit zijn overigens onjuist gebleken vaststelling dat de hoofdtekst van bijvoorbeeld de Spreuken bij Vorsterman gebaseerd was op de Delftse Bijbel van 1477, maar dat in de marginale aantekeningen de lutherse Liesvelt-tekst tevoorschijn kwam (zie ook hierboven).Ga naar voetnoot22 Net als De Bruin en Augustijn vóór hem vertrok Den Hollander vanuit de logische veronderstelling dat de Vorsterman-tekst een bewerkte versie van die van Liesvelt was. Uit zijn onderzoek van een groot aantal citaten uit het ot van Vorsterman meende hij ter aanvulling op De Bruins reconstructie dat op een aantal plaatsen in de hoofdtekst de woorden van Liesvelt vervangen waren door een (ad hoc) vertaling van de Vulgaat, maar dat in de aantekeningen ‘[...] de Luthertekst (of een aan de Luthertekst gecorrigeerde Liesvelttekst)’ (Den Hollander 1997: 190) als ‘vertaling uit het Hebreeuws’ verscheen. Deze bijbelvorser gaf ten bewijze onder meer enkele passages uit het psalter op. Om de nieuwe situatie duidelijk te maken die met het opduiken van het Philadelphia-psalter is ontstaan, is in wat volgt de Vorsterman-tekst uit de citaten van Den Hollander vervangen door die uit het vijftiende-eeuwse psalter.Ga naar voetnoot23 Uit de juxtapositie valt meteen op dat de aantekeningen in de marge van het Philadelphia-handschrift nauw aansluiten bij de hoofdtekst van Liesvelt, iets wat hierboven al is verklaard, maar dat daarenboven ook de hoofdtekst van Luther uit 1524 in een aantal gevallen goed overeenkomt met de oudere marginale notities in het Middelnederlandse Philadelphia-psalter (zie vooral ps. 140, 5 en de bijbehorende voetnoot).
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het is onmogelijk dat de vertalingen van Luther als bron hebben gediend voor de versies in het Philadelphia-psalter, en ook het omgekeerde lijkt uitgesloten. De centrale vraag in wat volgt luidt dan ook: waar komen de marginale notities in de psalmen én de cantica in het Philadelphia-psalter en de Vorsterman-bijbel vandaan? Of, met andere woorden, is het wel mogelijk dat die aantekeningen ook zonder Liesvelt of Luther tot stand zijn gekomen? Van het antwoord dat in de proloog van de Vorsterman-bijbel zelf te vinden is, namelijk dat de aanvullingen in margine het resultaat zijn van studie van de Complutensische Polyglot, is al opgemerkt dat het fout is (zie hierboven). De bewerkers van de Vorsterman-bijbel geven namelijk zelf aan dat ze zich in de eerste plaats op een bestaande vertaling hebben gebaseerd. Dat sluit op zich evenwel niet uit dat ze toch een beroep op de Complutensische Polyglot kunnen hebben gedaan. Met een excerpt uit Habakuk 3, deel van het Canticum van Abacuck, is snel aan te tonen dat, als ze die meertalige kritische bijbeluitgave hebben gebruikt, dat in elk geval niet slaafs is gebeurd:
Nergens is in de Polyglot aangegeven dat ‘ethiopie’ volgens de Hebreeuwse grondtekst eigenlijk ‘Chusan’ luidt. Die aantekening moet dan ook een andere oorsprong hebben (zie hieronder). Mogelijk vinden we enkele bronnen van de toevoegingen in de marge van het Philadelphia-psalter (en de Vorsterman-bijbel) via Luthers vertaling. Dat er tussen de Middelnederlandse en de Duitse tekst niet-toevallige overeenkomsten bestaan, is hierboven al duidelijk geworden. Zonder twijfel hangen die samen met de Latijnse brontekst waarvan zowel Martin Luther als de geleerde zijn uitgegaan die verantwoordelijk is voor de notities bij de Mid- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
delnederlandse vertaling. In de middeleeuwen circuleerden immers verschillende Latijnse vertalingen van de psalmen. De meeste zijn te verbinden met Hiëronymus (†ca. 420).Ga naar voetnoot25 In 384 bewerkte die kerkleraar een bestaande Latijnse versie van de psalmen die op de Griekse Septuagint (derde-tweede eeuw v.C.) was gebaseerd en vooral in Rome bekendheid genoot. Zijn herziening bleef slechts fragmentarisch bewaard. Omstreeks 389 vertaalde Hiëronymus de lofzangen nieuw naar het Latijn, ditmaal samen met andere bijbelboeken. Hij baseerde zich daarvoor op de Hexapla van Origenes (†ca. 254), een bijbelversie in het Grieks en het Hebreeuws in zes kolommen. Hiëronymus gebruikte vooral de Septuagint-kolom. Ook van die vertaling is veel verloren, maar niet het psalter. Het was namelijk die versie die vanaf de negende eeuw, onder de benaming Psalterium Gallicanum, in de liturgie dienst ging doen. Hiëronymus vertaalde vanaf 390 opnieuw een groot deel van de bijbel, ditmaal op basis van de Hebreeuwse tekst. De psaltervertaling daaruit werd bekend als het Psalterium iuxta Hebraicum (of secundum Hebraeos), terwijl de rest van de bijbel uiteindelijk als de ‘Vulgaat’ de geschiedenis inging. In tegenstelling tot die overige delen was het Psalterium iuxta Hebraicum echter van weinig invloed. De psalmen functioneerden in de middeleeuwen namelijk in de eerste plaats in de liturgie en daar had de Gallicanum al een vaste stek verworven. De Iuxta Hebraicum werd in hoofdzaak voor de bijbelstudie gebruikt. Wat nu in de psaltervertaling in het Philadelphia-handschrift is gebeurd, laat zich voor een deel eenvoudig reconstrueren: iemand heeft nauwgezet de Gallicanum en de Iuxta Hebraicum met elkaar vergeleken, van een vertaling van de eerste, onder meer met behulp van de psalters van de Moderne Devotie (zie hieronder), de hoofdtekst gemaakt en in de marge de Nederlandse versies van de afwijkende woorden, zinsdelen en zinnen uit de laatste genoteerd. Psalm 75, 7, hierboven aangehaald, luidt in de Gallicanum inderdaad ‘dormitaverunt qui ascenderunt equos’, terwijl dat volgens de Iuxta Hebraicum ‘consopitus est et currus et equus’ is. Of nog voor ps. 130, 2: ‘si non humiliter sentiebam sed exaltavi animam meam sicut ablactatum super matrem suam ita retributio in anima mea’ (Gallicanum) tegenover ‘si non proposui et silere feci animam meam sicut ablactatus ad matrem suam ita ablactata ad me anima mea’ (Iuxta Hebraicum). Helemaal duidelijk wordt het op die plaatsen waar in de hoofdtekst van het Philadelphia-psalter volledige verzen zijn gemarkeerd en in de marge een opmerking als ‘Ten is niet in thebreus’ staat genoteerd, bijvoorbeeld bij ps. 117, 28. Inderdaad komt dat vers in de Iuxta Hebraicum niet voor. Niet alle marginale aantekeningen zijn echter vertalingen van die alternatieve Latijnse psalterversie. | ||||||||||||||||||||||||||||||
6 Overige ‘Hebreeuwse’ aantekeningen in de margeBij het vervaardigen van de vertaling in het Philadelphia-psalter moeten dus nog andere bronnen zijn gebruikt, temeer omdat ook de marges in de oudtestamentische cantica van notities zijn voorzien. Eén bron ligt, eveneens door de overeenkomsten met Luthers overzetting, min of meer voor de hand. Om in de late mid- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
deleeuwen - vóór het institutionaliseren van de studie van het Hebreeuws in het Leuvense Collegium Trilingue (vanaf 1517) - dichter bij de grondtekst van de bijbel te komen, kon men bijvoorbeeld een beroep doen op de bijbelcommentaren van Nicolaas van Lyra (†1349). Die had daarin zijn studie verwerkt van de Hebreeuwse tekst en van de exegetische geschriften van een aantal joodse bijbelvorsers. Dat Luther zich onder meer door de commentaren van de Normandische franciscaan liet leiden, is al langer bekend.Ga naar voetnoot26 In de vijftiende-eeuwse Nederlanden waren de Postillae van Nicolaas van Lyra eveneens voorhanden,Ga naar voetnoot27 ook voordat ze vanaf 1471 (Rome) en 1472 (Straatsburg) werden gedrukt.Ga naar voetnoot28 In elk geval is in de Adittio bij Nicolaas van Lyra's beschouwingen - toevoegingen door Paulus Burgensis de Sancta Maria uit 1429-1431 (Gosselin 1970: 400) - over het derde hoofdstuk van Habakuk het kapitteltje ‘De Chusan quod nostra translatio transtulit AEthiópia’ ingevoegd (zie hierboven).Ga naar voetnoot29 Verder zijn ook de tituli of de opschriften boven de psalmen in het Philadelphia-psalter (en de Vorsterman-bijbel) vertalingen van degene die Nicolaas van Lyra opgeeft als zijnde de originele Hebreeuwse. Onder meer hieraan is te merken dat de Nederlandse vertaler-exegeet zich vooral op Nicolaas van Lyra heeft gebaseerd en bijvoorbeeld niet, of althans zeker niet in hoofdzaak, op de bijbelcommentaren van Dionysius de Kartuizer (†1471). In de psalmverklaringen van de laatste zijn namelijk ook tituli opgenomen, maar, hoewel de doctor ecstaticus er in zijn Ennarationes blijk van geeft Nicolaas van Lyra te hebben bestudeerd, wijken ze af van die van de Franse franciscaan (en het Philadelphia-psalter).Ga naar voetnoot30 Onmisbaar bij het becommentariëren van de psalmen en de cantica in de middeleeuwen, en klaarblijkelijk ook voor de vertaling in het Philadelphia-psalter, waren verder de Glossa Ordinaria.Ga naar voetnoot31 Dat apparaat, dat uit een interlineaire en een marginale toelichting bestaat, kreeg in de twaalfde eeuw vaste vorm en werd de standaardcommentaar op de bijbel gedurende de rest van de middeleeuwen. Daar, en niet bij Nicolaas van Lyra, is bijvoorbeeld de verklaring te vinden voor een andere marginale aantekening in het Philadelphia-psalter. Bij ‘God sal comen * vant zuyden)’ (Habakuk 3, 3) is in de marge de notitie ‘the: van theman’ opgenomen. De interlineaire commentaar in de Glossa Ordinaria noteert bij ‘Deus ab austro, veniet’ inderdaad ‘A Themam quod interpretatur ab austro veniet, ergo à meridie, à filiis clarae lucis’. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou vanzelfsprekend de opzet van dit artikel in grote mate overschrijden als we de herkomst van alle marginale aantekeningen in het Philadelphia-psalter probeerden te achterhalen. Beoogd wordt hier in de eerste plaats duidelijk te maken dat de huidige voorstelling van zaken niet met de werkelijkheid overeenstemt en dat de marginale aantekeningen in het Vorsterman-psalter er via andere wegen kunnen zijn gekomen dan tot nu toe werd aangenomen. Het is in elk geval duidelijk dat bij het vervaardigen van althans dit gedeelte van de Vorsterman-bijbel geen ‘ketterse’ geschriften te pas zijn gekomen: de notities in de marge zijn het resultaat van grondige laatmiddeleeuwse bijbelstudie, niet van het knippen en plakken uit vertalingen van Luther of andere, op de lutherse tekst gebaseerde Nederlandse bijbelversies. Dat betekent evenwel niet dat de Vorsterman-bijbel vanaf nu orthodox mag worden genoemd en het boek met andere woorden ten onrechte op de index werd geplaatst. De bewerkers hebben voor andere gedeelten van het Oude Testament wel degelijk (ook) een beroep gedaan op een versie van Luther zelf. Zeker een aantal van diens aantekeningen hebben ze letterlijk vertaald en in de ‘eigen’ marge geplaatst. Dat wordt vooral duidelijk waar de overzetting fout is gelopen. Zo luidt Exodus 13, 18, waar wordt verhaald hoe Mozes zijn volk uit Egypte weghaalde, bij Vorsterman als volgt:
In tegenstelling tot Luthers versie biedt de hoofdtekst van Vorsterman een vertaling van de Vulgaattekst aan (‘sed circunduxit per viam deserti, quae est iuxta mare rubrum’).Ga naar voetnoot32 De marginale aantekening wil daarentegen een woordelijke overzetting zijn van die van Martin Luther uit 1523 - ‘(schilff meer) Die kriechen heyssen es, das rote meer von dem roten sand vnd boden, aber die Ebreer heysens schilff meer von dem schilff [...]’ - maar de bewerkers van de Vorsterman-bijbel waren duidelijk niet met alle finesses van de Duitse taal vertrouwd. De alternatieve naam van de Rode Zee is immers niet van de vele schelpen afgeleid, maar van het welig tierende schelf (schilff), het riet aan de oevers. | ||||||||||||||||||||||||||||||
7 Van Holland naar AntwerpenAnalyse van de kalender en de overige kenmerken van het Philadelphia-psalter leverde op dat het boek tijdens de laatste twee decennia van de vijftiende eeuw in de regio Leiden-Delft-Utrecht zou zijn vervaardigd.Ga naar voetnoot33 De co-text van de psalmen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
- zoals de kalender, de cantica en de litanie - wijst op een gebruik in de nabijheid van de liturgie, maar tussen de psalmen zelf ontbreekt elke referentie naar een liturgisch gebedsschema. Het Philadelphia-psalter was dan ook vermoedelijk niet bedoeld als vertaalhulp bij de Latijnse liturgie of als devotieboek voor het privé-gebed.Ga naar voetnoot34 De ‘alternatieve’ vertalingen naar de Iuxta Hebraicum en de exegetische aantekeningen maken duidelijk dat dit boek voor studie- en eventueel ook onderwijsdoeleinden was samengesteld. Toch komen we daarmee ongeveer op hetzelfde punt uit: de ‘wetenschappelijke vertaling’ van de psalmen en de cantica in het Philadelphia-handschrift moest de gebruiker dieper inzicht bieden in de teksten waarmee hij of zij in de liturgie werd geconfronteerd. Een functie in het (liturgie-) onderricht kan met name uit de aanwezigheid van de cisiojanus in de kalender worden afgeleid (zie hierboven). Zo'n kalendergedicht functioneerde immers vaak in een onderwijscontext (Tervooren 1999: 294) en diende het de gebruiker gemakkelijk te maken om de gerubriceerde en dus belangrijke kerkelijke feestdagen in de kalender te memoriseren. Het ligt voor de hand dat deze exegetische psaltervertaling niet alleen in Holland moest worden gebruikt (kalender!), maar dat ze er ook is ontstaan. Daarop wijst bijvoorbeeld de verwantschap van de ‘Gallicaanse’ hoofdtekst met de vertaling in de psalters van de Moderne Devotie, zowel wat de psalmen als de cantica betreft (zie hierboven). Die Middelnederlandse psalterversie was in hoofdzaak in het westen van de laatmiddeleeuwse noordelijke Nederlanden verspreid en is er hoogstwaarschijnlijk ook vervaardigd (Desplenter 2006: 203-207). Het is daarom verleidelijk om de maker van de vertaling met Erasmus gelijk te stellen. Die trad in 1488 namelijk als jongvolwassene in het klooster Stein bij Gouda in, een instelling doordrongen van het gedachtegoed van de Moderne Devotie.Ga naar voetnoot35 Nadien heeft hij er blijk van gegeven ongelukkig te zijn met de Latijnse bijbelvertalingen die tot zijn tijd werden gebruikt (zie hierboven). Voorts weten we van Erasmus dat hij de volkstalige versies van de bijbel niet ongenegen was (De Bruin 1993: 46-47) en dat hij een aantal psalmen van commentaar heeft voorzien.Ga naar voetnoot36 Denken we verder nog aan het tekensysteem in het Philadelphia-handschrift dat De Bruin enkel kende uit de vertaling van Erasmus' Nieuwe Testament uit 1524 (zie hierboven). Ondanks al die vaststellingen lijkt Erasmus toch niet de man te zijn die we zoeken: hij is hoogstwaarschijnlijk net iets te laat geboren en het concept van een geannoteerd psalter in de volkstaal valt slechts met moeite in overeenstemming te brengen met zijn profiel van kosmopoliet. In het milieu waarin Erasmus vertoefde vóór hij in | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
1492 het klooster verliet, zou niettemin wél de wens kunnen zijn ontstaan om bijbelstudie, in het Nederlands nota bene, aan de reconstructie van een zuivere bijbeltekst te koppelen. In de periode dat Erasmus in het klooster Stein woonde, raakte hij bijvoorbeeld bevriend met een kanunnik die een aantal jaar ouder was dan hijzelf, een man die net als hij in de Lebuinusschool in Deventer onderricht had gekregen. De broeders van het gemene leven, die die school leidden, belichaamden zoals bekend de ideeën van de Moderne Devotie van bij het begin. Cornelius Aurelius, of Cornelis Gheritsz. van Gouda (ca. 1460-1531), zo heette die vriend, had vervolgens in Keulen, Leuven en Parijs gestudeerd en verbleef na zijn terugkeer in Holland afwisselend in het klooster St.-Martinus op den Donk, ten zuiden van Schoonhoven, en in St.-Hiëronymusdal bij Leiden.Ga naar voetnoot37 Het eerste klooster behoorde tot het Kapittel van Sion (zie noot 35) en het tweede, beter bekend als Lopsen, maakte deel uit van het grotere Kapittel van Windesheim. In Lopsen was Cornelius van 1488 tot 1493 scriptor. Hij pende evenwel ook een eigen oeuvre bijeen, bestaande uit werken van geestelijke en geschiedkundige aard. Op basis daarvan is het gerechtvaardigd hem een ‘christen-humanist’ te noemen: op zijn naam staan ‘[...] religieuze poëzie in klassieke metra, [...] historisch-geografische traktaten over het land der Bataven, een kroniek in de volkstaal, twee vorstenspiegels voor Karel v en beschouwingen over de kerkelijke situatie en over christelijke en klassieke deugden’ (Tilmans 1989: 18). Bovendien schreef Cornelius, net als Erasmus trouwens, een biografie van de illustere bijbelvertaler Hiëronymus, en maakte hij een berijmde bewerking van de psalmen, in het Latijn welteverstaan.Ga naar voetnoot38 Meer dan de grootste der Nederlandse humanisten was Cornelius Aurelius verder erg geïntrigeerd door het verschijnsel van de volkstaal, en dan vooral door ‘zijn’ Hollands (Tilmans 1991: 759). Na zijn dood kwam zijn literaire erfenis in de handen van kanunnik Jan Dirkszn. van der Haer, of Johannes Theodericus Harius, een vriend van decennia ver. Deze stond bekend als ‘Jan met de boecken’ en had, getuige hun onderlinge correspondentie, Cornelius vaak met zijn kennis van het Grieks, het Latijn én het Hebreeuws geholpen (Tilmans 1988: 24). Als Cornelius Aurelius in aanmerking komt voor het ‘auteurschap’ van de psaltervertaling in het Philadelphia-handschrift en de Vorsterman-bijbel, dan heeft hij wellicht ook van het boekenbezit van Lopsen gebruikgemaakt. Gegevens over die bibliotheek zijn bewaard in een catalogus uit het einde van de vijftiende of het begin van de zestiende eeuw (Obbema 1974). Opvallend genoeg bevinden zich tussen de boeken die pas in een later stadium tot de collectie zijn gaan behoren geschriften van Nicolaas van Lyra en verder de Glossa Ordinaria (Obbema 1974: 222 en 217). Tot slot weten we van Cornelis dat hij, zeker in de beginperiode, sympathie voor Luther koesterde; zijn geloof heeft hij echter nooit afgezworen. Mocht Cornelius Aurelius de psaltervertaling in het Philadelphia-handschrift en de Vorsterman-bijbel hebben vervaardigd, dan is dat vermoedelijk gebeurd in de periode dat hij in Lopsen in het scriptorium arbeidde. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Een en ander sluit in elk geval perfect aan bij de reconstructie van hoe een Hollandse psalter- en canticavertaling uit de tweede helft van de vijftiende eeuw in 1528 op een Antwerpse drukpers is geraakt. Daarbij kunnen we eigenlijk volstaan met de uitbreiding van een bekend gegeven omtrent de bijbel van Vorsterman. Enkele maanden voor het volledige Boek, weliswaar in twee delen, in oktober 1528 Vorstermans atelier verliet, was diens Nieuwe Testament al eens afzonderlijk verschenen (Den Hollander 1997: 226). In tegenstelling tot de tweede keer vermeldde Vorsterman in de editie van juli uitdrukkelijk dat die tot stand was gekomen in samenwerking met Jan Seversz. Die Leidse drukker was in 1524 wegens het verspreiden van ‘het nieuwe geloof’ verbannen en had zich in het zuiden gevestigd.Ga naar voetnoot39 Seversz. kende die regio, want hij dreef toen al bijna tien jaar lang handel in perkament én boeken met Willem Vorsterman. Het lijkt daarom niet zo vergezocht dat Jan Seversz., iemand die gezien zijn activiteiten het boekenbedrijf in de omgeving van Leiden door en door moet hebben gekend, Antwerpen met Hollandse vertalingen van bijbeldelen heeft bevoorraad. Zeker is verder dat Jan Seversz. in 1517 de zogenoemde Divisiekroniek op de pers heeft gelegd, een werk dat algemeen aan Cornelius Aurelius wordt toegeschreven (Tilmans 1988).Ga naar voetnoot40 Heel veel indicaties dus naar de kanunnik die een tijdlang met Erasmus bevriend was, maar harde bewijzen dat hij voor het Vorsterman-psalter verantwoordelijk is, zijn er niet en zullen mogelijk ook nooit opduiken. Wel lijkt Cornelius Aurelius erg representatief te zijn voor het milieu waarin een dergelijke psaltervertaling tot stand kan zijn gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
8 Enkele implicatiesDe psalmvertaling in het Philadelphia-handschrift is in elk geval ten laatste in de tweede helft van de vijftiende eeuw gemaakt. Dat geldt ook voor de oudtestamentische cantica en daarom misschien wel voor grotere delen van het Oude Testament zoals Vorsterman het in 1528 op de pers legde. In dat bijbeldeel is namelijk in opmaak of opzet geen verschil te merken tussen de delen van het ot die ook in het Philadelphia-manuscript zijn opgenomen en de andere. In de rest van bijvoorbeeld Exodus, Deuteronomium en Habakuk in Vorstermans bijbel, de boeken waaruit een aantal cantica stammen, staan eveneens verwijzingen naar ‘het Hebreeuws’ in de marge. Bovendien blijkt uit de stambomen die Den Hollander (1997: 164-179) van de Nederlandse bijbelvertalingen tussen 1522 en 1545 op basis van heel uitgebreide steekproeven en met behulp van computermodellen opstelde, dat alle boeken uit het Oude Testament in de Vorsterman-bijbel rechtstreeks op Liesvelt 1526 zouden teruggaan, maar dat er telkens correcties naar de Vulgaat zouden zijn aangebracht. Nu evenwel blijkt dat in het geval van de psalmen de tekst van Vorsterman gewoon een bestaande Middelnederlandse vertaling is, lijkt er op zich geen reden te zijn om niet ook in de overige stambomen de ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gelijking Vorsterman 1528=Liesvelt 1526+correctie naar de Vulgaat te reduceren tot Vorsterman 1528=Middelnederlandse vertaling. Zeker is in elk geval dat de psalter- en canticavertaling in het Philadelphia-handschrift van de intentie getuigt om door bijbelexegese en studie van middeleeuwse theologen een aan de Hebreeuwse grondtekst refererende bijbel samen te stellen, in de volkstaal. Daarmee is met het Philadelphia-psalter een missing link teruggevonden tussen de totnogtoe bekende Middelnederlandse bijbelvertalingen enerzijds en de vroegmoderne anderzijds. Een laatvijftiende-eeuwse noordelijke vertaling van zeker de psalmen en de cantica, en mogelijk nog meer oudtestamentische teksten, vormde dus de basis voor de respectieve delen in de belangrijkste vroegzestiende-eeuwse bijbels die in onze taal werden gedrukt. Dat geldt voor de vertaling van Liesvelt die in 1526 verscheen, maar nog meer voor die van Vorsterman uit 1528.Ga naar voetnoot41 Omdat die twee drukkers hun bijbels met de nodige aanpassingen nog verscheidene keren opnieuw op de pers legden en ook collega's uit vooral Antwerpen hun teksten overnamen voor ‘nieuwe’ bijbeledities,Ga naar voetnoot42 heeft die Hollandse ‘exegetische’ vertaling uiteindelijk tot in de Statenbijbel (1637) doorgewerkt.Ga naar voetnoot43 De ‘netto’ impact is echter zonder twijfel nog groter geweest via de uiterst populaire Souterliedekens.Ga naar voetnoot44 Tot op heden is nog steeds niet uitgemaakt of die rooms dan wel protestants zijn, maar die psalterberijmingen werden tussen 1540 en 1613 niet minder dan 33 keer op de pers gelegd. Het was Lenselink (1959: 200) die al constateerde dat de psaltervertaling in de Vorsterman-bijbel - lees: het Philadelphia-manuscript - ‘[...] de basis van zeer vele, zo niet alle Souterliedekens is geweest.’ Uit zijn analyse blijkt verder nog dat de Souterliedekens wel degelijk ook de sporen dragen van een intensieve lezing van het Liesvelt-psalter, tegen de Vorsterman-tekst in (Lenselink 1959: 208). De Bruin en Lenselink moet het natuurlijk duidelijk zijn geweest dat het Vorsterman-psalter tot in de zeventiende eeuw heeft doorgewerkt. Dat ze ervan uitgingen dat die vertaling slechts een onvolmaakte doorslag van de lutherse Liesvelt-tekst was, kan er de oorzaak van zijn dat ze aan die vaststelling weinig gewicht hebben toegekend. Hadden ze bevroed dat het in feite een voorreformatorisch exegetisch werkstuk was dat zo'n langdurige impact heeft gehad in een op religieus vlak heel turbulente eeuw, dan hadden ze een en ander wellicht anders beoordeeld. Dat valt bijvoorbeeld af te leiden uit de visie die De Bruin ontwikkelde tijdens het schrijven van zijn overzicht van de Nederlandse bijbelvertalingen. De grens tussen de middeleeuwse en de vroegmoderne vertalingen uit ons taalgebied was volgens De Bruin namelijk niet alleen om objectieve redenen in het jaar 1522 te leggen (zie hierboven). De vorser koesterde ook een subjectief argument voor die rigoureuze opdeling in ‘oud’ en ‘nieuw’. Hij vond de psaltervertalingen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
die volgens hem de invloed van Luther hadden ondergaan namelijk ook gewoon mooier. Om dat duidelijk te maken, haalde De Bruin (1937: 163-164) in zijn overzicht van de Nederlandse bijbelvertalingen twee tekstproeven uit Liesvelt 1526 aan. Eén ervan is de tragische psalm 130, die hier in zijn geheel nog eens volgt, met ernaast de versies uit het Philadelphia-psalter en het psalter van de Moderne Devotie:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘In volheid en gedragenheid van klank, in eenvoud en directheid van zegging steken zij dank zij Luther, ver uit boven de meeste vertalingen uit vroeger eeuwen’, zo drukte De Bruin (1937: 164) zijn enthousiasme over de Liesvelt-psalmen bijna lyrisch uit. Hij kon niet weten dat Martin Luther er praktisch niet aan te pas is gekomen, maar dat de vertaling van Cornelius Aurelius (?) een grote stap voorwaarts betekende, mag eenieder duidelijk zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
9 Samenvattende conclusieHet bovenstaande brengt ons tot het besluit dat er in Holland op het einde van de vijftiende eeuw een onderlegde in de theologie, misschien wel Cornelius Aurelius (ca. 1460-1531), een exegetische vertaling heeft gemaakt van een aantal oudtestamentische teksten. Daartoe behoren met zekerheid de psalmen en de meeste cantica, want die zijn in het Philadelphia-handschrift overgeleverd. Het is een vertaling die decennia vóór Luther doordrongen is van de ad fontes-behoefte. De scheidingslijn die men vroeger in het jaar 1522 trok - toen de eerste ‘moderne’, niet van de Vulgaattekst vertrekkende bijbelvertaling in het Nederlands verscheen - dient dan ook te worden vergeten. Ons zicht bleek immers vertroebeld door de nog niet ten volle bestudeerde, en deels ook verdwenen handschriftelijke traditie. De populairder wordende drukpers en de ‘specialistische’ aard van de Hollandse vertaling - ontstaan door en wellicht ook bedoeld voor bijbelstudie, in de volkstaal - kunnen er trouwens voor gezorgd hebben dat die overzetting helemaal geen grote handschriftelijke verspreiding heeft gekend. Toch moet ze enige faam hebben genoten. Op het moment dat vanaf 1524-1525 een aantal Antwerpse drukkers zich klaarmaakten om de eerste volledige versies van het Oude Testament of de bijbel in zijn geheel op de pers te leggen, was die Hollandse exegetische vertaling in Antwerpen aanwezig. Invloeden zijn immers al bij Liesvelt en mogelijk nog vroegere bijbeledities te merken en blijven, onder meer in de Souterliedekens, doorwerken tot in de zeventiende eeuw. Omdat Vorsterman voor zijn bijbel uit 1528 het Hollandse exegetische psalter in zijn geheel overnam, valt aan te nemen dat ook andere delen van zijn ot tot die ‘oude’ vertaling behoren. Absolute zekerheid daaromtrent is vanzelfsprekend pas te verkrijgen als ook vijftiende-eeuwse handschriftelijke versies van andere bijbeldelen uit Vorsterman 1528 opduiken. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurVakgroep Nederlandse Literatuur |
|