Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122
(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |||||
René Veenman
| |||||
1 InleidingFabian Stolk publiceerde onlangs in dit tijdschrift een bijdrage getiteld ‘Appels, geen peren. Over tekstversies en tekstinterpretatie’. Daarin reageert hij op een artikel van mijn hand over gedichten van Jacques Perk.Ga naar voetnoot1 Dat artikel ging over een tiental gedichten die door Jacques Perk zelf zijn gepubliceerd onder de titel Eene helle- en hemelvaart, en die - in iets gewijzigde vorm - ook voorkomen in de beroemde uitgave van Perks Gedichten die Willem Kloos in 1882 na diens dood publiceerde. Ik heb laten zien dat de betreffende tien gedichten in de door Perk zelf gepubliceerde vorm veel verwijzingen bevatten naar poëzie uit de Oudheid, met name naar het zesde boek van Vergilius' Aeneis en naar het elfde boek van Homerus' Odyssee. Die verwijzingen zitten in de motto's en titels van de gedichten, en ook in de tekst zelf. Daarmee heeft Perk, zo betoog ik, zijn gedichten bewust willen plaatsen in de traditie van een klassieke katabasis, een afdaling in de onderwereld. Stolk heeft nu de vraag opgeroepen in hoeverre je bij de interpretatie van het werk van Jacques Perk die twee verschillende uitgaven - die van Perk zelf en die van Kloos - met elkaar in verband mag brengen. Volgens hem moet je daarbij die twee teksten strikt gescheiden houden. Een standpunt dat ik even radicaal als raar vind. | |||||
2 Wat de lezer wilStolk reageerde op mijn artikel omdat ik hem daarin verweten heb aanvechtbare interpretaties te leveren in zijn editie met commentaar van de gedichten van Jacques Perk in de ‘Deltareeks’. Deze bestaat in een heruitgave van Perks Gedichten zoals die door Kloos in 1882 uitgegeven zijn. Daaraan zijn annotaties (blz. 157-200) en een beschouwing ‘Ter begeleiding’ (blz. 201-256) toegevoegd, naast een bibliografie en verantwoording van de uitgave. De commentator staat natuurlijk altijd voor de vraag wat hij wel en niet in zijn annotaties moet opnemen. De Del- | |||||
[pagina 304]
| |||||
tareeks heeft daarover echter tamelijk heldere uitgangspunten: ‘De uitgaven worden voorzien van een inleidende beschouwing die het werk in zijn historische en literaire situatie plaatst en die verwijst naar andere publicaties. Woordverklaringen en inhoudelijke toelichtingen maken de tekst voor de lezer van nu toegankelijk.’Ga naar voetnoot2 Stolk heeft ervoor gekozen in het algemeen sober te zijn in zijn annotaties, en zijn commentaar bestaat dan ook vooral uit woordverklaringen. ‘Inhoudelijke toelichtingen’ leiden immers al snel tot interpretaties, en die wilde hij kennelijk liever aan de lezer overlaten. Dat is op zich een gezond uitgangspunt, maar Stolk wil dit wel extreem ver doorvoeren - zoals blijkt in zijn reactie op mijn artikel. Hij schrijft namelijk dat het in zijn optiek zo is dat je bij het interpreteren van gedichten niet mag zeggen dat iets ergens niet aan refereert.Ga naar voetnoot3 Met andere woorden: als een lezer de woorden sanctissima virgo ziet staan - want over die woorden ging het - dan levert iedere referentie die in hem opkomt in principe een geldige interpretatie. Wie dit vindt is ook van mening dat wetenschappelijke tekstinterpretatie overbodig is, want iedereen mag dan voor zichzelf uitmaken wat een literaire tekst volgens hem voor betekenis heeft. In de praktijk van zijn commentaar neemt Stolk dit radicale standpunt gelukkig niet altijd in. Dat is maar goed ook, want de lezer verwacht juist van een commentator dat referenties die minder voor de hand liggen of waar hij zelf niet op zou zijn gekomen, door de commentator worden aangereikt. Zo leidt Stolk de lezer met betrekking tot de titel ‘Sanctissima virgo’ wel degelijk in een bepaalde richting met zijn annotatie: ‘Allerheiligste Jonkvrouw of Maagd. Referentie aan de bezongen geliefde én aan de heilige moedermaagd Maria.’Ga naar voetnoot4 Hij vertelt dus waaraan deze woorden (die in het Latijn overigens niet meer betekenen dan ‘heiligste maagd’ of ‘zeer heilige maagd’) volgens hem refereren, en impliciet dus ook waaraan ze niet refereren. Al betwijfel ik of zijn uitleg juist is, het feit op zich dat hij uitlegt waaraan deze woorden refereren is wel zijn taak als commentator.Ga naar voetnoot5 De lezer vindt het helemaal niet erg dat het niet aan hemzelf overgelaten wordt betekenis aan deze woorden te geven; hij wil graag dat de commentator hem helpt te begrijpen wat de auteur van de tekst bedoeld heeft - want dat is de vraag waar het bij interpreteren van literaire teksten uiteindelijk om gaat: wat heeft de auteur bedoeld? | |||||
3 Filologisch handwerkDe lezer moet er echter wel op kunnen vertrouwen dat de commentator zijn werk goed gedaan heeft. In het geval van de postume uitgave van de Gedichten van Jacques Perk doet zich nu de interessante kwestie voor, dat er van de meeste gedichten meerdere vroegere tekstvarianten in manuscript zijn overgeleverd en dat een | |||||
[pagina 305]
| |||||
gedeelte - met name de tien gedichten van Eene helle- en hemelvaart - eerder is gepubliceerd. Ik heb laten zien dat Eene helle- en hemelvaart extra aanwijzingen biedt om van de betreffende gedichten - ook in hun later door Kloos gepubliceerde vorm! - beter te begrijpen wat Perk ermee bedoeld heeft. Stolk gaat echter zover te beweren dat hij die aanwijzingen als commentator niet mag benutten, omdat Eene helle- en hemelvaart en Gedichten twee verschillende tekstversies zijn. Natuurlijk had hij dat wél moeten doen. Dat behoort tot het filologische handwerk van de tekstediteur.Ga naar voetnoot6 Daarbij mag het feit dat hij te maken krijgt met tekst in het Latijn en oud-Grieks zijn onderzoek naar de tekstgenese niet belemmeren.Ga naar voetnoot7 Het niet op gemakzuchtige wijze als betekenisloos afdoen van de Griekse en Latijnse motto's bij Eene helle- en hemelvaart had er toe kunnen - nee; moeten - leiden dat er een verband gelegd werd tussen de inhoud van de betreffende sonnetten en het zesde boek van Vergilius' Aeneis. De commentator had dan bijvoorbeeld de overeenkomsten tussen het sonnet ‘Intrede’ en Vergilius' beschrijving van het binnengaan van de onderwereld gezien, hij had dan begrepen dat de zin ‘Schijnt kermend zich een reus in boei te wringen’ in ‘De grotstroom’ een referentie is aan de eeuwig-gestraften uit de klassieke onderwereld, en hij had dan ingezien dat Perk bij de beschrijving van het varen over de ‘grotstroom’ Aeneas' oversteek over de Styx (of Acheron) in gedachten had. En hij had die kennis op de gebruiker van zijn commentaar kunnen overbrengen. Het vreemde is dat Stolk ook nu weer inconsequent is in zijn radicale opvattingen, want voor de uitleg van de Griekse titel van het gedicht ‘Deinè Theos’ grijpt hij wél terug op een eerdere tekstversie: ‘In een poëzieboekje met handschriften van onder andere de gedichten van “Eene helle- en hemelvaart” had “Sanctissima Virgo” als motto: Euplokamos deinè Theos, authè-essa, ontleend aan Homerus' Odyssee, onder andere Boek 10, r. 136.’Ga naar voetnoot8 Als hij consequent was geweest had hij gewoon de vertaling van de twee Griekse woorden gegeven en niet een oudere tekstversie aangegrepen om te vertellen dat ze uit Homerus komen.Ga naar voetnoot9 Gelukkig voor de lezer houdt Stolk zich hier echter niet aan zijn al te strikte opvatting en geeft hij relevante informatie over de titel. Een tekortkoming is wat mij betreft dat hij niet weet te vermelden dat de woorden op Kirke slaan, en in welk verband dat feit staat. | |||||
[pagina 306]
| |||||
4 Maria of de Sibylle?In mijn artikel noemde ik Stolks uitleg van de titel ‘Sanctissima virgo’ slechts als voorbeeld van een aanvechtbare interpretatie, die door het serieus nemen van de aanwijzingen uit Eene helle- en hemelvaart voorkomen had kunnen worden. Maar in zijn reactie legt Stolk vooral mijn kritiek op zijn interpretatie van dit gedicht onder het vergrootglas.Ga naar voetnoot10 Hij acht het onmogelijk ‘dat een gedicht met de titel “Sanctissima virgo” niet naar Maria zou verwijzen’.Ga naar voetnoot11 Ik had daarentegen in mijn artikel betoogd dat deze woorden ontleend zijn aan Vergilius en verwijzen naar de Sibylle van Cumae. Het is waar dat de combinatie van de woorden sanctissima virgo in de Mariaverering voorkomt (al verzuimt Stolk te vermelden waar), en ik wil ook wel toegeven dat de commentator er niet omheen kan daarop te wijzen. In boek VI van de Aeneis daarentegen komen deze woorden niet gecombineerd voor maar alleen los van elkaar in de tekstelementen sanctissima vates (heiligste zieneres) en virgo (maagd) om de Sibylle aan te duiden. Toch zijn er volgens mij goede redenen om te veronderstellen dat Perk met deze woorden niet naar Maria verwees, maar de Sibylle in gedachten had. Om te beginnen moet worden geconstateerd dat Perk vrijzinnig protestants was. Zijn vader was zelfs dominee, en Perk deelde met hem een ‘afkeer van Rome’.Ga naar voetnoot12 Het voorkomen van Mariaverering - wat uiteraard een typisch roomskatholiek fenomeen is - zou in zijn gedichten dus ongerijmd zijn. In het gedicht ‘Madonna’ (dat door Stolk in dit verband wordt aangehaald) gaat het er dan ook juist om dat de ik-persoon de moedermaagd niet wil aanbidden. Wanneer Mathilde hem op haar wijst, leidt dat ertoe dat hij in zijn gedachten niet Maria, maar Mathilde zelf als de moedermaagd aanbidt.Ga naar voetnoot13 Meer dan het feit dat Perk in dit gedicht aan Maria refereert, kunnen we dus niet vaststellen. Wél dat dit het enige gedicht is in zijn oeuvre waarin hij aan Maria refereert - ook in de tekst van ‘Sanctissima virgo’ is er geen enkele verwijzing naar Maria of een rooms-katholieke tekst.Ga naar voetnoot14 Dat er in zijn overige gedichten vele referenties voorkomen aan andere bijbelse of christelijke teksten is terecht door Stolk geconstateerd, maar doet er voor de Sanctissima-virgokwestie niet toe. Dat Perk de woorden sanctissima en virgo als beschrijving van de Sibylle gekend kan hebben, hoeft geen twijfel te lijden. Perks kennis van de klassieke literatuur - die door Stolk en anderen nogal gebagatelliseerd isGa naar voetnoot15 - was vrij behoorlijk. In de brieven aan zijn vriend en neef Charles van Deventer en aan Carel Vosmaer beschreef hij hoe hij onder meer het tweede boek van Ovidius' Metamorphosen, de Anabasis en Apomnemoneumata van Xenophon, de Andria van Terentius, Caesar | |||||
[pagina 307]
| |||||
en het zevende boek van Homerus' Ilias las, al dan niet geholpen door een Franse vertaling. Ongetwijfeld las hij ook het nodige van Vergilius en Horatius - hij schreef in ieder geval dat hij ze bewonderde.Ga naar voetnoot16 Dat hij het zesde boek van Vergilius' Aeneis zeker gedetailleerd kende, heb ik in mijn artikel voldoende duidelijk gemaakt. Daar komt bij dat het sonnet ‘Sanctissima virgo’ aanvankelijk geen titel had toen het in 1880 ontstond als vers geïnspireerd door de vriendschap tussen Perk en Kloos. Perk gaf het pas zijn titel toen hij het tot openingsgedicht maakte van de krans Eene helle- en hemelvaart. Bij het samenstellen van die krans maakte Perk de klassieke inspiratie van de gedichten expliciet door het plaatsen van aan de klassieken (Homerus, Vergilius en Ovidius) ontleende motto's. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij zich toen ook voor de titel van het openingsgedicht door de klassieke literatuur liet inspireren. Het ligt des te meer voor de hand dat de titel van het openingsgedicht van de krans verwijst naar de Sibylle, de priesteres die Aeneas de weg wees, omdat het zo een pendant vormt van het slotgedicht ‘Deiné Theos’, een titel die verwijst naar Kirke, die Odysseus de weg wees. Bovendien heeft het openingsgedicht zo een titel uit Vergilius en een motto uit Homerus, terwijl het slotgedicht een titel uit Homerus heeft en een motto uit Vergilius - een fraai en betekenisvol chiasme! | |||||
5 Het snoeiwerk van KloosWeliswaar is het verband tussen ‘Sanctissima virgo’ en ‘Deiné Theos’ door Kloos in zijn uitgave van Perks Gedichten in stand gehouden door het ene als tweede en het andere als voorlaatste sonnet op te nemen, maar de referenties die door Perk in de versie van Eene helle- en hemelvaart aan de sonnetten waren gegeven, zijn door hem voor de lezer onvindbaar gemaakt. Omdat Eene helle- en hemelvaart en Gedichten twee verschillende tekstversies zijn, vindt Stolk dat die referenties niet ter zake doen voor de interpretatie van Gedichten. Hij is van mening dat zijn taak als commentator van Gedichten ophoudt bij het uitleg geven van de tekst in de versie van Kloos. De referenties die Perk erin gestopt heeft, maar door het snoeiwerk van Kloos nauwelijks nog herkenbaar zijn, zijn echter niet opeens verdwenen. Voor de lezer van Gedichten zijn ze wel degelijk relevant: die wil vooral weten wat Perk zelf met zijn gedichten bedoeld heeft en is pas op de tweede plaats geïnteresseerd in de draai die zijn uitgever Kloos eraan gegeven heeft. Juist in zo'n geval hoopt de gebruiker van een commentaar niet door de commentator in de steek gelaten te worden! | |||||
Bibliografie
| |||||
[pagina 308]
| |||||
Adres van de auteur
Ceintuurbaan 418 11 nl-1074 ea Amsterdam rene_veenman@hotmail.com |
|