Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122
(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||
Joris Reynaert
| ||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn zijn traktaat Vanden seven teekenen der sonnen (1356) gebruikt Jan van Leeuwen (†1377) de dierenriem als leidraad voor een ukvoerige uiteenzetting over de opeenvolgende fasen waaruit een traject in het geestelijk leven zou kunnen bestaan. De bedoeling bij de opzet was kennelijk om een volledig spiritueel parcours te schetsen aan de hand van de eerste zeven tekens van de zodiak. Waarom precies alleen de eerste zeven, legt Van Leeuwen bij de aanvang niet uit. Maar het werk is onvoltooid gebleven. Mogelijk hadden we anders aan het slot kunnen vernemen waarom niet alle twaalf de dieren van de zodiak als paradigma werden benut. Wellicht omdat na de Weegschaal het jaar naar de winter omslaat en met de tekenen der sonnen dus meer bepaald bedoeld werd: de tekens waarin de zon (symbool bij uitstek van alles wat goed en goddelijk is) ‘heerst’. We kunnen hierover alleen speculeren. Zoals wel eens meer bij Van Leeuwen is het project ontspoord. Middenin de bespreking van het vijfde sterrenteken (Leeuw, na Ram, Stier, Tweelingen en Kreeft) breekt de tekst af. Wat van het traktaat tot stand is gekomen, volstaat echter ruimschoots om een beeld te geven van de astrologische kennis die Van Leeuwen hier als uitgangspunt heeft gediend.Ga naar voetnoot1 Wat de kok aan de astronomie ontleent, vat hij namelijk zelf samen in een kort inleidend kapittel ‘van den uutwendeghen teekenen’. We vernemen hier welke de namen van de dieren zijn, wanneer de zon in de achtereenvolgende tekens komt (zoals in Van Leeuwens tijd niet ongebruikelijk: telkens in het midden | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||
van de maand) en vanaf het derde teken, Tweelingen, ook waarom het teken die bepaalde naam heeft, met andere woorden wat zijn uitwerking, zijn ‘invloed’ is: Maer terde teeken daer die sonne te half meye in keert dats inden twellinc ende dan soe vercrijcht die sonne oec meer overnemeliker cracht in haren werken danse voer hadde metten anderen twee teekenen Ende daer omme heetet terde teeken die twelinc want se dan soe seere dobbeleert in haren werken Ende oec in die cracht der crude.Ga naar voetnoot2Wanneer vervolgens de geestelijke duiding van elk zodiakteken aan bod komt, herhaalt Van Leeuwen meestal kort de astrologische informatie, maar gebruikt hij die verder niet als uitgangspunt voor zijn commentaar. Andere associaties en betekenissen uit de traditionele christelijke symboliek treden voor de astrologische meteen in de plaats. Eén keer verwijst hij trouwens expliciet naar de meesters van astrolomien met de mededeling dat hij de studie van de ‘uitwendige tekens’ met graagte aan hen overlaat - niet zonder enig scepticisme ten aanzien van hun ‘grote’ const te laten horen (den grooten meesters van astrolomien die selden met hare groter const bedien).Ga naar voetnoot3 De goede kok zal zich in de geleerde astronomia dus wel niet hebben verdiept. Maar enige noties ervan had hij kennelijk wel en zai hij ook bij zijn publiek aanwezig hebben geacht. Dat laatste blijkt onder meer uit de manier waarop hij met de voorstelling van de dierenriem, zonder introducerende toelichting, direct aan de slag gaat. Dat Van Leeuwen zijn uiteenzetting over het spirituele leven aan een voor zijn publiek geheel onbekend paradigma zou hebben opgehangen, is op zich overigens al zeer onwaarschijnlijk.Ga naar voetnoot4 Van Leeuwens traktaat is niet de enige Middelnederlandse tekst die het vermoeden wekt dat bij het middeleeuwse lekenpubliek enige basale kennis van de astrologie, meer bepaald van de dierenriem, aanwezig was.Ga naar voetnoot5 Wanneer op het einde van het abel spel Vanden winter ende vanden somer de liefdesgodin Venus de hoog oplopende strijd tussen de seizoenen komt beslechten, doet ze dat met een expliciete verwijzing naar de zodiak als de door God ingestelde regelaar van de jaargetijden. In tegenstelling tot het traditionele genre van de conflictus, waar het abel spel bij aanknoopt, wordt de wisseling der seizoenen hier niet langer mythisch verklaard, als een strijd waarbij de zomer de winter verslaat en op de vlucht drijft, maar ‘wetenschappelijk’, aan de hand van de astronomie:Ga naar voetnoot6 God die ghemaect heeft water ende wijn
Ende al dat men ter werelt vint
Hi heeft ghemaect dat firmament
Ende .VIJ. planeten daer ane gheset
Ende daer toe .XIJ. teken met.
Deze hebbent al in haer behout
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||
Si makent heet, si makent cout,
Dese doent winter ende somer wesen
Als ons die astromine lesen.
Deen es cout, die ander heet
Nemmermeer dat stille en steet,
Het moet winter of somer sijn
Somtijt dat hete sonneschijn
Somtijt den haghel ende snee
Dit en sal vergaen nemmermee.Ga naar voetnoot7
Het lijkt me zeer waarschijnlijk dat de auteur van Vanden winter kon uitgaan van enige voorkennis van zijn publiek op het gebied van de astrologie. Een indicatie daarvoor kan alvast zijn dat het abel spel Venus niet alleen als de godin van de liefde presenteert, maar fijntjes ook enkele toespelingen maakt waarin het publiek de planeet Venus als de ochtendster kon herkennen: Venus belooft Moiaert dat ze in actie zal treden Eer die sonne es op gheresen (v. 490), Eer dat morghen die sonne op gaet (v. 507). Een groot astronoom hoefde je, om de allusie te herkennen, niet te zijn. Maar met een publiek van totaal onwetenden op het gebied van de astronomie heeft de auteur van dit toneelstuk kennelijk niet gerekend. Wat in de hierboven geciteerde passage over de meteorologische werking van de twaalf tekens van de dierenriem gezegd wordt, is overigens zo vaag en algemeen dat men eraan kan twijfelen of de toehoorder zich daarbij überhaupt iets heeft kunnen voorstellen, indien hij niet ten minste over een rudimentair referentiekader beschikte waarin hij de verwijzing kon plaatsen. En ook hier, als bij Van Leeuwen, lijkt me niet zozeer de eigenlijke wetenschap van de astronomia het beoogde referentiekader te zijn - zo'n afstand was voor het volkstalig publiek wel niet te overbruggen - als wel een reeds gevulgariseerde versie of portie daarvan. In dit artikel wijd ik een eerste verkenning aan de vraag welke teksten deze gevulgariseerde astrologie, meer bepaald de basale voorstellingen omtrent de zodiak, ter beschikking kunnen hebben gesteld. | ||||||||||||||||||||||||||
2 Astrologie voor lekenIn de geneeskunde van de late Middeleeuwen nam de astrologie - zoals voor ons taalgebied door E. Huizenga met diverse publicaties ruim is gedocumenteerd - een belangrijke plaats in.Ga naar voetnoot8 Maar ook de middeleeuwse ‘leek’ moet van de astrologie - althans van de toegankelijke, laagdrempelige aspecten ervan - enige kennis hebben gehad. Dat daarvoor inderdaad belangstelling bestond, blijkt, afgezien van de sporen bij Van Leeuwen en in het abel spel Vanden winter ende vanden somer, uit een aantal bewaard gebleven teksten van astrologische strekking, waarvan niet alleen de rijmvorm maar ook de codicologische entourage verraden dat ze voor een niet-gespecialiseerd publiek bestemd waren.Ga naar voetnoot9 In overwegende mate betreft het | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||
- zoals bij nader inzien kon verwacht worden - tekstsoorten die de maan, immers het waarneembare hemellichaam bij uistek, als uitgangspunt nemen voor astrologische predicties: lunaria, waarin prognosticaties worden gegeven voor de achtereenvolgende dagen van de maanmaand, en maanzodiologia, waarin voorspellingen gegeven worden bij de achtereenvolgende tekens van de dierenriem die de maan doorloopt. Voor dit laatste hoefde de gebruiker niet zelf de zodiaktekens aan de hemel te identificeren: het volstond te weten op welk tijdstip de maan nieuw (geweest) was om vervolgens uit een bijgeleverd tabelletje af te lezen tot welk teken ze inmiddels gevorderd was. Dit soort eenvoudige maanastrologische literatuur is in de Nederlanden ruim vertegenwoordigd vanaf ten laatste de eerste helft van de veertiende eeuw.Ga naar voetnoot10 Heel wat minder verspreid - in scherpe tegenstelling tot de hedendaagse (vulgariserende) astrologie - was het prognosticeren aan de hand van de zon en haar positie in de dierenriem. Op zich is dit een enigszins verrassende vaststelling. Even goed als de maan was immers de zon een gemakkelijk observeerbaar hemelverschijnsel.Ga naar voetnoot11 In feite was de informatie over de omloop van de zon doorheen de tekens van de dierenriem zelfs heel wat gemakkelijker te verkrijgen dan de analoge gegevens over de maan. Voor die laatste moest men immers, gewapend met de datum van de nieuwe maan, nog enig telwerk verrichten in een tabel met de zodiaktekens. Daar de omloop van de zon doorheen de plaatsen van de dierenriem exact met haar jaarlijkse rondgang samenvalt, ligt die als het ware kalendarisch vast en kan haar astrologische positie heel eenvoudig uit de kalender zelf worden afgeleid of afgelezen. Veel middeleeuwse kalenders, althans veel van de exemplaren die deel uitmaken van voor leken bestemde handschriften, bevatten een expliciete verwijzing naar de zodiaktekens, hetzij iconografisch in de illuminatie bij elke kalendermaand, hetzij in of naast de tekst van de kalender zelf, bijvoorbeeld met een nota bij de dag waarop een nieuw teken ingaat.Ga naar voetnoot12 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||
Dat er geen of nauwelijks vulgariserende astrologische teksten over de zon in de dierenriem in omloop zijn gekomen kan diverse oorzaken hebben. Veel meer dan maanastrologische voorspellingen waren horoscopische prognosen op grond van het (zonne)sterrenteken verknoopt met denkbeelden omtrent het levenslot van het menselijk individu, met deterministische implicaties dus, waar alleen met enig scholastisch denken uit wijs te geraken was. Zeker voor de leek was dit gevaarlijk terrein. Maar verder kan ook een rol hebben gespeeld dat de positie van de zon in de dierenriem heel wat langzamer wisselt dan die van de maan en daardoor voor de ‘dagelijkse levensvoering’ minder relevant was. Volgens de algemeen heersende voorstelling was het dan ook in het bijzonder de maan die - mede door haar nabijheid als ‘laagste’ van de planeten - astrologisch invloed op de aardse gebeurtenissen uitoefende.Ga naar voetnoot13 Overigens geldt het hier geconstateerde verschil in de verspreiding van maan- en zonprognosticaties alleen voor de vroege ‘populaire’ astrologie. In onze ‘latere’ professionele artesliteratuur in proza (waarvoor het arteshandschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek 2818 model kan staan) zijn teksten met horoscopische profielen en prognosticaties aan de hand van het zonneteken wél in ruime mate aanwezig.Ga naar voetnoot14 Maar berijmde zonzodiologia voor een typisch lekenpubliek zijn - in tegenstelling tot lunaria en maanzodiologia - niet of nauwelijks in omloop gebracht. | ||||||||||||||||||||||||||
3 Het zodiologium in fragment Leiden ub, Ltk. 1202Het zonzodiologium dat - fragmentarisch, maar nagenoeg volledig - bewaard is in hs. Leiden, ub, Ltk. 1202, is op het eerste gezicht de enige tekst die dit laatste tegenspreekt (of - als de spreekwoordelijke uitzondering - bevestigt). Dit astrologisch traktaatje is in 1892 door J. Verdam met summiere tekstkritische toelichting maar zonder verdere commentaar of woordverklaring uitgegeven in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Voorzover ik zie, is er nadien geen aandacht meer aan besteed. Verdam had het ‘blad perkament van sterrekundigen inhoud’, dat naar het uitzicht te oordelen ‘ongetwijfeld als schutblad gediend’ had, van M. de Vries kort voor diens overlijden ontvangen ‘met de opdracht het bekend te maken’.Ga naar voetnoot15 Van wie of waarvandaan De Vries het fragment had, wordt door Verdam niet meegedeeld en is mij uit andere bronnen niet be- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||
kend. Het gaat om een nagenoeg volledig bewaard folium met op elke zijde twee, in totaal dus vier kolommen van drie keer 42, en één keer (in de vierde kolom, in tekstvolgorde) 44 regels. Verdams transcriptie lijkt me betrouwbaar genoeg om ze hier niet per se door een nieuwe te moeten vervangen. Maar op enkele plaatsen kan de editie toch verbeterd worden. Vooraleer ik op de inhoud van de tekst in ga, twee tekstkritische kwesties, die voor een goed begrip van het fragment niet onbelangrijk zijn. In het gedeelte over de Weegschaal heeft Verdam drie op het bewaarde blad onleesbare verseinden met stippellijntjes opengelaten. Ze kunnen nochtans gemakkelijk conjecturaal worden ingevuld: Die herfst gaet in, den somer gaet uut
Som kalendier diet wel beduut.
In midden gherstmaent gaet te male
Die sonne in die waghescale. (v. 139-142)Ga naar voetnoot16
In de beschrijving van het eerste teken, Ram, lezen we, na enkele mededelingen over de volkstalige namen en over het tijdstip van Aries, de volgende mededeling: Voort heeft die ram der cracht meere
Van after, na der meester leere. (v. 21)
Zoals we hierna zullen zien, levert dit in de context geen goede zin op: de ram heeft - in de toepassing op de zon die hier gemaakt wordt - integendeel meer kracht voor- dan achteraan. Dat is ook veeleer de krachtenverdeling die men van de lichaamsbouw en het gedrag van de ram spontaan zou aflezen. En bovendien ontbreekt in de overgeleverde tekst het tweede lid van de vergelijking die door meere wordt geïmpliceerd De tekst moet corrupt zijn. De volgende eenvoudige emendatie dringt zich op: Voore heeft die ram der cracht meere
Dan after, na der meester leere.
De beide verlezingen (e > t en hoofdletters D > V) die tot de corruptie aanleiding hebben gegeven, zijn op grond van de gelijkende lettervormen binnen de gotische littera textualis vrij voor de hand liggend. De tekst van het zonzodiologium geeft in het algemeen blijk van een goed begrip van zijn astrologische materie. Hij vertelt ook hier geen onzin. Voor de rest volgen we dus de tekst zoals hij door Verdam is uitgegeven.Ga naar voetnoot17
De eerste acht verzen van het Leidse fragment vormen het laatste deel van een proloog of introductie waarvan het begin op een voorafgaand blad zal hebben gestaan. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||
Dit tekstgedeelte geeft aan dat Elc teeken hevet sinen name / Na dieren en nodigt de toehoorders uit (v. 7: Hort) naar die namen te luisteren en te begrijpen Hoe properlike dat si vallen. Ik versta, in het licht van wat volgt: ‘hoe terecht, hoe naar behoren ze zo genoemd zijn’. Uit de verdere uiteenzetting zal immers blijken dat de aard van elk dier ‘verklaart’ wat zich onder zijn teken aan de zon en het seizoen voltrekt.Ga naar voetnoot18 Het eerste dier van de zodiak verschijnt in de maand maart; dat is een scaep Ram oft weder, en niet toevallig zo, want een ram heeft meer kracht vooraan dan achteraan en daaruit kan men afleiden dat de zon in de prille overgang naar de lente (Ram=maart-april) haar tijd van zwakte, de winter, achter de rug heeft. In april komt de zon in de Stier, wat erop wijst dat ze nog in kracht zal toenemen: een stier is immers sterker dan een ram. In mei komen de Tweelingen aan de beurt: de zon zal hier haar ‘dubbele kracht’ (Twevoudighe hitte) bereiken, wat onder meer hieruit blijkt dat de dagen dubbel zo lang zijn als de nachten. Na haar hoogtepunt moet de zon onvermijdelijk op haar retour. Dat wordt aangekondigd door de Kreeft: het typische van kreeften is immers dat ze achterwaert lopen. Maar onder de Leeuw is de zon nog krachtig en kan ze, als een leeuw, onbarmhartig, wreed (fel) zijn, vooral in de Hondsdagen. De uitleg over de Maagd is in de tekst vermoedelijk corrupt en in elk geval onduidelijk; ik meen te begrijpen: in augustus zijn de vruchten op het land rijp, volmaakt en volwassen, als een volgroeide maagd, maar verder in zekere zin nog onaangeraakt, ‘maagdelijk’. Dat het zevende teken een Weegschaal (wage) is, geeft aan dat dag en nacht in die tijd van het jaar (september-oktober) weer ‘in evenwicht’ komen, beide even lang zijn, namelijk twaelf uren sonder wanc. De Schorpioen is koud van nature en heeft venijn in de staart: wat van dit laatste de toepassing op de zon is, is in de tekst niet bewaard; op die plaats zijn in een vouw van het blad drie regels onleesbaar. Het negende teken, in het Diets Scutter (november-december), is zo genoemd omdat die boogschutter op bevel van de winter pijlen van koude op de wereld afschiet. Dat het tiende teken een Capricornus is - Vor eest boc, achter serpent - heeft te maken met de wijze waarop het dier zich voedt; maar hier breekt de tekst abrupt af (v. 167: Als die boc wil eten gaen /...), zodat de eigenlijke verklaring van het teken ontbreekt. De werkelijk astrologische inhoud van het zodiologium is, zoals men ziet, uitermate beperkt. Afgezien van de bespreking van de namen, komen in elk teken slechts twee verdere stukjes informatie regelmatig terug, namelijk het tijdstip waarop het teken ingaat (Te half merte...,te midden aprille...,te half meye...) en de verhouding van dag en nacht (bijvoorbeeld onder de Ram: Dan es gelijc die dach ente nacht /.../ Nacht ende dach hebben dan / Ghelijc twaelf uren an). Zowel het ene als het andere aspect zijn veeleer kalendarisch van aard. Heel wat middeleeuwse kalenders geven het ingaan van het zodiakteken aan met een nota naast de betreffende datum (vaak de vijftiende van de maand) en de informatie over de verdeling van dag en nacht, hetzij hierbij aansluitend, hetzij bij het begin van elke maand. Ook de eenvoudigste kalenderverzen verschaffen meestal deze informa- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||
tie.Ga naar voetnoot19 Horoscopische gegevens of astrologisch gemotiveerde raadgevingen omtrent wat onder elk teken te doen of te laten zou zijn, zoekt men in de tekst van ons fragment tevergeefs. Slechts één enkele keer, onder de Leeuw, vinden we een advies van medisch-hygiënische aard: in die tijd van het jaar moet men geen bloed laten. Maar met de stand van de sterren heeft dat bij nader inzien weinig uitstaande: het seizoen is er niet voor geschikt, vanwege de hitte die het bloed als het ware doet overkoken. De informatie die het zodiologium geeft is al bij al zo algemeen-kalendarisch en met zijn uitsluitende focus op de opeenvolging van de jaargetijden zo weinig specialistisch qua astrologische inhoud, dat men zich welhaast zou kunnen voorstellen dat een volkstalige dichter met wat oppervlakkige kennis van astronomie en chronologie de tekst direct in het Middelnederlands kan hebben geredigeerd. Er is althans weinig wat op Latijnse geleerdheid als achterdoek lijkt te wijzen. Toch hebben we hier wel degelijk met een vertaling te maken. Daar komen we achter via een omweg over een andere Middelnederlandse tekst. | ||||||||||||||||||||||||||
4 Het Leidse fragment en de Natuurkunde van het geheelalBij zijn editie in 1892 wees Verdam er al op dat het Leidse fragment ‘een gelijksoortige inhoud’ heeft als een bepaald gedeelte van de Natuurkunde van het geheelal en opperde hij de mogelijkheid dat beide teksten op hetzelfde Latijnse voorbeeld teruggaan. Op de overeenkomsten die daarop zouden wijzen, ging hij verder niet in, evenmin als op de (al op het eerste gezicht opvallende) verschillen. Dat de twee teksten op eenzelfde voorbeeld teruggaan lijkt me evident. Ook in de Natuurkunde worden de zodiaktekens in een om zo te zeggen uitsluitend kalendarisch-klimatologische context besproken: hun invloed beperkt zich ook hier tot de weersgesteldheid en de verhouding tussen dag en nacht. Maar niet alleen loopt de inhoud opvallend parallel, ook de volgorde van de details en de formulering vertonen zo veel gelijkenis dat de twee teksten niet onafhankelijk van elkaar kunnen zijn ontstaan. En anderzijds zijn beide zodiologia ook weer te uiteenlopend opdat er sprake zou kunnen zijn van opeenvolgende redacties of bewerkingen van eenzelfde Middelnederlandse tekst. We leggen de verzen over het vijfde teken (Leeuw, het enige waar in beide teksten ook medisch-pragmatische aspecten aan bod komen - op zich al een opvallende overeenkomst) naast elkaar:
Fragment Leiden
Natuurkunde
Dat vijfte teken heet leo
Dat vijfte tekijn heel liebaert
Ic wilt u segghen hoe.
Die heeft enen fellen aert.
Hets crachtich boven alle dier
Heet es hi boven alle diere
Si toghen dicke felle manier.
Ende fel ende onghehiere.
Dus eest in der sonnen dan:
Also ist mede vander sonnen.
Si hevet meneghe felheit an.
Als si daer in comt gheronnen
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||
Als si in dit teken gaet
Die tijt wort droghe ende heet
So werct si menege ondaet.
Ende doet menighen mensche leet.
Die tijt is berde bose
Laten, ende nemen pusoene
Ende doet den lieden grote nose.
Es al quaet dan te doene.
Niet en laet, noch nim poesoen
Ghelijc dattet water wallet
Al heefstu des wat te doen.
Over tfier, also ghevallet
Dijn bloet werf dan verroert
Dat tsmenschen bloet wallet dan
Van groter hitten ende verstoort
Van hetten die hem comt an.Ga naar voetnoot20
Recht als een water, al eest cout
Dat men met des misch gewout
Verhitten doet ende zieden sciere
Ende verwandelt biden viere.Ga naar voetnoot21
Afgezien van de (meestal nagenoeg synonieme) varianten in de formulering wordt hier in precies dezelfde volgorde exact hetzelfde gezegd: ‘Het vijfde teken heet Leeuw. Dat is boven alle dieren fel. Zo is het dan ook met de zon. Wanneer de zon in dit teken komt, wordt de tijd (het weer) lastig en berokkent de mensen veel kwaad. Aderlaten of medicijnen nemen moet men dan niet doen. Het bloed gaat dan als het ware aan het koken, zoals water op het vuur’. Maar de concrete verwoording en vooral de berijming volgen verschillende wegen, te beginnen met het eerste rijmwoord (leo tegenover liebaert), waar de benaming zelf van het teken mogelijk al wijst op regionale verschillen in woordgebruik (fragment Leiden heeft voor de Leeuw, naast leo, lyoen, niet liebaert).Ga naar voetnoot22 Zoals uit het hierboven geciteerde blijkt, gebruikt de auteur van de fragment-tekst om hetzelfde uit te drukken iets meer woorden dan de Natuurkunde. Dat de fragmentarisch bewaarde tekst een 50-tal verzen meer telt dan de overeenkomstige passage in de Natuurkunde is echter niet alleen daaraan te wijten. Het Leidse zodiologium heeft ook enkele passages die de Natuurkunde niet heeft, plaatsen overigens waarvan al bij een eerste lectuur opvalt dat ze buiten de lijn van het betoog vallen en waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de vertaler ze in zijn Latijnse voorbeeld niet zal hebben aangetroffen. Die toevoegingen sporen in die zin met elkaar gelijk dat ze aan het gedicht een hoofs-erotische teneur meegeven die enigszins doet denken aan het amalgaan van didactiek en vrouwencultus dat we ook aantreffen in Der vrouwen heimelicheit en enkele andere contemporaine leerdichten op rijm.Ga naar voetnoot23 Een eerste typische uitbreiding maakt deel uit van het vierde teken Kreeft. Het fragment verklaart de naam van het teken op dezelfde wijze als de Natuurkunde (de zon gaat vanaf hier weer ‘achteruit’, zoals de kreeft zich achterwaarts beweegt), maar de informatie dat met dit teken de zomer begint, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||
krijgt hier een toevoeging die het didactische kader enigszins doorbreekt: Dan gaet in den somertijt / Daer jeghen Lijsken hare verblijt / Want haer herte loopt meyen / Singhen, springhen ende reyen (v. 57-60). Een tweede uitbreiding plaatst het vrouwelijk perspectief nog heel wat meer mee op de voorgrond: onder het teken Virgo (Maagd) neemt de auteur, inhoudelijk natuurlijk helemaal naast de kwestie, het thema van de astrologische Maagd te baat om fel uit te varen tegen al degenen die maagden en vrouwen in hun eer krenken: Ic woude si gescepet waren
Int rode mere ende souden varen
Sonder roeder, dat si mochten
Die oit spraken of gedochten
Van maeghden ende vrouwen mede
Sonder mesdaet dorperhede. (v. 123-128)
Het zal ons dan ook niet verbazen dat het gedicht waarvan het Leidse fragment deel uitmaakt aan een vrouw geadresseerd is, zoals blijkt in v. 106-107, waar een vrouwe Yde rechtstreeks wordt toegesproken (Elc dach heeft dan sestien ghetide / Die nacht acht, vrouwe Yde).Ga naar voetnoot24 | ||||||||||||||||||||||||||
5 De Middelnederlandse zodiologia en de bron(nen) van de NatuurkundeHet onderzoek rond de Natuurkunde van het geheelal heeft tot nog toe niet met zekerheid kunnen uitmaken op welke brontekst of bronteksten dit werk teruggaat. Grote delen van de Natuurkunde vertonen weliswaar zo'n opvallende gelijkenis met de Image du monde van Gossouin de Metz, dat beide ‘ergens’ wel een gemeenschappelijke voorvader moeten hebben.Ga naar voetnoot25 Dat zou dan bijvoorbeeld een of andere redactie of bewerking kunnen zijn van de Imago mundi van Honorius Augustodunensis.Ga naar voetnoot26 Maar opvallend nu is dat de overeenkomst met Image du monde - om met Jansen-Sieben te spreken - ‘een vrij groot hiaat vertoont’ tussen v. 758 en v. 1560 en in de tekst tussen v. 808 en v. 1385 ‘zelfs niet de minste overeenkomst te bespeuren [valt], zodat daar wel degelijk door de Natuurkunde-dichter uit andere bronnen geput werd’.Ga naar voetnoot27 De bekende Imago mundi-teksten laten ons hier dus, precies in dat deel van de Natuurkunde waartoe het zodiologium behoort, in de steek. De Natuurkunde volgt hier dus een andere brontekst, en dat kan wat het dierenriemgedeelte betreft niets anders zijn dan de tekst die ook voor het zodiologium van fragment-Leiden model heeft gestaan. Zoals de meeste encyclopedische werken verwijst de Imago bij de bespreking | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||
van de sterrentekens waar mogelijk telkens kort naar de mythologische oorsprong van de naam van het teken - wat in onze beide zodiologia helemaal ontbreekt - en schenkt anderzijds geen aandacht aan de typisch kalendarische elementen die, zoals hierboven aangegeven, in de Middelnederlandse teksten telkens heel expliciet terugkomen, namelijk de datum van ingang van elk teken en de lengte van dag en nacht. De toelichtingen bij de naam zijn voor sommige tekens ook helemaal anders. Men vergelijke bijvoorbeeld de hierboven aangehaalde Middelnederlandse teksten over de Leeuw - waarin de cracht en de felheit van het dier de ‘felheid’ van de zon verbeelden - met de overeenkomstige plaats in de Imago mundi: De leone. Quintum est leo, qui maximus ab Hercule occisus inter sidera est translatus. Designat autem quod sicut leo in anteriori parte calidae naturae, in posteriori est frigidae. Ita sol in illo signo Augustum mensem prius facit calidum, ad postremum frigidum.Ga naar voetnoot28Het lijkt wel of de hier voor de Leeuw ingebrachte interpretatie van voor- en achterkant van het dier in de Middelnederlandse teksten op het eerste teken Ram is overgedragen (zie de aanhaling bij onze tekstkritische opmerkingen hierboven). Voor Aries heeft de Imago dan ook een heel andere verklaring, die niets met voor en achter te maken heeft, maar met de twee zijden van de ram, waarop het dier zich afwisselend te rusten legt: zo keert de zon zich in maart als het ware op de andere zijde om.Ga naar voetnoot29 Waar de Stier in onze zodiologia erop wijst dat de zon in april sterker wordt - de stier is immers sterker dan de ram, het teken dat onmiddellijk voorafgaat - verwijst de Imago mundi bij wijze van toelichting van dit teken naar de horens van de stier, die de sterke stralen van de zon weergeven.Ga naar voetnoot30 En zo wijken onze zodiologia op nog een aantal plaatsen heel duidelijk en samen eensluidend van Honorius' Imago mundi af. Sommige van die gemeenschapppelijk afwijkende trekken kan men weliswaar op andere plaatsen in de encyclopedische traditie terugvinden. De uitleg over de Leeuw bijvoorbeeld, met de verwijzing naar de sterkte van het dier als teken van de felheid of de hitte van de zon in dat deel van de zomer, treffen we ook aan in de natuurkundige (encyclopedische) werken van Isidorus van Sevilla, Beda, Rabanus Maurus en Bartholomeus Anglicus.Ga naar voetnoot31 Het lijkt bij voorbaat dus niet uit te sluiten dat we al grasduinend in de Latijnse encyclopedische en astronomische literatuur een toelichting omtrent de zodiak op het spoor komen die de gemeenschappelijke bron zou kunnen zijn van onze Middelnederlandse teksten. Dat zou ons alvast waardevolle informatie ople- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||
veren over de voorgeschiedenis van de Natuurkunde van het geheelal. Verder kan het - ook als de speurtocht negatief zou uitvallen - het inzicht in de aard van onze zodiologia en de plaats ervan in de middeleeuwse astrologische context alleen maar ten goede komen om die Latijnse traditie hier mee in het beeld te betrekken. De kwestie is buitengewoon omvangrijk en complex, maar laten we op zijn minst een poging wagen er enig zicht op te krijgen.Ga naar voetnoot32 | ||||||||||||||||||||||||||
6 De zodiaktekens in de Latijnse traditieIk tref in de ‘geleerde’ en/of encyclopedische literatuur voor de namen van de zodiaktekens de hieronder volgende verklaringen aan. Ter vergelijking breng ik onder ieder teken (met resp. de verwijzingen ‘Natuurkunde’ en ‘Leiden’) ook telkens in herinnering wat de verklaring is in de Middelnederlandse zodiologia.Ga naar voetnoot33
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het overzicht laat alvast duidelijk zien waar de Natuurkunde en het Leidse fragment van de andere teksten divergeren én waar bijgevolg ook beider brontekst een eigen verklaring zal hebben aangeboden. Dat is met name het geval voor de verklaringen van de namen van Ram, Stier en Steenbok en, in mindere mate, voor die van Tweelingen, Schorpioen en Boogschutter. Een opvallende groep vormen de afwijkingen bij het begin van de zodiak. Wellicht staat dat niet los van het feit dat, zoals men uit het overzicht kan aflezen, veel teksten voor de ‘eerste’ tekens geen verklaring vanuit de aard van het ‘dier’ aanbieden. Met name de vroege encyclopedische literatuur houdt het voor de toelichtingen bij Ram, Stier en Tweelingen vaak bij de mythologische uitleg en komt pas vanaf Cancer goed en wel met een ‘rationele’ verklaring op de proppen.Ga naar voetnoot40 Een eerste hypothese zou dus kunnen zijn dat de samensteller van het zodiologium dat voor onze Middelnederlandse teksten model heeft gestaan, bij gebrek aan gegevens in zijn bron, een eigen interpretatie voor de eerste tekens van de dierenriem heeft ontworpen. Zoals hierboven al opgemerkt, zou bijvoorbeeld de uitleg bij de Ram door de bij vele auteurs aangetroffen analoge verklaring voor de Leeuw geïnspireerd kunnen zijn. Een tegenindicatie geeft ons echter al dadelijk de parallel met Bartholomeus Anglicus voor de toelichting bij Gemini: hoewel ook hier de voor de hand liggende bronnen in gebreke blijven, gaan onze zodiologia wel degelijk met een bestaande interpretatie mee. Maar ook bij Bartholomeus loopt het spoor dood: voor Ram, Stier en Steenbok biedt ook De proprietatibus rerum geen parallel.Ga naar voetnoot41 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||
7 Een verre Spaanse verwantDe drie voor de Middelnederlandse zodiologia tot hier toe exclusief kenmerkend gebleken duidingen voor Ram, Stier en Steenbok heb ik, na redelijk wat speurwerk, vooralsnog in slechts één andere zodiak teruggevonden. Het betreft een geografisch verrassend veraf gelegen tekst, namelijk een glosse in een Spaans verzamelhandschrift uit de veertiende of de vijftiende eeuw (Gerona, Archivo de la Catedral, Ms. 91) met verder vooral computistische teksten in het Latijn. De glosse bestaat uit een bespreking in ‘chronologische’ volgorde van de twaalf tekens van de dierenriem, met als telkens terugkomende elementen: 1. de toewijzing van het teken aan een bepaalde maand en het verband met het seizoen; 2. de bespreking van de naam van het teken; 3. de identificatie aan de hand van de mythologie; 4. het verband met figuren uit het Oude of het Nieuwe Testament.Ga naar voetnoot42 In dit ‘gechristianiseerde’ zodiologium, meer bepaald in de gedeelten waarin de naamgeving aan de orde is, heeft W. Hübner een oudere tekstlaag kunnen aanwijzen bestaande uit ritmische verzen op rijm, die hij van dezelfde tijd acht als het metrisch verwante (maar naar de inhoud geheel verschillende) De ratione duodecim signorum van Pacificus van Verona (776-844).Ga naar voetnoot43 De tekst in het Spaanse handschrift geeft voor Ram, Stier en Steenbok de volgende toelichtingen:
Dat het zodiologium van Gerona voor de namen van Ram, Stier en Steenbok heel exact die verklaringen aanbiedt die ook de Middelnederlandse teksten hebben en die we in de andere Latijnse bronnen niet aantreffen, is op zich al opvallend genoeg. Maar er zijn daarnaast nog enkele andere opmerkelijke raakpunten. Zo vin- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||
den we in de aan de bespreking van de tekens voorafgaande proloog reeds enkele voorstellingen en zelfs tournures die met de tekst van de Natuurkunde (en fragment Leiden) parallel lopen. Men vergelijke:Ga naar voetnoot44 Hs. Gerona: diuiserunt antiqui compotiste zodiacum circulum in xii partes equales (...) que signa uocantur [de oude computisten verdeelden de cirkel van de zodiak in twaalf gelijke delen (...) die tekens worden genoemd] Hs. Gerona: signa ista ad modum illorum animalium asignantur et figurantur. non enim uerum scilicet in ueritate quod ibi sint animalia. sed dicuntur esse animalia propter quasdam proprietates, quas habet Sol existens in diuersis locis illius celi. [die tekens worden benoemd en uitgebeeld op de wijze van die dieren, niet omdat daar in werkelijkheid dieren zouden zijn, maar ze worden dieren genoemd, omwille van sommige kenmerken die de zon heeft wanneer ze in verschillende plaatsen van de hemel opkomt.] Hs. Gerona: unde a marcio incipiendum est: quare a marcio, ratio talis est, quia (sicut credit Ecclesia) in marcio factus est sol. [daarom moet men vanaf maart beginnen: waarom vanaf maart, daarvoor is de reden dat (zoals de Kerk meent) in maart de zon geschapen is.]De zodiak is in twaalf gelijke delen verdeeld die ‘tekens’ worden genoemd; elk teken wordt naar een dier genoemd, niet omdat er aan het firmament in werkelijkheid dieren zouden zijn, maar omdat de zon daar bepaalde eigenschappen (van die dieren) heeft; het zonnejaar begint bij de Ram midden maart omdat de zon (Natuurkunde en Leiden: de wereld) op dat tijdstip geschapen is: het zijn drie vrij simpele, veeleer - lijkt me - tot de vulgariserende sfeer behorende voorstellingen, die wellicht typerend zijn voor het zodiologium als apart tekstgenre, maar die in de context van encyclopedische of astronomische didactiek minder op hun plaats waren. Men treft ze daar dan ook zeiden of nooit aan, en al helemaal niet zo op een rijtje bij elkaar als in onze zodiologia het geval is.Ga naar voetnoot45 Merken we tot slot nog het volgende op. Bij het vergelijken van het zodiologium | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||
van Gerona met de Middelnederlandse teksten hebben we alsnog de zodiaktekens buiten beschouwing gelaten waarvan we de verklaring die onze zodiologia aanbieden ook in andere teksten al hadden aangetroffen. Daarom, voor alle duidelijkheid: in het zodiologium van Gerona treffen we diezelfde verklaringen eveneens aan. De Middelnederlandse zodiologia gaan dus over de hele lijn met de tekst in het Spaanse handschrift mee.Ga naar voetnoot46 Onder Leo overigens nog één heel opvallend raakpuntje. De verwijzing naar de hondsdagen en het advies om niet te laten en voorzichtig te zijn met medicijnen vinden we hier bijna woordelijk terug: unde aliquis non debet se minui nec uti purgationibus, quia tunc sunt dies caniculares (vgl.: Laten ende nemen pusoene / Es al quaet dan te doene /[...]/ Het is dan in die hontdaghen).Ga naar voetnoot47 | ||||||||||||||||||||||||||
8 Tot besluitAls datering voor de Natuurkunde van het geheelal wordt meestal aangenomen: niet later dan het einde van de dertiende eeuw. Ten laatste tegen het einde van de dertiende eeuw moet in de (Zuidelijke) Nederlanden een Latijns zodiologium in omloop zijn geweest dat inhoudelijk het zodiologium van Gerona heel nabij stond. Naast de bij de Image du monde van Gossouin de Metz aanleunende encyclopedisch-vulgariserende tekst die voor het grootste deel van zijn werk model heeft gestaan, heeft de auteur van de Natuurkunde ook dit zodiologium als bron gebruikt. Wellicht min of meer gelijktijdig, maar mogelijk lets later (de bnm geeft als datering voor het Leidse fragment: 1350, met een vraagteken), is een tweede bewerking van deze tekst in het Middelnederlands gemaakt. Daar de twee volkstalige bewerkingen van elkaar geheel onafhankelijk blijken te zijn, is het waarschijnlijk dat ze op verschillende plaatsen en/of in verschillende milieus zijn ontstaan en (dus) verschillende exemplaren van de Latijnse tekst als voorbeeld hebben gehad. Voegen we daaraan toe dat ten laatste omstreeks 1400 in het verre Spanje een tekst wordt afgeschreven die in zijn oudste kern grote gelijkenis vertoont met het in de Nederlanden circulerende zodiologium, dan kan geredelijk worden geconcludeerd dat de brontekst waarnaar we op zoek zijn een (althans geografisch) ruime verspreiding moet hebben gekend. Voor de laagdrempelige astrologische inhoud ervan bestond kennelijk ook bij het volkstalige publiek belangstelling. Vooral het Leidse fragment vormt van die belangstelling én van de basale astrologische kennis die daardoor bij een deel van het lekenpubliek wordt geïmpliceerd een interessante getuige. De Natuurkunde van het geheelal is weliswaar geen literatuur voor ‘echte’ geleerden - die communiceerden met elkaar in het Latijn - maar iets voor het grote publiek was deze tekst evenmin. Dat is hij althans, wat ook de oorspronkelijke intentie geweest mag zijn, niet geworden. In nagenoeg alle bewaarde handschriften van de Natuurkunde zijn elementen aanwezig (onder meer bijvoorbeeld teksten in het Latijn) die | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||
erop wijzen dat de gebruikers en bezitters van de Natuurkunde ook Latijn kenden en op zijn minst over enige (naar middeleeuwse normen) wetenschappelijke bagage beschikten.Ga naar voetnoot48 Het Leidse fragment daarentegen, met zijn verwijzing naar Lijsken die zich in de zomertijd verblijdt Want haer herte loopt meyen, Singhen, springhen ende reyen, en zijn galante uitval naar allen die ooit over maagden en vrouwen dorperhede spraken, behoort onmiskendaar tot de literatuur in engere zin: men kan er zich nauwelijks een ander gehoor bij voorstellen dan het publiek van de ‘eigenlijke’ literatuur in de volkstaal. Het Leidse fragment heeft ons op het spoor gebracht van een in de kern vrij oud zodiologium in het Latijn (wellicht negende eeuw), dat in diverse varianten vermoedelijk over een groot deel van West-Europa verspreid is geweest en dat in de Nederlanden niet alleen model heeft gestaan voor de semi-wetenschappelijke Natuurkunde van het geheelal, maar ook voor een volkstalig zodiologium dat voor een heel wat ruimer, minder intellectueel publiek dan dat van de Natuurkunde bestemd was. Dat bij de toehoorders van het abel spel Vanden winter ende vanden somer, waarin naar de ‘twaalf tekens’ vrij terloops wordt verwezen, heel goed enige gevulgariseerde kennis van de astrologie, meer bepaald van de zodiak, aanwezig kan geweest zijn, wordt door dit laatste zo niet voor een deel verklaard, dan toch heel expliciet bevestigd. | ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteur
Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse literatuur, Blandijnberg 2, B-9000 Gent Joris.Reynaert@ugent.be |
|