Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122
(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
InterdisciplinairMartine Meuwese Terug naar de handschriften!
| |
[pagina 261]
| |
klein formaat van ongeveer 16 bij 11 centimeter. Ze zijn ongedecoreerd en bevatten hoogstens enkele geschilderde hoofdletters, alweer op dat uitzonderlijke Tristan-fragment van Thomas na, dat een gehistorieerde initiaal bevat. Na een aanvang met eenteksthandschriften gaan er ook teksten gebundeld worden. Dat gebeurde thematisch met verschillende teksten van eenzelfde auteur, Chrétien de Troyes bijvoorbeeld. Pas nog weer een fase later wordt een diversiteit aan Franse teksten in één band samengevoegd. In de dertiende eeuw worden met de opkomst van de commerciële boekproductie duurder uitgevoerde handschriften vervaardigd. Het boekformaat groeit tot ongeveer 30 bij 20 centimeter, nu geschreven in 2 kolommen van 35-40 regels, met toepassing van penwerk. Gaat het om langere teksten, dan kunnen ze op zichzelf voorkomen. Het is opmerkelijk dat de boekproductie vooral floreerde in Noord-Frankrijk en het grensgebied met de Zuidelijke Nederlanden, in centra als Amiens, Atrecht, Sint-Omaars, Kamerijk, Doornik, en Rijsel.Ga naar eind5 Ongeveer de helft van de Oudfranse handschriften stamt uit deze regio (p. 535)! Deze streek was dichtbevolkt en de boekcultuur ontwikkelde zich goed in handelssteden. Voor veel Franstalige handschriften bestaat daarmee de zeer reële mogelijkheid dat wat traditioneel in algemene termen aan Noord-Frankrijk wordt toegeschreven, in de praktijk in de Zuidelijke Nederlanden kan zijn vervaardigd.Ga naar eind6 Meertaligheid en uitwisseling van visuele modellen over de hoofden van die talen heen speelden in dit gebied zeker een rol.Ga naar eind7 Maar het is niet alleen zo dat de herkomst van veel Franstalige handschriften vermoedelijk naar noordelijker streken getrokken kan worden. Soms verschuiven handschriften in recent onderzoek juist in tegenovergestelde richting, zoals het Miracles de Nostre Dame handschrift dat aanvankelijk in Brabant en tegenwoordig in Parijs gelokaliseerd wordt.Ga naar eind8 Het is wel kort na zijn ontstaan in Brabant terechtgekomen bij de kartuizers van Selhem. Hier ligt duidelijk nog een braakliggend maar veelbelovend onderzoeksterrein, waar zowel romanisten als medioneerlandici nog heel veel kunnen ontdekken. Dat geldt uiteraard ook voor kunsthistorici. Zo zou ik zeer benieuwd zijn naar de uitkomsten van een studie naar het illustratieprogramma van het liefdesbestiarium in het Nederrijns moraalboek in relatie tot de Franse geïllustreerde versies van Richard de Fournivals tekst. In dit kader zijn Middelnederlandse bezittersaantekeningen van het type ‘wie dit boek bij mij terugbrengt, zal beloond worden’ in handschriften met Franse teksten uit deze regio ook interessante getuigen (p. 732). Combinaties van teksten binnen eenzelfde codex kunnen iets onthullen over hun functioneren. Wanneer een Alexanderroman bijvoorbeeld gevolgd wordt door een kruisvaartroman of door het verhaal van Judas Maccabeus, hebben ze gemeen dat ze allebei over veroveringen in het Oosten gaan en dat een van de Negen Besten als held optreedt. De Roman d'Alexandre is vaak een brug tussen de antieke en middeleeuwse wereld, in zowel chronologische als literaire zin. Busby stelt dat het moderne onderscheid tussen genres voor het middeleeuwse publiek waarschijnlijk niet gold: zowel epiek als romans waren zeer populair bij dezelfde aristocratische publieksgroepen. Zo lijkt de Roman de Troie in de Middeleeuwen vooral als een historische tekst beschouwd te worden, te oordelen naar de werken waarmee hij samengevoegd werd. Andere handschriften combineren teksten over dieren, zoals de Roman de Renart en bestiaria. Dit fenomeen gaat ook op voor het Middelnederlands aangezien het Dyckse handschrift zowel Maerlants Der naturen bloeme als de Reinaert bevat. Paul Wackers plaatste eveneens kanttekeningen bij moderne genre kwalificaties op basis van voorbeelden uit de Middelnederlandse letterkunde.Ga naar eind9 Terugkoppeling naar de handschriften kan bepaalde moderne ideeën uit het literatuuronderzoek dus nuanceren. Het loont ook de moeite om te bekijken of eenzelfde kopiistenhand elders teruggevonden kan worden. Jos Biemans signaleerde al dat de kopiist van het Haagse handschrift van Maerlants Spiegel historiael niet alleen nog een afschrift maakte van tenminste een deel van dit werk, maar dat hij eveneens opduikt in fragmenten van Maerlants Historie van Troyen. Een andere Spiegel historiael kopiist schreef ook de Renout van Montalbaen.Ga naar eind10 En een van de kopiisten van het Leidse fragment met Velthems Merlijn-continuatie fungeerde als corrector van de Ferguut. Dwarsverbanden te over. Eenzelfde kopiist kon uiteraard zowel een verlucht als een onverlucht handschrift kopiëren, zoals duidelijk blijkt bij de overlevering van Chrétiens Perceval. Wanneer een tekst tweemaal door dezelfde persoon werd gekopieerd, zullen er toch kleine afwijkingen zijn in de spelling van woorden, en soms worden er regels overgeslagen. Busby geeft zelfs een voorbeeld van dezelfde kopiist terwijl er duidelijke dialectverschillende zijn tussen de door hem gekopieerde teksten. Het is goed om er alert op te zijn dat het dialect van de schrijver blijkbaar in direct verband staat met dat van zijn legger. De methode Dees is op zichzelf | |
[pagina 262]
| |
dus nooit helemaal betrouwbaar; er dienen andere localiseringscriteria zoals bijvoorbeeld verluchting bij betrokken te worden. Daarnaast kan het dialect van een kopiist weer anders zijn dan dat van de corrector. Een kopiist kan de tekst ook behoorlijk kleuren: zo heeft de befaamde kopiist Guiot, die de romans van Chrétien de Troyes afschreef, heel selectief gekopieerd: vloeken zijn spoorloos verdwenen en erotische passages zijn ingekort. De ironie wil dat juist de kopieën van Guiot zijn geëditeerd, en daardoor door veel literatuurhistorici als dé tekst van Chrétien de Troyes worden beschouwd. Afkortingen komen vaker voor in verzen dan in proza. Ze dienen met alleen om ruimte uit te sparen, maar hebben volgens Busby ook een esthetische functie. Interpunctie kan dienen als hulp bij het voorlezen, vooral bij dialogen. Busby constateert dat er relatief meer interpunctie aan het begin van een tekst staat dan verderop, mogelijk om de lezer te laten wennen aan het metrum. Penwerk initialen markeren vooral dialoog en tijdsaanduidingen, en functioneren dan als paragraaftekens, of onze inspringingen aan het begin van alinea's. In prozaromans staan de initialen vaak op het punt van entrelacement. Handschriftenmakers speelden als een soort middeleeuwse journalisten soms een subtiel spelletje met de toekomstige lezers door via een bepaalde lay-out associaties met een ander type tekst te wekken. Busby noemt dit ‘reader manipulation’. Zo zijn er Franse moraliserende teksten, waarschijnlijk bewust, in het jasje van de sappige fabliaux gestoken. Dergelijke wegwijzers bij het lezen en functioneren van een tekst komen meestal niet tot hun recht in tekstedities. Moderne indelingen in paragrafen of hoofdstukken zijn vaak aangebracht door de editeur, maar corresponderen lang niet altijd met middeleeuwse onderverdelingen. Om niet te spreken van het verzwijgen in, met name oudere, tekstedities van de iconografie van eventuele illustraties en hun plaatsing in de tekst. Meestal zijn de verluchte handschriften geen ‘eerste generatie’-exemplaren. De illustraties geven dan vaak een ‘moderne’ visie op een ‘oude’ tekst. Het is daardoor aannemelijk dat de illustraties van de jongere Lancelot-Graal cyclus de verluchting van de romans van Chrétien de Troyes beïnvloed hebben. Bij de verluchting spelen dezelfde vertakkingen als bij kopiistenhanden: eenzelfde atelier kon bijvoorbeeld zowel een kruisvaartroman als een Roman de Renard verluchten. Meestal was is er bij de verluchting van volkstalige literatuur geen sprake van vaste doorgekopieerde decoratieschema's, zoals bij Latijnse bijbels en gebeden- en getijdenboeken, en de specifieke keuzes van ieder manuscript kunnen daardoor veelzeggend zijn. Waar een literaire tekst oorspronkelijk geschreven is, hoeft niet dezelfde regio te zijn waar de kopieën werden besteld en vervaardigd. Toch waren veel teksten die in een specifieke regio spelen, een locale held verheerlijken (Godfried van Bouillon), of geschreven zijn door een plaatselijke auteur (Adenet), vooral in de betreffende stad of streek populair. Vandaar dat kruisvaartliteratuur zo populair was in Brabant en dat veel liedkunst en drama uit Atrecht stamt. Het Kanaal en de Alpen waren duidelijke natuurlijke barrières, al bestond er tot de vroege dertiende eeuw nog een culturele eenheid aan beide kanten van het Kanaal. De vroege Roman de Troie traditie is duidelijk verbonden met Normandië en Engeland omdat Benoîts opdrachtgever in Plantagenetkringen verkeerde en de Anglo-Normandiërs hun eigen geschiedenis graag in de context van de Oudheid wilden plaatsen. Epiek werd dus vaak gebruikt als middel om de eigen heerschappij te rechtvaardigen. Blijft nog de vraag: hoe kwam die Vlaamse monnik nou in het klooster van Rochester terecht om daar ‘hebban olla vogala’ op dat schutblad te pennen? Was dat direct vanuit Vlaanderen of via een Normandisch klooster?Ga naar eind11 Zowel de boeken, hun vervaardigers als de opdrachtgevers konden mobiel zijn: boeken gingen mee op kruistocht, werden her en der cadeau gegeven, overerfd en geannexeerd. Jean le Bon kocht boeken in Parijs, maar later ook in Engeland omdat hij daar na de slag bij Poitiers als krijgsgevangene zat. Mahaut d'Artois kocht nieuwe boeken, verkreeg oude boeken uit nalatenschappen en Het ook speciaal op haar kasteel iets vervaardigen. Naast heiligenlevens en wonderverhalen is de Roman de la Rose vaak het enige volkstalige boek in clericaal bezit; toch is een bescheiden verlucht handschrift van de Roman de Renart waarschijnlijk gemaakt voor een aartsbisschop (p. 248), wat een ander licht op het functioneren van de tekst in dit handschrift kan werpen. Busby legt de grens bij 1400 omdat veel van de twaalfde- en dertiende-eeuwse Franse versteksten daarna niet meer worden gekopieerd en omdat ook de taal en de boekcultuur rond die tijd veranderen. Die sitatie lijkt ook op te gaan voor Nederlanden, vergelijk bijvoorbeeld de opkomst van de Historiebijbel, die Maerlants Rijmbijbel lijkt te vervangen. Hoe draagt de studie van handschriften bij tot de literatuurgeschiedenis? Die vraag zal ongetwijfeld uitvoerig aan de orde komen in de op stapel staande nieuwe literatuurgeschiedenis van | |
[pagina 263]
| |
de Middelnederlandse letterkunde, maar daarop vooruitlopend kan op basis van Busby's monumentale studie alvast geantwoord worden: op heel veel manieren. Busby's boek is geen pleidooi om tekstedities uit het raam te gooien, maar om nauwgezetter aandacht te besteden aan de nog nauwelijks bestudeerde handschriftelijke bronnen alvorens er theorieën op los te laten. De methodologische kwesties die in Busby's boek worden aangesneden zijn evenzeer van belang voor de Middelnederlandse literatuur, en hetzelf de geldt voor de praktische problemen die hij signaleert op het gebied van handschriftenonderzoek. Zo kan met Gumbert gesteld worden: codicologie is interessant, nuttig en nodig.Ga naar eind12 Gelukkig staat de Middelnederlandse letterkunde er wat de codicologische dimensie betreft vrij goed voor. Dat zal er deels mee te maken hebben dat er beduidend minder handschriftelijk Middelnederlands dan Oudfrans materiaal is overgeleverd. Maar daarnaast is context duidelijk ‘in’. Blijken daarvan zijn de Tekst in Context reeks voor het middelbaar onderwijs, tekstedities die aandacht besteden aan codicologie, paleografie en decoratie (zoals de reeks Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden), en de nog verse oraties op het gebied van de Middelnederlandse literatuur.Ga naar eind13 Gelukkig maar, want die handschriftelijke en culturele context is onontbeerlijk voor een goed begrip van de literaire teksten en hun functioneren in de middeleeuwse samenleving. |
|