Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 123
(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dieuwke van der Poel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De rol als tekstdragerIn het rijk geïllustreerde boek Handgeschreven wereld van Dini Hogenelst en Frits van Oostrom (1995) is een foto van de rol opgenomen (p. 16). In het bij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het doosje dat gevormd wordt door de twee fragmenten van de rol en twee dubbelbladen van een Leven van Margaretha. (foto H. Kienhorst)
schrift staat vermeld dat dit ‘de enige rol met wereldlijke literatuur in het Middelnederlands’ is. Dat is bij de huidige stand van onderzoek niet meer correct. Omdat gegevens over rollen en hun gebruik verspreid zijn over veel publikaties, geef ik eerst een samenvattend overzicht. Een rol is een bijzondere, maar niet unieke tekstdrager. Er kunnen twee typen onderscheiden worden: rollen met lijsten en met korte teksten. De langgerekte vorm maakt rollen bij uitstek geschikt voor allerlei soorten lijsten: obituaria, (beeld)kronieken en lijsten van rectores en professoren van de universiteit (Bologna). Dergelijke rollen bestaan dikwijls uit meerdere aaneen genaaide stukken perkament: ze werden dus naar believen verlengd.Ga naar voetnoot2 Ook zijn er in Europa verschillende exemplaren met stambomen overgeleverd, die bedoeld zijn om opgehangen te worden. Ze zijn prachtig uitgevoerd en rijk geïllustreerd.Ga naar voetnoot3 In Harvard wordt een rol bewaard met de Tabula historie van Peter van Poitiers. De geïllustreerde rol laat in een genealogisch schema de geschiedenis van de mensheid van Adam tot Christus zien.Ga naar voetnoot4 Zo'n bijbelse stamboom behoorde ook tot het bezit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapelaan Jan Pascaris uit Ieper: volgens een testamentaire beschikking van 25 juli 1350 laat hij ‘een rolle, inde welke ghescreiven es d'istorie vanden Bible’ na.Ga naar voetnoot5 Naast dit gebruik voor lijsten konden rollen de functie hebben van dragers van korte teksten. Er zijn de laatste jaren verscheidene exemplaren met Middelnederlandse teksten en een aantal vermeldingen van dergelijke rollen bekend geworden, en er is een discussie ontstaan over de functie ervan.Ga naar voetnoot6 De tekstsoort die het meest met de rol verbonden is, is het gebed: er zijn vier rollen met Middelnederlandse gebeden overgeleverd (naast vermeldingen van en verwijzingen naar gebeden op rollen).Ga naar voetnoot7 Maar ook andere Middelnederlandse teksten zijn op rollen overgeleverd. Zo bezit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een rol met (een groot deel van) de sproke Van herscepen en heeft het Stadsarchief van Mechelen een rol met de sproke De ghelasen sale.Ga naar voetnoot8 Heel bijzonder is de recente vondst van een rol met een volledig flagellantenritueel in het Middelnederlands: een geselaarsliturgie, een Marialied en een preek.Ga naar voetnoot9 Tenslotte zijn er toneelteksten op rollen.Ga naar voetnoot10 De vraag waarom rollen (en geen codices) werden gebruikt, is door de codicoloog J.W. Klein voorzien van een eenvoudig antwoord: rollen werden gebruikt voor teksten die te kort waren om een enkel katern (de kleinst mogelijke codex) te vullen (Klein 1995, 19-21). Rollen zijn volgens hem vrij gangbaar geweest maar zelden overgeleverd vanwege hun kwetsbaarheid.Ga naar voetnoot11 Klein nam hiermee uitdruk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk stelling tegen de vrij gangbare gedachte dat rollen vooral in gebruik zouden zijn geweest bij jongleurs en andere voordrachtskunstenaars: er is volgens hem geen direct verband tussen type tekstdrager en gebruiksdoel (Klein 1995: 20, vooral noot 93, zie ook Gumbert 2001). Toch zijn er duidelijke aanwijzingen dat het in de praktijk wel degelijk als een voordeel gevoeld werd dat rolletjes zo makkelijk te transporteren zijn.Ga naar voetnoot12 Sommige Moderne Devoten gebruikten rolletjes of briefkens om ‘goede punten’ op te noteren. Swieder van Runen, één van de zusters van Diepenveen, was gewoon kleine rolletjes bij zich te dragen: ‘Soe grote mynne hadde sie totter hilliger schrift, dat sie cleyne rullekens in horen budel droch die sommich soe cort weren als een vinger’.Ga naar voetnoot13 Een rol kon bovendien functioneren als een soort talisman, een afweermiddel tegen gevaar. Een opschrift bij een gebed op een rol verwoordt dit expliciet: ‘so wie dattet <nl. het betreffende gebed> devotelic leest of aen hem draget gheen viant en mach hem scaden’.Ga naar voetnoot14 Iets soortgelijks zien we bij een drietal rollen met Franse Margarete-teksten: zij zouden door zwangere vrouwen als een gordel gedragen zijn.Ga naar voetnoot15 Of rollen ook gebruikt zijn door rondtrekkende zangers is een vraag die bij gebrek aan gegevens moeilijk te beantwoorden is.Ga naar voetnoot16 Intrigerend zijn in dit verband de vele miniaturen waarop lyrische dichters met een rol zijn afgebeeld, zoals in het beroemde Heidelberger Liederhandschrift, waar een rol vaak voorkomt als attribuut van de afgebeelde dichter/zanger.Ga naar voetnoot17 Sylvia Huot heeft een omvangrijke vergelijkende studie gemaakt van miniaturen van auteurs en zangers bij veertiende-eeuwse Franse teksten. Die tonen dichters van liederen en lais schrijvend op rollen, en ook zijn er afbeeldingen van zang of voordracht waarbij rollen gebruikt worden. Het is opmerkelijk dat de rollen voorkomen bij vertolkers van orale genres, terwijl klerikale auteurs zoals bijvoorbeeld Jean de Meun schrijvend in een boek zijn afgebeeld. Volgens Huot geeft een rol op dergelijke afbeeldingen vooral aan dat de betreffende tekst ten gehore wordt gebracht, of bedoeld is om voorgedragen of gezongen te worden (Huot 1987: 78-79 et passim). De rol is dan een iconografisch motief en dat is natuurlijk veelzeggend. Een rol kan immers alleen maar als een herkenbare uitbeelding van orale voordracht functioneren indien rollen daadwerkelijk in die situatie gebruikt werden (Baüml en Rouse 1983, vooral p. 219-230). Dat orale aspect is ook aanwezig in afbeeldingen in Middelnederlandse handschriften, zoals de gehistorieerde initiaal waarmee de eerste preek van de Limburgse sermoenen opent (Christus als prediker voor zijn leerlingen, met in zijn hand een rol met daarop de bijbelplaats waarover de preek handelt, zie Mantingh 2000: afb. 25) en een volbladminiatuur in het Kopenhaagse Leven van Lut- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gart (Willem van Affligem met een rol in zijn rechterhand: ‘een dichter-voorlezer die zijn geschreven tekst mondeling presenteert’ (Mantingh 2000: 247, zie voorts p. 245-247 en Bijlage 4)). J.W. Klein heeft gelijk wanneer hij bezwaar aantekent tegen de veronderstelling dat elke rol per se in het bezit van een jongleur zou zijn geweest (vgl. Klein 1995: 20), maar uit bovenstaande gegevens blijkt dat rollen wel degelijk (ook) gebruikt zijn bij voordracht en zang. Clanchy vermoedt dat rollen vooral aantrekkelijk waren voor diegenen die wat minder vertrouwd waren met boeken: ‘On the threshold of literacy, among knights and minstrels as distinct from monks and clerks, writings were perhaps at first more familiar and inviting in the form of rolls containing short vernacular texts than in the form of weighty Latin books.’ (Clanchy 1979: 113). Er zijn aanwijzingen dat rollen aan de basis liggen van verzamelhandschriften waarin de losse tekstjes bijeengebracht zijn, bijvoorbeeld gedeelten van het handschrift-Van Hulthem (Kienhorst 1996, 47 en Klein 1995, 24). Een dergelijke gang van zaken is traceerbaar bij de Franse dichter Guillaume de Machaut: losse teksten van zijn hand hebben zelfstandig gecirculeerd, voordat zij, onder supervisie van de auteur zelf, gegroepeerd werden in een handgeschreven boek. Enkele van deze losse teksten zijn ook overgeleverd, namelijk gedeelten van twee rollen en een handschrift van slechts zestien folia, dat hoogstwaarschijnlijk niet meer dan één lai bevat.Ga naar voetnoot18 De Middelnederlandse literatuur kent een intrigerend voorbeeld van de eerste optekening van korte teksten: in het eerste allegorische gedicht uit het Gruuthusehandschrift worden liedjes direct na hun ontstaan opgeschreven met muzieknotatie om vervolgens te circuleren in het gezelschap. De tekst spreekt daarbij van brief (te begrijpen als ‘kort geschrift’). Opmerkenswaard is ook het voorkomen van het woord rolle of rolie in verzamelhandschriften, als opschrift in het Heber-Serrurehandschift: Dits uter rolien vander feesten genomen en als titel van twee teksten van Jan van Leeuwen: Die rolie vander woedigher minnen en Een rolle vanden richters.Ga naar voetnoot19 De non Janne Colijns uit het klooster Jericho te Brussel stelde preken samen op grond van aantekeningen van de prediker Jan Storm op ‘rollen, brieven ende ouden quaternen gheschreven metter hant des selven predicaers’ (Mertens 2004: 306).
Binnen deze hele discussie is de rol uit Antwerpen een relatief eenvoudig geval: het is een eenvoudig uitgevoerde tekstdrager voor een kleine tekstverzameling. Er is geen aanwijzing dat speciaal met het oog op transporteerbaarheid voor een rol gekozen is, en ook een plaatsing in een voordrachtssituatie ligt niet speciaal voor de hand. Op een mogelijk verband met verzamelhandschriften kom ik in de volgende paragraaf terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Spreukstrofen: genre en overleveringOp de rol staan zo'n zestig strofen die alle dezelfde vorm hebben: regels met twee heffingen en een rijmschema aabccb. In het Middelnederlands zijn honderden strofische teksten met dit rijmschema overgeleverd. De bekendste voorbeelden zijn wellicht enkele Mengeldichten van ps.-Hadewijch en de Lundse gedichten, die openen en sluiten met een aabccb-spreukstrofe.Ga naar voetnoot20 De strofen komen in twee genres voor: als spreuken en liederen. Dit roept de vraag op of de tekstjes op de rol als spreuken gezien moeten worden, of dat ze bedoeld waren als lied. Beide genres zijn in kaart gebracht. Van Anrooij en Mertens verzamelden spreukstrofen en kwamen daarbij tot meer dan driehonderd stuks (verspreid over ruim zestig handschriften).Ga naar voetnoot21 Liederen met deze strofevorm zijn via het Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600 eenvoudig bijeen te brengen; de cd-rom geeft 309 treffers.Ga naar voetnoot22 Opmerkelijk genoeg kennen deze twee verzamelingen nauwelijks overlappingen: spreuken en liederen zijn blijkbaar als aparte teksttypen te beschouwen. Toch bestaan er twee spreukstrofen waarbij een melodie bekend is.Ga naar voetnoot23 Daarvan is Een cort jolijt voor ons het meest relevant, omdat de tekstregels twee heffingen hebben, net als op de rol. Dat betekent dat er een melodie is overgeleverd waarop de ‘Antwerpse’ strofen in principe te zingen zijn, maar bewijst niet dat ook de strofen op de rol liederen zijn. Eerder is het zo dat de ruime bekendheid van de spreukstrofe Een cort jolijt (overgeleverd in twaalf handschriften!) ertoe geleid heeft dat deze strofe op een bepaald moment met andere strofen werd uitgebreid en van een melodie werd voorzien, die slechts in één bron is opgetekend.Ga naar voetnoot24 De rol waarop de strofen zijn overgeleverd bevat zelf in elk geval geen enkele aanwijzing (zoals muzieknotatie) dat het de bedoeling was deze tekstjes te zingen. Dat de strofen integendeel behoren tot de groep didactisch getinte spreukstrofen wordt bevestigd door de paralleloverlevering. Spreukstrofen zijn vooral te vinden in eenvoudige papieren vijftiende-eeuwse verzamelhandschriften.Ga naar voetnoot25 Absolute koploper is het handschrift-Van Hulthem: de verzameling met het opschrift Van al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derhande sprockne clein notabel verskne (tekst 108) heeft meer dan honderd van deze strofen. Met circa zestig spreuken is de rol echter een goede tweede, waarbij bovendien bedacht moet worden dat deze verzameling zeker langer geweest is.Ga naar voetnoot26 In twee verzamelhandschriften komen parallellen voor van de ‘Antwerpse’ strofen: in het handschrift Brussel, kb, ii 144 en in de zojuist genoemde spreukenverzameling in het handschrift-Van Hulthem. Brussel, kb, ii 144 is een eenvoudig papieren handschrift van een klein formaat (15 × 9,4 cm). Verscheidene handen hebben erin op verschillende tijdstippen korte, vaak speelse teksten genoteerd: wereldlijke en geestelijke liederen, priamels, minnevragen, cisiojani en recepten. De belangrijkste hand beschreef 114 van de 170 bladen en dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw (editie-Priebsch 1906-1907; E. Langbroek en A. Roeleveld werken aan een integrale editie, te verschijnen in de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden). Van deze hand is ook een spreukstrofe die sterk overeenkomt met strofe 33 van de rol:
Hoewel het hier evident om dezelfde tekst gaat, zijn er ook verschillen in formulering (bijvoorbeeld ongheval versus misfall in vs. 3), in het gebruik van meervoud versus enkelvoud in vs. 1 en 2 en spellingsvarianten (zoals niet versus nyet in vs. 6). De afwijkingen veroorzaken geen groot verschil in betekenis en laten zich goed verklaren vanuit een mondelinge schakel in de overlevering. Wie zich een strofe niet meer precies herinnert, kan vergeten elementen aanvullen, waarbij de vrij strakke vorm (in het bijzonder het rijmschema) houvast biedt.Ga naar voetnoot27 Zo'n mondelinge fase past ook goed bij het handschrift kb, ii 144, dat het karakter heeft van een weinig gestructureerde verzameling teksten voor persoonlijk gebruik. De geciteerde spreukstrofe is duidelijk een losse toevoeging: het gedichtje is overdwars in de marge geschreven. Het belangrijkste materiaal voor vergelijking biedt echter het handschrift-Van Hulthem, dat in totaal 509 rijmspreuken bevat, verspreid over zes plaatsen.Ga naar voetnoot28 De meest omvangrijke verzameling aldaar is getiteld Van alderhande sprockne clein notabel verskne en omvat maar liefst 234 spreuken van verschillende vorm, zoals spreukstrofen, disticha en kwatrijnen. Hieronder bevinden zich zes parallellen met strofen van de rol. De strofen 4, 5, 7 en 15 komen overeen met de nummers 37, 30, 74 en 114 uit Hulthem. De verschillen tussen beide bronnen zijn erg klein (veelal spellingsva- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rianten), waardoor het mogelijk is de gehavende tekst aan te vullen en corrupte plaatsen te verbeteren (4,2 en 7,5). De vondst van een parallel in Hulthem is eens te meer welkom bij strofe 28 waarvan alleen de laatste twee regels leesbaar zijn doordat de overige tekst afgesneden is. In Hulthem vinden we echter de complete tekst van een nauw verwante strofe:Ga naar voetnoot29
Doordat het rijmwoord van het laatste vers verschilt, is het niet zonder meer mogelijk strofe 28 te reconstrueren op grond van Hulthem: vs. 3 van deze strofe moet anders geluid hebben en ook de verdere zinsbouw kan hebben afgeweken. Toch verheldert deze parallel de inhoud van strofe 28. In het volgende geval zijn de verschillen tussen beide strofen nog groter:
Opmerkelijk zijn de afwijkende rijmwoorden maar overeenkomende rijmklanken in vs. 1, 2 en 4; zij maken opnieuw een mondelinge schakel in de overlevering aannemelijk. De verschillen zijn het grootst bij de volgende strofen, waarin alleen de eerste twee regels overeenkomsten vertonen:
De verzen 3-6 van de Hulthem-strofe wijken sterk af en lijken corrupt (er is een merkwaardige herhaling van herte en het rijm is verstoord: aabbbb). De strofe uit Hulthem levert geen aanvullende tekst voor de onvolledige ‘Antwerpse’ strofe 22. Resumerend: van zeven strofen zijn verwante redacties aan te wijzen, waarvan zes in Hulthem. Dat is een vrij hoog aantal: in het corpus van Van Anrooij en Mer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tens komen parallellen relatief weinig voor. De relatie met Van alderhande sprockne clein notabel verskne kan nog nader gepreciseerd worden. Deze verzameling vangt aan met 140 spreuken van verschillende vorm (disticha, kwatrijnen, twintig aabccb-strofen, een letterraadsel van drie regels, twee strofen van vijf verzen), dan volgen 84 spreukstrofen (aabccb) en tenslotte negen verschillende losse strofen (vijf kwatrijnen, drie disticha en een aabccb-strofe). Het geheel lijkt een collectie die uit verscheidene bronnen (minstens drie?) bijeengebracht is. De zes parallelteksten van de spreukstrofen van de rol behoren alle tot de eerste groep van 140 spreuken in Hulthem, die twintig aabccb-strofen kent. Op de rol zijn vier van de zes strofen dicht bij elkaar genoteerd (de volgorde komt overigens niet overeen).Ga naar voetnoot30 Er is dus een opmerkelijke verwantschap tussen beide verzamelingen, maar het is niet aannemelijk dat de een de directe bron van de ander is.Ga naar voetnoot31 Dat ligt overigens ook niet voor de hand: zoals bovenstaande tekstfragmenten al uitwezen, is oraliteit een belangrijke factor bij de transmissie van dit soort teksten. Men moet dus niet te eenzijdig in termen van voorbeeld en afschrift denken. Bovendien zullen de kopiisten ook in een schriftelijke overlevering van dergelijke spreuken tamelijk vrij met hun voorbeeld omgaan en als verzamelaars een eigen selectie maken.Ga naar voetnoot32 De verwantschap tussen de rol en beide codices vormt wel een nieuwe aanwijzing voor het verband tussen rollen en verzamelhandschriften als Hulthem en Brussel, kb, ii 144. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Inhoud en vormEen volledig overzicht van de inhoud van de spreukstrofen is moeilijk te geven. Niet alleen is veel tekst onleesbaar of zelfs weggesneden, ook bij de strofen waarvan de tekst leesbaar is, is het niet altijd duidelijk wat er bedoeld wordt (bijvoorbeeld strofe 34). De aabccb-vorm is zeer geschikt voor het formuleren van een algemene waarheid, vaak in de tegenwoordige tijd. Er is dan veelal een cesuur na de derde regel, waarbij er dikwijls sprake is van een vergelijking of tegenstelling tussen de twee delen van de strofe (Van Anrooij en Mertens 1992). Dat geldt ook voor de strofen op de rol. Ze zijn gnomisch van karakter en doen dikwijls een uitspraak over een bepaalde zaak of een type mensen. In veel gevallen opent de strofe met de karakterisering van een persoon, uitgedrukt door een persoonlijk voornaamwoord met ingesloten antecedent, bijvoorbeeld: Die minnet sinen. ere/ hi moet altoes. eere/ begriep ontsijen (strofe 26).Ga naar voetnoot33 De waarheid van de geformuleerde gedachte wordt aangezet door frasen als: Sijt seker dies (24, ook 7, 9, 40 en 46). In vier gevallen is een algemene uitspraak geformuleerd als in strofe 37: En es dinc die leeft [...], waarna een comparatiefzin volgt (ook 22, 30 en 28 (reconstructie)). De cesuur in het rijmschema (aab/ccb) valt dikwijls samen met een syntactische cesuur. De relatie tussen beide delen kan daarbij verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len. In de meeste gevallen is er sprake van een tegenstelling, steeds aangegeven met mar (bijvoorbeeld in spreukstrofe 5), een nevenschikkend verband is er in 26 en 44.Ga naar voetnoot34 Het belangrijkste thema is de liefde (in ongeveer de helft van de strofen), veelal met hoofse trekken. Zo beschrijft strofe 4 de streken van de liefde (namelijk zuchten, ongeluk en weinig kunnen zeggen), prijst 7 de geheimhouding en zegt 17 dat een minnaar in de nabijheid van zijn geliefde medesine en trost krijgt. Strofe 28 bevat het bekende motief van de kwaadaardige verklikkers. Een meer ironische visie is verwoord in strofe 16 die opent met het traditionele motief van de liefdespijl die pijn en vrees brengt, maar afsluit met te zeggen dat iemand die niet verliefd is, zich gelukkig mag prijzen. De liefde is voor alles een kwelling: zij wordt beschreven in termen van plaghen (strofe 1), pine (2, 13, 17) en als qwale (16 en 36, mogelijk ook de onvolledige strofen 32 en 52). Toch is het niet alleen kommer en kwel: wie standvastig liefheeft kan met een kus beloond worden (33) en als het lot in gunstige zin keert, vergeet men de voorafgaande ellende (36). Het motief van het winnen van de geliefde komt in 29 en 33 voor, en waarschijnlijk ook in de gehavende strofen 9 en 54.Ga naar voetnoot35 De afstand tussen de geliefden wordt niet gecultiveerd. Volgens strofe 25 is alle schroom voorbij als geliefden bij elkaar zijn. Strofe 29 bepleit niet te timide te zijn in de liefde. Meer didactisch is strofe 38, die allerminst verering voor een dame verwoordt, maar waarschuwt voor de kracht van de trucs van een verliefde vrouw.Ga naar voetnoot36 In deze en andere strofen is de optiek mannelijk.Ga naar voetnoot37 Naast het liefdesthema komen ook didactisch getinte motieven van vriendschap en wijsheid versus dwaasheid voor. Men moet vrienden begunstigen (strofe 44), het verzoek van een vriend kan deugd opwekken (strofe 47) en de liefdesraadgevingen van vrienden zijn meestal schadelijk, maar soms heilzaam zijn (strofe 6).Ga naar voetnoot38 In vier strofen wordt een bepaald gedrag als wijs of dwaas gekwalificeerd, bijvoorbeeld strofe 5: alleen een dwaas onthult wat er in zijn hart leeft.Ga naar voetnoot39 Verwant hieraan is strofe 42, een aanprijzing van bedachtzaamheid. Alles bijeen vinden we in de ‘Antwerpse’ strofen welbekende kenmerken van aabccb-teksten terug. Ze brengen (liefdes)didactiek in een puntige en speelse vorm, door de korte regels met twee heffingen en het spannende effect van het ‘uitgestelde’ laatste rijmwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 TussenbalansDe fragmenten van een rol uit de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap hebben door dit onderzoek duidelijker contouren gekregen. De teksten zijn spreu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, geen liedjes. Het is een relatief omvangrijke (maar nog weinig bekende) verzameling van spreuken. De kopiist is te karakteriseren als een verzamelaar, niet als de bedenker van de strofen. Soortgelijke verzamelingen komen ook in verzamelhandschriften voor en tegen de achtergrond van andere Middelnederlandse spreukencollecties is het opmerkelijk dat deze persoon op de vorm lette en alleen aabccb-spreuken bijeenbracht. De spreukstrofen zullen mondeling gecirculeerd hebben voordat (en ook nadat) zij in deze vorm opgetekend werden. Zo bezien is niet alleen de tekstdrager (de rol) maar ook de tekstverzameling (spreuken) te situeren on the threshold of literacy. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Codicologische beschrijvingDe rol verdient geen schoonheidsprijs: het perkament is tamelijk slecht, aan het schrift is geen bijzondere zorg besteed en bovendien hebben de fragmenten veel te lijden gehad. Aparte aandacht verdienen de stukjes touw langs de zijkant. De twee stroken perkament worden hier in navolging van Stracke met a en b aangeduid. Fragment a (het grootste) heeft een opmerkelijk formaat: 440 mm. bij ca. 83-87 mm, fragment b meet 160 mm. bij 44-60 mm. Het is goed mogelijk dat de volledige rol wel uit één vel perkament gesneden was: de gemiddelde maat van bij boekproductie gebruikte dierenvellen was 68 bij 48 cm.Ga naar voetnoot40 De rechter zijkant van ar en van br is de velrand van het perkament. De rectozijde is de vleeszijde.Ga naar voetnoot41 Als gezegd staat op beide fragmenten het schrift op de ene zijde ondersteboven ten opzichte van het schrift op de andere zijde. De rectozijde van fragment a heeft twee kolommen tekst, de versozijde één kolom, alleen onderaan is ook rechts geschreven, maar het is niet uit te maken of hier twee strofen naast elkaar geschreven zijn, of dat de regels van één strofe tamelijk wijd om een slecht stuk perkament heen geschreven zijn (hierna als twee strofen geëditeerd: 58 en 60). Het bovenste gedeelte van de versozijde is onbeschreven: de tekst vangt aan op 100 mm. van de bovenkant vanwege de slechte staat van het schrijfoppervlak: het perkament is bobbelig, lijkt een litteken te bevatten en er is een dichtgenaaide scheur van 64 mm. (over de lengte; aan de rectozijde is om deze scheur heen geschreven (vanaf strofe 17,3 (ara,xvii) tot aan de onderzijde van het fragment). De tekst is op veel plaatsen moeilijk leesbaar door de slechte kwaliteit van het perkament, vlekken en slijtage (vooral av en bv hebben erg te lijden gehad). Bovendien heeft Stracke reagens gebruikt: dit heeft vooral op ara,i en ii, op arb,i-vi (de strofen 1,2 en 28 tot en met 33), op av en op br witte plekken achtergelaten (Stracke 1928: 262). Aan de boven- en linkerkant van de rectozijde van fragment a is perkament weggesneden met tekstverlies als gevolg: aan het begin van de regels op beide zijden ontbreken enkele letters (maar het verloren gedeelte kan in principe meerdere kolommen bevat hebben). Fragment a heeft twee scherpe vouwen, op resp. 170 mm. en 360 mm. van de bovenkant; in de laatstgenoemde vouw is het perkament ingescheurd en omgekruld (daardoor tekstverlies in strofe 13,2 (ara,xiii), 40, 5-6 (arb,xiii), 41,1 (arb,xiv) en 50, 1-2 (ava, iii)). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rectozijde van fragment b bevat één kolom tekst die relatief goed leesbaar is (ter hoogte van strofe 23 en 24 (br,iv en v) is het perkament geplooid, maar dit beïnvloedt de leesbaarheid van deze verzen nauwelijks); op de versozijde is de tekst echter zo goed als volledig afgesleten. Het fragment is besnoeid aan de linker- en onderkant van br. De bovenkant van br is rafelig. Er is een onbeschreven marge boven de tekst (maximaal 4 mm). Dit duidt erop dat de bovenkant van br tevens de bovenzijde van de onbeschadigde rol is geweest. Dan begon de tekstkolom met een halve strofe en moeten de eerste drie regels van deze strofe onderaan de vorige kolom gestaan hebben. Aangezien de rechterkant van zowel ar als br de velrand van het perkament is, is het waarschijnlijk dat de tekst op br en de tekst van de rechterkolom op ar (arb in de editie) ooit tot dezelfde kolom behoorden. De volgorde waarin de tekstfragmenten hierna gepresenteerd worden, is daarom: ara, br, arb, ava, bv, avb. Aan de linkerkant van de kolom op br moet minstens één tekstkolom verloren gegaan zijn. Het schrift is een tamelijk slordige littera textualis. De hand is veertiende-eeuws (Kienhorst 1994: 32, zie ook Kienhorst en Mulder 1993: 71-74). De inkt is donkerbruin. Er is een overgang in het schrift op 214 mm. van de bovenkant van ar, de rechterkolom, vanaf strofe 38 (arb,xi). De hand is dezelfde, maar de gebruikte pen is dunner. Om verbeteringen aan te geven gebruikt de kopiist verschillende systemen: expungering (strofe 9,1 en 25,4), doorhaling (strofe 1 tussen vs. 5 en 6: ewont doorgehaald) en tekens voor en achter een onjuiste regel (strofe 23, na vs. 1 schreef de kopiist abusievelijk Sijn en trouwen (vervaagd), ontdekte zijn vergissing, plaatste een kruisje voor en vier stippen achter het vers om aan te geven dat dit niet meegelezen dient te worden en vervolgde met vs. 2). Er is geen liniëring; de regels van de linker en rechter kolom op ar staan niet op dezelfde hoogte. De regelhoogte varieert van 35 mm. tot 41 mm. per 10 regels (beide gemeten op ar). De opmaak is niet overal gelijk: op ar en br wordt geen interlinie tussen de strofen gebruikt, op av wel. Op br en arb is nog zichtbaar dat elke spreuk in principe met een paragraafteken opent. Er zijn echter ook uitzonderingen: het paragraafteken ontbreekt voor strofe 40 en 47 (arb,xiii en arb,xx), staat een regel lager bij strofe 41 (arb,xiv) en is bij strofe 44 (arb,xvii) wegens plaatsgebrek achter het vers geplaatst (16,2, het vers op gelijke hoogte in de linkerkolom (ara), is lang). Er is geen enkele vorm van decoratie. Opvallend is het vlasgaren dat met een overhandse steek aan de fragmenten bevestigd is. Aan de rechterkant van de rectozijde van A is er een rij gaatjes op wisselende afstand van elkaar, variërend van 1 tot 0,5 cm. Op twee plaatsen zit door respectievelijk zeven en drie gaatjes nog een stukje vlasgaren geregen. Ook fragment b heeft gaatjes en door vier daarvan zit een eindje vlasgaren met een snipper perkament (afmeting 83 × 7-2 mm.). Onderaan br resteert een klein stukje garen in één gaatje. Dit garen heeft niets te maken met de oorspronkelijke functie van de rol, zoals Hans Kienhorst door een mooie vondst kon aantonen. Hij ontdekte namelijk dezelfde gaatjes en garenresten in fragmenten van een berijmd leven van de H. Margaretha, dat net als de rol afkomstig was uit het bezit van de Limburgse pater J.B. Paquay (uit wiens erfenis Stracke de fragmenten kreeg). Toen Kienhorst deze fragmenten en de restanten van de rol bij elkaar bracht was de puzzel snel gelegd: samen vormen zij een bijna vierkant doosje. De stukken van de rol dienden als de opstaande randen (waarbij fragment b fragment a aan een zijkant gedeelte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk overlapte): de fragmenten van het heiligenleven als boven- en onderkant. Deze reconstructie verklaart ook waardoor de scherpe vouwen in fragment a ontstaan zijn: het waren de hoeken van het doosje.Ga naar voetnoot42 Het geheel maakt de indruk een foedraal geweest te zijn waarin een voorwerp (een boek?) veilig opgeborgen kon worden. Maar ook de rol zelf werd hiermee veiliggesteld: als de restanten van de rol niet op deze manier hergebruikt waren, zouden ze waarschijnlijk verloren zijn gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Dialect en lokaliseringHet lokaliseren van de spreuken op grond van het dialect lijkt op het eerste gezicht nauwelijks mogelijk, omdat er zo weinig tekst is overgeleverd. De totale woordvoorraad bestaat uit nog geen duizend woorden. In het materiaal is er echter relatief veel dat wijst op een Zuid-Limburgs dialect.Ga naar voetnoot43 Dat geldt bijvoorbeeld voor de volgende opvallende vormen (geen van alle in rijmpositie). Driemaal komt de Limburgse vorm juncvrouw voor en nergens joncvrouw.Ga naar voetnoot44 Ook het gebruik van het voornaamwoord hom is kenmerkend voor Limburg en het ontbreken van h-loze varianten wijst op een zuidelijke situering (geen Noord-Limburg of Nederrijns)).Ga naar voetnoot45 De vorm hun (=hen) is vooral oostelijk (ook in Holland).Ga naar voetnoot46 Opmerkelijk zijn de oostelijke varianten van het aanwijzend voornaamwoord: suseleken (16,3), sullec (46,2) en solec (46,5), daarnaast de Brabants/Limburgse vorm luttel.Ga naar voetnoot47 In verschillende vormen vindt men e in plaats van [i]; dit verschijnsel komt het meest voor in Oost-Vlaanderen en in Limburg, ook in Brabant.Ga naar voetnoot48 Brabants/Limburgs is tenslotte ook de <i(j)>-spelling voor [ie]: di (relativum, 23,2 en 23,4 naast lidwoord die); ghelive, scire, tfir (25,1, 25,3 en 25,4); dijen (31,3).Ga naar voetnoot49 Het Limburgs is echter niet het dialect van de oorspronkelijke tekst, maar van de kopiist. Dat blijkt het duidelijkst uit een aantal rijmen die niet zuiver zijn, maar die eenvoudig herleid kunnen worden tot zuivere rijmen, met één rijmwoord waarvan de spelling is aangepast aan een Limbrugs of oostelijk dialect, bijvoorbeeld het opmerkelijke rijm minnen: bennen (25, 4-5).Ga naar voetnoot50 Viermaal is er rekking van i tot ij, een verschijnsel dat wel voorkomt in Brabant en Limburg.Ga naar voetnoot51 Het rijmpaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bat: daet (34,1-2) vormt een aanwijzing dat de klinker in bat gerekt was: deze rekking heeft de grootste verspreiding in Limburg, naar het westen toe afnemend (Van Loey ii, 3). Duidelijk oostelijk zijn: de spelling ei voor ieGa naar voetnoot52 en u voor de Middelnederlandse diftong oe.Ga naar voetnoot53 De oorspronkelijke tekst is zuidwestelijk; de rijmen vertonen overwegend (Oost)Vlaamse en Brabantse kenmerken. De tekst bevat één inhoudelijk element dat naar Oost-Vlaanderen verwijst: in strofe 46 wordt de stad Gent genoemd. Brabrants is bijvoorbeeld de vorm kinne(n).Ga naar voetnoot54 Het rijmwoord wale komt vier keer voor; deze vorm (met a) is Oost-Vlaams/Brabants.Ga naar voetnoot55 Tevens ontbreken nagenoeg de kenmerken van het meest westelijke Middelnederlands. Tenslotte valt de kopiist op door ongewone en heterogene spellingen, zoals het gebruik van qw- (16,2 en nog vier andere plaatsen), de Brabantse vorm och (48,3) naast de westelijke vorm oft (34,6), de Vlaamse vorm bluwen in een rijm met rouwen (27,1-2) en de verschillende spelwijzen van de [u]: de oostelijke spelling ue (bijvoorbeeld ghude (21,6)) naast vroet (89,1) en de West-Vlaamse (!) spelling voughet (34,1). Misschien is dit opnieuw een aanwijzing dat deze kopiist een ‘amateur’ was (men denke bijvoorbeeld aan zijn tamelijk slordige schrift); een alternatieve verklaring kan zijn dat de tekst een echte verzameling is in die zin, dat er niet één, maar meerdere leggers aan ten grondslag liggen. De spreukenverzameling is dus een Zuid-Limburgse kopie van een westelijke (Oost-Vlaams-Brabantse) tekst. Indertijd (1926) heeft pater Stracke de handschriftfragmenten gekregen van J.B. Paquay, deken te Bilzen (ongeveer tien kilometer ten westen van Maastricht). Het heeft er alle schijn van dat de rol eeuwenlang dichtbij de plaats is gebleven waar hij beschreven is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Verantwoording van de editieDe editie is gebaseerd op foto's die met ultraviolet licht gemaakt zijn bij het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel. Bestudering van deze foto's bleek een beter resultaat te geven dan autopsie van de fragmenten, al zijn deze uiteraard wel gebruikt. In de editie zijn enkele wijzigingen aangebracht ten opzichte van de bron.Ga naar voetnoot56 Het gebruik van de letters i, j, u, v en w is aan de huidige spellingsconventies aangepast. In de tekst komen zowel de lange als de ronde s voor; hiertussen geen onderscheid gemaakt.Ga naar voetnoot57 De editie geeft zo goed als mogelijk woordscheiding en hoofdlettergebruik van de bron weer. De kopiist gebruikt aan het begin van de regel niet con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sequent hoofdletters, en het onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters is niet altijd duidelijk). Op veel plaatsen is de tekst onleesbaar. Onzekere lezingen zijn in de editie gecursiveerd. Als de tekst niet gelezen kon worden, maar het aantal letters wel kon worden vastgesteld, zijn er in de editie zoveel punten gezet als er letters onleesbaar zijn. Als het aantal onleesbare letters slechts kon worden geschat, zijn er een of meer liggende streepjes geplaatst waarbij ieder streepje drie à vier letters representeert; een hele ontbrekende regel is met vijf liggende streepjes weergegeven. Er is geen interpunctie toegevoegd, omdat dit de leesbaarheid nauwelijks zou vergroten. De (nergens problematische) abbreviaturen zijn stilzwijgend opgelost. De strofen zijn doorlopend genummerd in Arabische cijfers. Daarnaast is ook de plaats van de strofe in de bron aangegeven, bijvoorbeeld: arb,ii betekent dat de strofe staat op fragment a, rectozijde, rechter kolom (b), als tweede strofe in die kolom. Per strofe is een commentaar toegevoegd met woordverklaringen en andere interpretatieve opmerkingen, waar nodig ook voorstellen tot vertaling, alsmede aanvullingen van onvolledige tekst en voorstellen tot emendatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 EditieFragment a, rectozijde, linkerkolom
Mogelijke betekenis van de strofe: De kwellingen en klachten die de liefde dikwijls met zich meebrengt, zijn nauwelijks bekend bij diegenen die zelf niet gewond zijn door de liefde.
Door tekstverlies zijn vooral vs. 4-6 moeilijk te interpreteren. De strofe gaat over de kwelling (pine groet, vs. 1) van de liefde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van de strofe is ongeveer: ‘Een ieder die mint vindt het prettig om over de liefde te denken, terwijl hij weet dat men jaloers is dat hij de liefde in zich draagt’.
Aanvullingen met behulp van lezingen in handschrift-Van-Hulthem (tekst 108, 37)
Aanvullingen met behulp van lezingen in handschrift-Van-Hulthem (tekst 108, 30)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertaling: Degene die laat zien wat er in zijn hart is, is een dwaas, maar de wijzen zijn daarmee altijd voorzichtig.
Vertaling: Raad van vrienden heeft dikwijls schade in de liefde gebracht, maar begrijp dat de raad van een vriend goed voor sommigen van ons was.
Aanvullingen met behulp van lezingen in handschrift-Van-Hulthem (tekst 108, 74)
Aanvullingen met behulp van lezingen in handschrift-Van-Hulthem (tekst 108, 22)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De strofe moet ongeveer betekenen: ‘Wat is een zwaardere periode van afwachten dan wanneer men tevergeefs aan de geliefde denkt die er niet is en die langer dan gewoonlijk weg blijft’.
De strofe handelt over liefdesdienst vanuit een verkeerde motivatie.
Door tekstverlies is de betekenis van de strofe niet vast te stellen.
Door tekstverlies is de betekenis niet vast te stellen. De strofe gaat over de inspanning die nodig is om liefde te verwerven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijk gaat deze strofe over het verdriet van een minnaar die geen wederliefde krijgt.
Aanvullingen met behulp van lezingen in handschrift-Van-Hulthem (tekst 108, 114)
Vertaling: Het leven van de liefde wordt niet door schoonheid gegeven, maar door gelukkig toeval gaf zij steeds haar zaken en dat doet ze nu nog.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertaling: ‘Degene die minne draagt, wil graag in de nabijheid van zijn vrouwe zijn: het medicijn voor alle pijn is bemoediging door een vrouw’.
Door tekstverlies is de betekenis onduidelijk. De strofe handelt over een kwelling (pine, qual).
De strofe gaat over de beproeving door het lot.
Fragment b, rectozijde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het rijmschema wijkt af (gepaard rijm).
Vertaling: Wees er zeker van dat na verlies een goede winst het gemoed meer verheugt dan het ooit was.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van de strofe is niet helemaal duidelijk: Degene die zijn eer liefheeft, moet altijd oppassen voor aanmerkingen en zich onthouden van het bedenken van leugens (of, met een emendatie logheneren <loghenen, vs. 5: en zich hoeden voor de verzinsels van leugenaars) en die ontvluchten.
Fragment a, rectozijde, rechter kolom
In het handschrift-Van Hulthem is een paralleltekst overgeleverd (tekst 108, 61), die tekstrecontructie tot op zekere hoogte mogelijk maakt (zie inleiding). De strofe handelt over het gevaar voor minnaren van de onbedwingbare praatjes van verklikkers.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel er weinig tekstverlies is, is de betekenis van de strofe als geheel niet duidelijk.
De betekenis is niet geheel duidelijk: ‘Degenen die te spoedig ... krijgen van hetgeen zij zien, goede daden zullen hier niet snel gebeuren, volgens mij’.
De betekenis van de strofe als geheel is onduidelijk. Het lijkt te gaan om de rol van (on)trouw in de omgang tussen mannen en vrouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door tekstverlies is de betekenis van de strofe niet duidelijk.
Door tekstverlies zijn vs. 1-3 moeilijk te interpreteren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weggesneden.
W
Fragment a, versozijde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door tekstverlies is de betekenis van de strofe niet duidelijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fragment b, versozijde
Fragment a, versozijde. Deze tekst is rechts van kolom ava geschreven, op dezelfde hoogte als ava, xi (=strofe 58). Mogelijk is dit geen aparte strofe, maar zijn het de laatste woorden van de verzen van strofe 58, die dan om een slecht stuk van het perkament heen geschreven zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van geraadpleegde literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurowi Nederlandse taal en cultuur / ogc / umcs |
|