Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 121
(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| ||||||||||||||
Herbert MouwenGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||
1 InleidingHet Leids Gemeentearchief is in het bezit van een rederijkershandschrift met zeventien spelen, die onder te verdelen zijn in kluchten, tafelspelen, bruiloftspelen en spelen van sinne.Ga naar voetnoot1 Het verzamelhandschrift staat bekend als de collectie rederijkersteksten ‘Van der Mersch’.Ga naar voetnoot2 Naar het handschrift is amper structureel onderzoek verricht. Het jongste toneelstuk uit de collectie draagt het jaartal 1618. Vermoedelijk is het verzamelhandschrift niet lang na die tijd aangelegd door de Leidse Witte Acoleyen (Moser 2001: 43). Veel later, in het begin van de achttiende eeuw, is achter het manuscript een aanhangsel met spreekwoorden, zegswijzen en gedichten toegevoegd. Aan het eind van het handschrift staat een ‘Tafel’ geschreven die de titels van de voorgaande stukken geeft. Van der Laan heeft in totaal zes van de toneelspelen uitgegeven, waaronder Crimpert Oom, het negende toneelspel uit de verzameling, dat afkomstig is uit rederijkerskamer de Koorenblommen uit Den Haag.Ga naar voetnoot3 In zijn uitgave gaat hij er op grond van het taalgebruik vanuit dat dit spel ‘een typisch voorbeeld van een misschien oorspronkelijk Zuidnederlandsch spel’ is (Van der Laan 1932: XV). Het spel bestaat volgens hem uit twee delen: de oorspronkelijke korte versie, plus een later toegevoegde uitbreiding in de vorm van een rechtsgeding, die volgens Van | ||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||
der Laan door enkele leden van de Haagse rederijkerskamer gemaakt is. Hüsken stelt zich voorzichtiger op, hij laat zich niet uit over de oorspronkelijkheid van het toneelstuk (Hüsken 1987: 224). Wel spreekt hij over de ‘oudere versie van het spel’, waarmee hij de versie zonder de latere uitbreiding bedoelt. Het gedeelte waarin de rechter rechtspreekt, noemt hij ‘de latere toevoeging’. Van der Laans uitspraak over de originaliteit van het spel lijkt voorbarig, omdat er in het geval van Crimpert Oom een Franse pendant is: de Farce des deux Savetiers. De vergelijking tussen het rederijkersspel Crimpert Oom en de Franse farce, die een vrijwel identieke inhoud kent, levert interessante gegevens op. Dit artikel wil een antwoord geven op de volgende twee vragen, (1) Hoe verhouden de korte en de lange versie van het rederijkersspel Crimpert Oom zich ten opzichte van de Franse farce Les deux Savetiers wat betreft hun ontstaansgeschiedenis? (2) Welke bewerkingstechnieken hanteerden de rederijkers bij de bewerking van Les deux Savetiers? Om een adequaat antwoord op deze vragen te krijgen, vat ik eerst de inhoud van Crimpert Oom samen en bespreek ik daarna de opbouw (par. 2). De herkomst van het spel komt in paragraaf 3 aan bod. Vervolgens komen de edities en de inhoud van Les deux Savetiers (par. 4), de overeenkomsten en verschillen (par. 5) en de verhouding tussen beide spelen aan de orde (par. 6). In paragraaf 7 behandel ik de bewerkingstechnieken die de rederijkers toepasten. Paragraaf 8 bevat de conclusie. | ||||||||||||||
2 Crimpert Oom, samenvatting van de inhoud en de structuurVan der Laan heeft in 1932 de tekst van Crimpert Oom, waarvan hij vindt dat deze in veel opzichten nog een zestiende-eeuws karakter draagt, uitgegeven onder de volledige titel Een belachelijcke kluchte van Crimpert Oom (Van der Laan 1932: XIV-XV en 43-69). Hieronder volgt de inhoud van de twee delen waarin het stuk is verdeeld:
(1) Simpel Schalck is knecht bij Crimpert Oom, een rijke herenboer. Hij klaagt dat hij altijd moet werken. Zijn maatje Heijmelijk Loos, ook in dienst bij Crimpert en al vroeg in de ochtend aan het werk voor hem, zegt dat zijn baas een grote verering voor Maria tentoonspreidt. Beide knechten, die liever lui dan moe zijn, besluiten Crimpert te grazen te nemen en hem geld afhandig te maken. Simpel heeft een plannetje, maar dat vertelt hij niet aan Heijmelijck. Tijdens een ontmoeting met de twee op het veld, waar de knechten doen alsof ze aan het dorsen zijn, zegt Crimpert dat hij ter ere van Maria een kapel laat bouwen als de oogst hem veel oplevert. Simpel zegt dat hij hetzelfde zou doen als hij rijk was. Crimpert verwijt Simpel dat hij nooit tot Maria bidt. De knecht spreekt dat tegen. Twee jaar lang heeft hij gebeden om duizend rozenobels van haar te krijgen, maar dat heeft hij opgegeven. Nu vraagt hij in zijn gebed nog slechts om honderd geldstukken. Krijgt hij er ook maar één minder, dan hoeft hij ze niet. Crimpert en Heijmelijck reageren verbaasd op zijn standpunt. Heijmelijck zou met vijftig of minder rozenobels ook genoegen nemen. Crimpert zegt dat Simpel naar de kerk moet gaan om tot Maria te bidden en mocht hij geluk hebben, dan wil hij het graag horen. Hij- | ||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||
zelf gaat naar de stad. Heijmelijck vergezelt Simpel naar de kerk. Hij zal zich verstoppen en kijken wat er gebeurt. (Pauze) Crimpert, die ook naar de kerk is gegaan, wil Simpel op de proef stellen. Hij zal zich achter het altaar verbergen en negenennegentig geldstukken gooien. De knechten komen binnen. In zijn gebed vraagt Simpel Maria om honderd rozenobels. Er wordt een dukaat gegooid, daarna volgen er meer. De knecht reageert enthousiast. Heijmelijck slaat vanuit zijn schuilplaats het tafereel met verbazing gade. Simpel spoort Maria aan door te gaan met geld werpen. Wanneer het gooien gestopt is, telt hij negenennegentig geldstukken. Hij spreekt zijn vertrouwen in de Moeder Gods uit, geeft haar krediet voor die ene rozenobel en vertrekt. (Pauze) Crimpert vraagt aan Simpel hoe het ervoor staat. Simpel antwoordt dat hij van Maria negenennegentig rozenobels heeft gekregen en dat het feit dat er eentje ontbreekt voor hem geen probleem is. Omdat hij zijn geld terug wil, bekent Crimpert dat hij zelf ervoor gezorgd heeft dat hij die dukaten kreeg, want hij lag achter het altaar verborgen. Hij is kwaad op Simpel, want die heeft zich niet aan zijn belofte gehouden. Simpel bestrijdt dat: Maria heeft hem de geldstukken gegeven, Crimpert heeft hij niet gezien. Heijmelijck zegt tegen zijn meester dat hij maar moet denken dat hij de dukaten aan Maria geofferd heeft. Crimpert ontploft van woede, hij wil zijn geld terug of anders gaat hij naar de schout. Simpel voelt er niets voor om hem zijn geld terug te geven. De knechten vinden de list geslaagd en willen er meteen vandoor. Heijmelijck sluit het spel af en benadrukt dat je beter niet de draak met Simpel en hem kunt steken.
(2) Crimpert daagt Simpel voor het gerecht. Daar heeft Simpel geen problemen mee. Hij heeft het volste vertrouwen in de afloop van het rechtsgeding, maar hij wil wel goed gekleed voor de vierschaar van de rechtbank verschijnen, anders gaat hij niet. Crimpert leent hem zijn jas. Crimpert dient na de rechter begroet te hebben zijn eis in. Simpel verweert zich op slimme wijze. Precies op het goede moment betrekt hij Heijmelijck, die als getuige à decharge optreedt, bij de zaak. Simpel zegt tegen de rechter dat Crimpert onzin uitkraamt en dat hij zelfs in staat is te beweren dat de jas die hij aan heeft van hem is. Crimpert reageert onmiddellijk: die mantel is inderdaad zijn eigendom. De rechter gelooft Crimpert niet langer en wijst vonnis in het voordeel van Simpel. De knechten verlaten ogenblikkelijk het toneel. Crimpert is dubbel gepakt: hij is zijn geld én zijn jas kwijt. Hij vervloekt de rechter en vertrekt boos. (Pauze.) Heimelijck en Simpel besluiten naar elders te gaan om zorgeloos en in vrijheid te kunnen leven.
Het eerste deel, de korte versie, bestaat uit 295 versregels en wordt afgesloten met het woord finis. Hierna volgt een toevoeging, die geschreven is door ‘eenige lijefhebbers’ en niet door één auteur. Dit tweede deel wordt na ‘Uwen oorloff, wilt met genuchten lijden’ (vs 295) met de volgende korte tekst aangekondigd: | ||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||
Dit volgende is naderhant
van eenige lijefhebbers daer bij
gemaeckt tot verlanginge
des spels als ter materijen
dijenende, ende is daer noch
een personagije by gevoecht
te weten den Rechter,
ende wort in gevoecht daer dit
teecken staet
Deze tekst (vs 296-461) moet worden ingevoegd na regel 282, de versregels 283-295 komen dan te vervallen. Daarna volgt weer de oorspronkelijke slotclaus vers 290-295 als publiekgerichte afsluiting. In de toevoegmg (vs 296-461) wordt een nieuw sprekend personage gepresenteerd: een rechter, ‘sittende inder vierschaer met twee of drij stomme personen als welgeboren mannen’ zoals in de rolverdeling vermeld staat. De plaats waar deze tekst ingevoegd moet worden, is duidelijk: de laatste versregel van het eerste deel ‘Van dese nobelen meuchdij wel swijgen’ (vs 282) rijmt op de eerste versregel van het ingevoegde stuk, waar Crimpert Oom zijn knecht voor de rechter daagt.
Crimpert
Sal ickse dan met gewelt moeten krijgen,
Soo sal ick toonen dattet mij is leet,
Dus seg ick, langtse mij hijer gereet,
Of ick sal u doen dagen voor tgerecht.
Daer om nijet beter dan dat gijt mij oplecht
Off anders, knecht ick salt u verleeren. (vs 296-301)
In feite is er geen sprake van een toevoeging, maar van een invoeging van de rechtbankscène. Van der Laan (1932: XV) gebruikt zowel de woorden ‘bijgevoegd’ en ‘toevoegsel’ als ‘in te voegen verlengstuk’ en ‘invoegsel’ in zijn inleiding. In het handschrift zeif wordt ‘in gevoecht’ gebruikt. | ||||||||||||||
3 De herkomst van Crimpert OomDe klucht is volgens Van der Laan afkomstig van de Haagse rederijkerskamer De Koorenblommen en kennelijk later overgeschreven door de samensteller van het Leidse verzamelhandschrift. Hij baseert zich daarvoor op de spreuk ‘met genuchten’ van deze kamer, die is terug te vinden in de slotregel van het eerste deel.
Heijmelyck
[...]
Tfenijn leijt altoos bedeckt in den staert
En menigen Crimpert ist wel waert,
Al wort hij bestijert [toegetakeld] in sommige tijden.
Uwen oorloff, wilt met genuchten lijden. (vs 292-295, cursivering Van der Laan)
| ||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||
Van der Laan (1932: XV) die Crimpert Oom als een origineel Zuid-Nederlands spel ziet, gaat ervan uit dat de Haagse rederijkers een ouder Vlaams stuk hebben bewerkt. Hij doet dat op grond van het feit dat de korte versie meer woorden en uitdrukkingen van Vlaamse afkomst bevat dan de invoeging, die nauwelijks Vlaamse woorden bevat en dus een meer Noord-Nederlands karakter heeft. Hij geeft een beperkt aantal voorbeelden van Zuid-Nederlandse woorden, zoals de woorden ‘paneel’, ‘duijst’, ‘vramelijck’, ‘begunt’, ‘scholen’, ‘verteent’, ‘achtenvichtich’, ‘bedijet’, ‘bestijert’ en de rijmparen ‘faelgen - caelge’ en ‘deure - aventuere’ om zijn opvatting te ondersteunen. In de ingevoegde rechtbankscène komen slechts ‘vermonden’ en ‘bedijen’ als typisch Zuid-Nederlandse woorden voor.Ga naar voetnoot4 In een voetnoot wijst Van der Laan (1932: XIII) op het van oorsprong Vlaams-Brabants enclitische ‘-dij’ in bijvoorbeeld ‘neemdij’ en ‘crijchdij’, maar deze vorm komt in het toegevoegde deel ook veelvuldig voor. Terecht wijst hij erop dat het na 1600 niet verwonderlijk is dat ook in Noord-Nederlandse spelen Zuid-Nederlandse vormen en woorden voorkomen. Nauwkeuriger lezing van de tekst levert nog meer verschillen op, zowel taalkundige als versificatorische. Taalkundig valt op te merken dat het ontkennende ‘en’ in het eerste deel in combinatie met ‘nijet’ en ‘noyt’ consequent wordt toegepast, maar in het ingevoegde deel is verdwenen. In de noordelijke schrijftaal was het gebruik van dit ontkennend partikel in de zeventiende eeuw verouderd (De Vooys 1975: 118). Het verkleiningssuffix ‘-ke(n)’, dat veel in Zuid-Nederlandse dialecten voorkomt, is in het eerste deel terug te vinden: ‘sluijmken’, ‘kalcxken’, ‘schatcxken’, ‘herteken’ en ‘pijlken’. In de ingevoegde scène staan geen verkleinwoorden ter vergelijking. Opvallend is ook het gebruik van het Zuid-Nederlandse woord ‘labeur’ in het eerste deel, terwijl in het tweede deel ‘arbeit’ voorkomt.Ga naar voetnoot5 Van der Laan (1932: XV) wijst ook op enkele verstechnische aspecten. In tegenstelling tot het eerste deel komt er in het ingevoegde stuk veel middenrijm voor, het zogenaamde ‘rime batelée’. Dat is bijvoorbeeld het geval in het eerste gedeelte van de lange monoloog van Crimpert waarin hij zijn verhaal doet voor het hof (cursiveringen van mij, HM): Onlangs quam ick, soo ick was gewent,
In mijn dorsvloer, daer dees twee gasten stonden
En dorschten even seer. Sij gijngen mij vermonden,
Dat sij gaern ontbonden waren van arbeijt swaer.
Sij claechden beyde dat Pover trefte haer,
Dyes ick haer desen raet gaff even,
Datse Maria souden dijenen sonder sneven,
Dye soude haer geven gelt en goet genoech.
En desen bloet dije gijnck met gevoech
Des moreens vroech ter kercken binnen, (vs 364-373)
[...]
| ||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||
Er zijn meer verschillen tussen beide delen aan te duiden. In het eerste deel (295 versregels) is 42 maal sprake van clausbreking, in het tweede deel (165 versregels) slechts drie maal. Dit tweede deel telt 21 clausen van vier versregels of meer, het eerste deel dat bijna tweemaal zo lang is, heeft met zijn 24 clausen van dezelfde grootte slechts drie clausen meer. In het eerste deel van 295 versregels is 94 maal een personagewisseling, dat is gemiddeld 3,1 versregel per personage. In het tweede deel van 165 versregels gebeurt dat 40 maal en dat levert een gemiddelde van 4,1 op. De clausen in het tweede deel zijn gemiddeld één versregel per personage langer. Op grond van deze gegevens is de conclusie gerechtvaardigd dat de toneeltekst van de korte versie dynamischer is en meer dramatische mogelijkheden in zich heeft dan die van de rechtbankscène. De korte versie leent zich voor een spel van snelle, felle discussies tussen de personages over en weer. Het toegevoegde rechtsgeding heeft deze staccatostijl niet. Daar is de dialoogtekst meer verhalend en beschouwelijk van aard. Deze opvallende verandering van stijl lijkt niet ingegeven te zijn door de verplaatsing van de toneelruimte van de kerk naar het gerechtshof, maar het eerste deel is door een andere schrijver of door andere auteurs geschreven dan door de ‘lijefhebbers’ die de rechtbankscène ‘in gevoecht’ hebben. De vaststelling van Van der Laan (1932: XV) dat leden van de Haagse kamer behalve het eerste deel ook ‘tevens het in te voegen verlengstuk zullen hebben gemaakt’ is niet aan te tonen. Zolang niet bekend is wat de precieze bron van het spel is, blijft het mogelijk dat de auteurs uit verschillende kamers afkomstig zijn. Het vermoeden dat deze tekst een meer gecompliceerde ontstaansgeschiedenis kent dan Van der Laan beweert, dringt zich op. | ||||||||||||||
4 Les deux Savetiers, een Franse paralleltekstGa naar voetnoot6Hüsken (1987: 45, 224) heeft als eerste terloops gewezen op de inhoudelijke overeenkomsten tussen Crimpert Oom en Les deux Savetiers (Hüsken 1987: 44-45, n. 10). Uit zijn opmerkingen wordt echter duidelijk dat hij de twee spelen niet echt met elkaar heeft vergeleken. Hij behandelt een aantal aspecten van Crimpert Oom en spreekt over de ‘oudere versie van het spel’, waarmee hij de versie zonder de latere toevoeging bedoelt. De rechtszaak noemt hij ‘de latere toevoeging’ en ‘de toegevoegde sequentie’ (Hüsken 1987: 224). Zonder nader onderzoek te doen volgt hij de opvattingen van Van der Laan, ofschoon hij toch gezien moet hebben dat het oudere Les deux Savetiers niet uit twee delen is opgebouwd, maar één aaneengesloten tekst is. Les deux Savetiers was in de zestiende eeuw zeer populair.Ga naar voetnoot7 Ook in de eeuwen daarna zijn er talrijke uitgaven van deze farce verschenen. De meest recente editie | ||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||
is die van André Tissier, die de tekst van Les deux Savetiers in zijn dertiendelige Recueil de farces (1450-1550) heeft opgenomen.Ga naar voetnoot8 In de aanhef van het spel staat: ‘Farce nouvelle très bonne et fort joyeuse des Deux Savetiers, à troys personnages, c'est assavoir: le pauvre, le riche et le juge’ (Tissier 1998: 37). De inhoud luidt als volgt:
De arme schoenlapper komt op en zingt een liedje. Daarna verschijnt zijn buurman, een rijke schoenlapper, op het toneel. Hij verwijt de arme dat hij geen duit heeft om zich te laten scheren, maar hij loopt wel de hele dag te zingen. Deze zegt hem dat hij niet bang is zijn geld kwijt te raken, om reden dat hij het niet heeft. De rijke schoenlapper vindt dat hij moet sparen voor zijn oude dag. De arme antwoordt dat hij dan - arm of niet - altijd vrolijk zal zijn. Het gesprek mondt uit in een woordenspel over de voor- en de nadelen van geldbezit. Bij elke bewering van de rijke kaatst de arme de bal terug, totdat eerstgenoemde een gevoelige snaar bij hem raakt, dan geeft hij zich gewonnen. De rijke schoenmaker stelt dat alles wat je bezit van God afkomstig is, maar je moet wel bidden. Dat is voor de arme geen punt: wanneer God het wil, dan gaat hij meteen naar de kerk, als het maar wat oplevert. De rijke vraagt de arme waarmee hij tevreden is. Deze zegt dat hij honderd daalders wil hebben, niet meer en niet minder. De rijke vraagt hem wat hij doet wanneer God er slechts veertig geeft. De arme is principieel: hij wil er precies honderd. Zijn rijke tegenspeler daagt hem uit en biedt hem honderd-min-één daalders aan. De arme weigert en gaat naar de kerk. Wanhopig smeekt hij God om honderd geldstukken en hij belooft Hem en Maria voor altijd te zullen eren. Verstopt achter het altaar reikt de rijke de arme zestig dukaten aan. Die denkt dat God hem te woord staat. Hij slaat ze af, want hij wil daalders en geen verouderde dukaten. De rijke geeft hem er nu negentig in een zak, maar de arme blijft vastberaden. Uiteindelijk gaat de voor God spelende rijke overstag. Hij geeft er honderd. Of toch net niet? Bij het natellen ontbreekt er één! De man achter het altaar zegt dat de arme de keuze heeft om ze wel of niet te accepteren. Deze voelt zich (door God!) groot onrecht aangedaan. De arme aanvaardt het bedrag, maar de rijke wil het geld meteen terughebben en roept vanachter het altaar dat hij een lafaard is, omdat hij zich schuldig maakt aan woordbreuk. De arme gaat achter het altaar kijken. Het spel van de rijke is uit. Hij wil zijn geld terug, maar de arme schoenlapper zegt dat hij dat zojuist van God gekregen heeft. De rijke dreigt met de magistraat, maar zijn arme tegenspeler zegt hem dat hij niet tot het gerechtshof wordt toegelaten, omdat zijn kleding te sjofel is. Hij mag de overjas van de rijke | ||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||
lenen. De twee krijgen kwestie over de onpartijdigheid van de rechter. De twee schoenlappers komen voor het gerecht. De rechter kent de arme schoenlapper - of alleen zijn vrouw? - want hij vraagt naar Jennette. De rijke begrijpt er niets van. Hij mompelt dat dit geding fout gaat aflopen, omdat de rechter en de arme elkaar kennen. Tegenover de rechter ontkent de arme schoenlapper ooit geld van de rijke te hebben gehad. De rijke man bekent dat hij achter het altaar lag, het gebed van de arme hoorde en hem daarop honderd daalders in een zak toewierp. De rechter gaat over tot ondervraging en stelt het domme gedrag van de vermogende schoenlapper aan de kaak. Deze voelt dat de zaak verloren is en probeert de helft van het bedrag alsnog binnen te slepen. De magister zegt dat hij maar aan God moet vragen of die het bedrag teruggeeft, want de arme heeft van Hem het geld gekregen. De rijke begint echter over de mantel die de arme aanheeft: die is van hem, hij heeft die slechts aan zijn tegenstander geleend. De arme eist excuses, want zijn opponent raaskalt, hij is verminderd toerekeningsvatbaar. Na een welles-metes-spelletje tussen de twee zegt de rechter dat hij Drouet, de arme schoenlapper, gelooft. Woedend is de rijke. Vanwege zijn nederlaag vervloekt hij de rechter, de arme schoenlapper en zijn vrouw, de rechtspraak en degene die de rechter benoemd heeft. Dat hij zijn honderd daalders kwijt is, vindt hij nog het ergste. In de slotclaus geniet de arme van zijn dubbele overwinning. Hij roept zijn vrouw Jennette bij zich en bekijkt de jas nog eens goed, dan constateert hij dat hij deze dag goed verdiend heeft. Voor de laatste maal spreekt hij de jongere en oudere aanwezigen toe en belooft de volgende keer beter te zullen spelen. | ||||||||||||||
5 Overeenkomsten en verschillen tussen Crimpert Oom en Les deux SavetiersOvereenkomsten tussen Crimpert Oom en Les deux Savetiers zijn het thema armrijk in relatie tot de standenmaatschappij, de aanwezigheid van een rechter die de rijke hoofdpersoon in het ongelijk stelt en het oneerbiedige karakter van de spelen. Soms zijn exact dezelfde speelhandelingen in de spelen terug te zien. Zo vinden zowel de rijke schoenlapper in Les deux Savetiers als Crimpert Oom in het gelijknamige spel hun tegenspelers een ‘lafaard’, omdat hij volgens hen woordbreuk pleegt wanneer hij het geld aanneemt. Een ander voorbeeld is dat de rijke schoenlapper in Les deux Savetiers een man in bonis is geworden door veel te bidden. Crimpert Oom houdt er hetzelfde standpunt op na. Ook de wijze van ondervragen door de rechter en de daaraan voorafgaande speelhandeling van het lenen van de jas zijn, zowel in Les deux Savetiers als in Crimpert Oom, op vrijwel dezelfde wijze vormgegeven. Naast overeenkomsten zijn er verschillen tussen beide spelen. Heeft de rijke schoenlapper in Les deux Savetiers het over bidden tot God om rijkdom te verkrijgen, in Crimpert Oom is dit verschoven naar de Mariaverering. De rijke man heeft in Les deux Savetiers twijfels over de onafhankelijkheid van de rechter. Dat gebeurt met in Crimpert Oom. Bovendien maakt de rechter daar deel uit van een vierschaar. De aanklacht van eedbreuk krijgt in Crimpert Oom meer accent dan in Les deux Savetiers. Simpel krijgt op twee cruciale momenten hulp van Heijmelijck en zijn getuigenis verzwakt de positie van Crimpert. | ||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||
In Les deux Savetiers speelt het type geldstukken een rol in de onderhandelingen van de arme schoenlapper met God. Daalders (‘escutz’) wil de arme en geen verouderde dukaten (‘ducatz’). In Crimpert Oom gaat het om de overdreven tegenstelling in de grootte van de bedragen. Vroeger heeft Simpel Maria om duizend rozenobels gebeden, nu heeft hij zijn wens teruggebracht tot slechts honderd. Crimpert biedt het geld niet in een zak aan, net als de rijke in Les deux Savetiers doet, maar hij strooit vanachter het altaar met geldstukken. In deze scène staat vooral de speelhandeling centraal. Simpel raapt de munten op en telt ze na onder het uitroepen van enthousiaste kreten. In Les deux Savetiers is de dialoogtekst van de onderhandelingen belangrijker dan de speelhandeling. De rijke schoenmaker wil in Les deux Savetiers ogenblikkelijk zijn geld terug wanneer de arme negenennegentig geldstukken aanneemt. Wel blijft hij verstopt achter het altaar zitten. Daar wordt hij in zijn ‘Goddelijke’ rol zo kwaad, dat hij gaat schelden en zelfs de duivel aanroept, omdat hij zijn geld dreigt te verliezen. De arme gaat verbaasd achter het altaar kijken en ontdekt hem. In Crimpert Oom zegt Simpel tegen Crimpert dat hij negenennegentig rozenobels ook acceptabel vindt en dat hij die ene van Maria tegoed houdt. Crimpert komt uit zichzelf tevoorschijn en bekent dat hij de geldstukken vanachter het altaar gestrooid heeft. Zo denkt hij zijn geld terug te krijgen. Maar Simpels positie is sterk, hij weet van de prins geen kwaad en krijgt tegelijkertijd openlijke steun van Heijmelijck. | ||||||||||||||
6 De verhouding tussen Crimpert Oom en Les deux SavetiersDe overeenkomsten tussen Crimpert Oom en Les deux Savetiers zijn te groot om te kunnen volhouden dat het om een oorspronkelijk Vlaams stuk zou gaan, zoals Van der Laan deed. Toch is het niet zo dat de oudere tekst van Les deux Savetiers zonder meer de bron van het Haagse spel is. De Haagse rederijkerskamer kreeg de korte versie, die duidelijk qua taalgebruik een Vlaams karakter heeft, in handen en vond deze tekst de moeite waard om op te voeren. De korte versie op zich is een aantrekkelijk spel met een herkenbaar dramatisch conflict tussen twee knechten en een vermogende herenboer, uitgewerkt in fraaie dialogen. De knecht Simpel Schalck is in deze korte versie de triomfator zonder dat hij de uitspraak van een rechter nodig heeft. Hij fikst het karwei zonder hulp van buitenaf: op listige wijze neemt hij zijn baas Crimpert te grazen. Zelfs zijn maatje Heijmelijck maakt hij geen deelgenoot van zijn snode plan. Deze korte versie is goed opvoerbaar, ook in een kleine ruimte, zelfs als tafelspel. Bij de enscenering van dit toneelstuk vindt de ontmoeting tussen Crimpert en de twee knechten voor op het speelvlak plaats. Het kerkdecor is simpel aan te geven: een tafel met een wit kleed als altaar en ergens in de ruimte een Mariabeeld. Misschien op het altaar nog wat kaarsen en een missaal. Kortom, de korte versie is een volwaardig toneelspel. Later voegden de rederijkers van De Koorenblommen aan deze korte versie de rechtersscène toe. Hoe ze aan de tekst gekomen zijn, is onbekend. Er zijn talloze mogelijkheden. Ze hebben al dan niet toevallig een langere versie van het spel zien spelen, ze vernamen van iemand dat er een langere, Franse versie was en gingen | ||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||
daarnaar op zoek of ze kochten, ruilden of kregen de tekst cadeau of bemachtigden die op een oneerlijke manier. De leden van de kamer besloten het spel uit te breiden met het laatste gedeelte, het rechtsgeding, waarin Crimpert ook van de rechter zijn gelijk niet krijgt en Simpel hem op sluwe wijze zijn mantel afhandig maakt. De ‘lijefhebbers’ van de Haagse kamer, die de dramatische en komische meerwaarde ervan inzagen, gingen aan de slag en vertaalden en bewerkten de scène. Deze toevoeging heeft wat het taalgebruik betreft een Noord-Nederlands karakter. De clausbrekingen ontbreken erin, de clausen zijn gemiddeld langer en ze kent andere rijmtoepassingen. De Haagse kamer heeft haar kamerspreuk aan het slot in de bestaande tekst verwerkt of enkele versregels met de spreuk erin aan het eerste deel toegevoegd. Met een hebben de rederijkers aangegeven dat de rechtersscène bij versregel 283 aan moet sluiten.De rederijkers kunnen allerlei motieven gehad hebben om de korte versie met de rechtbankscène uit te breiden. Ze wilden een stuk opvoeren met meer personages dan Crimpert en de knechten, ze vonden de bemiddelende rol van de rechter en de vierschaar in dit werkgevers-werknemersconflict een aantrekkelijke optie of ze vonden dat de naslag - het slachtoffer wordt dubbel gepakt, omdat hij nu ook zijn mantel kwijt is - deel moest uitmaken van de tekst vanwege het uitermate komische effect dat deze scène heeft op het publiek. De toneeltekst zelf bevat geen gegevens om inzicht in hun beweegredenen te krijgen. | ||||||||||||||
7 Bewerkingstechnieken door de rederijkersHet meest in het oog springende verschil in Crimpert Oom met Les deux Savetiers is de afwijkende rolverdeling. Het Franse spel heeft drie sprekende, naamloze rollen: de arme, de rijke en de rechter.Ga naar voetnoot9 Crimpert Oom heeft vier sprekende personages en twee of drie zwijgende rollen in de vierschaar. De drie hoofdrolspelers hebben een sprekende naam. De rol van de rijke schoenlapper in Les deux Savetiers is in het Haagse spel bewerkt tot het personage Crimpert Oom, de rol van de arme schoenlapper is vervangen door twee boerenknechten: Simpel Schalck en Heijmelijck Loos. De invloed van de Nederlandse rederijkers doet zich bij deze rolsplitsing gelden. In het komisch rederijkerstoneel treden veelvuldig personages in koppels op tegenover een gezamenlijke opponent.Ga naar voetnoot10 De rederijkers hebben naast de spelen van sinne waar de sinnekens als paar op het speelvlak verschijnen talloze spelen geschreven waarin ze dit procédé toepasten. Veel stukken kenmerken zich door het paarsgewijze optreden van personages, zoals rabauwen, schutters, jagers, soldaten, vrou- | ||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||
wen en kinderen. Zij vertonen nogal eens laakbaar gedrag ten opzichte van de andere rollen. Toch kunnen ze rekenen op de groeiende sympathie van de toeschouwers, die zich tijdens het spel met deze toneelfiguren identificeren. De sinnekens uit de spelen van sinne, die bij uitstek de verleiders tot het kwaad zijn, lijken model te staan voor deze koppels. Hun karaktertrekken en hun wijze van optreden komen overeen met de manier waarop bovengenoemde personages zich op het toneel manifesteren. Blijkbaar was het uitwerken van dit type rollen dramatisch gezien zo aantrekkelijk, dat ze ook bij het bewerken (en vertalen) van een bestaand spel een rol uitsplitsten in twee paarsgewijze rollen. Het ontstane ‘twee-tegen-één’-model vergroot de dramatische mogelijkheden: de intrige kan complexer en verrassender worden en tussen de verschillende personages is een grotere variatie in dialogen mogelijk. Binnen een spelerskoppel kunnen de tegengestelde karakters van de twee personages dieper uitgewerkt worden. Crimpert Oom is daar een mooi voorbeeld van. De twee knechten willen hun gezamenlijke patroon een hak zetten. Simpel beraamt het plan en voert het uit, hij is initiatiefrijk. Heijmelijck is de trouwe volger en bewonderaar van Simpel, hij heeft meer een dromerig karakter:
Heijmelijck
Conden wij hem verdullen [bedriegen],
Bij schalcke practijcken [listen] of loose wegen,
Dat wij van sijnen schat wat kregen,
Soo sou mij tleven nijet verdrijeten.
Simpel
Ick dencker een pijlken na te schyeten [Ik denk het te proberen],
Noch eer lange dagen.
Heijmelijck
Wisten wij dat te lappen. (vs 50-55)
De homogene paren zoals Hüsken ze noemt, treden in de contactscènes met hun tegenspelers - meestal zijn het hun slachtoffers - altijd gezamenlijk op. In de scènes-apart kunnen ze flink met elkaar in conflict raken, zowel verbaal als fysiek. Dat laatste gebeurt niet in Crimpert Oom: de twee knechten ‘dragen over een altoos’ (vs 21), maar verder hebben ze een heel ander karakter dan de vrolijke schoenlapper die altijd tevreden en vrolijk is. Zijn arbeidsethos hebben Simpel Schalck en Heijmelijck Loos ook niet, ze doen meer denken aan rabauwen. Echter, ze hebben wel een vaste woonplaats (Hüsken 1987: 234). Hun optreden lijkt soms op dat van de sinnekens, want ze bedienen zich van traditionele sinnekens-motieven, zoals het naamgevings-, het beschuldigings- en het beraadslagingsmotief. Een andere opvallende keuze bij het bewerken is de invoering van twee à drie zwijgende rollen in de vierschaar. In de Franse tekstedities komen deze rollen niet voor. Zowel in de tekst zelf als in de rolverdeling zijn daar geen aanwijzingen voor. Door hun mimiek, gebaren, houding en bewegingen kunnen de acteurs van | ||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||
de vierschaar in Crimpert Oom veel komische momenten bewerkstelligen. Ze kunnen in de vorm van stil spel publiekgericht commentaar leveren op het gedrag van Crimpert, Simpel, Heijmelijck en de rechter. De speelmogelijkheden worden sterk vergroot en meer acteurs kunnen ingezet worden. De rederijkers hebben ook terzijdes ingevoerd; in de Franse tekst komen ze niet voor.Ga naar voetnoot11 In Crimpert Oom dienen door Heijmelijck vier publieksgerichte terzijdes gespeeld te worden. In twee van de vier (vs 98-102 en vs 123-127) wordt de dialoog tussen Simpel en Crimpert door Heijmelijck onderbroken. In de andere twee, die in het rechtsgeding plaatsvinden, geeft de regieaanwijzing ‘wat ter sijde staende’ aan dat de tekst van heijmelijck als terzijde gespeeld moet worden (vs 324-329 en vs 346-349).Ga naar voetnoot12 Heijmelijck is een intermediair tussen de toeschouwers en de dramatische situatie. Hij bevindt zich op de grens van toneelwerkelijkheid en ‘echte’ werkelijkheid. Net als Simpel verstopt Heijmelijck zich en vanaf dat ogenblik fungeert hij als de ogen van de toeschouwer, als een ‘persona’ waardoor het publiek meekijkt en de handeling beleeft zoals hij die beleeft. Heijmelijck kan zich in de toneelruimte zo opstellen, dat hij met zijn rug naar de toeschouwers staat en bij elke terzijde even omkijkt naar het publiek. Daardoor wordt hij voor de toeschouwers een belangrijk identificatiepersonage in het spel. Zijn rol als medespeler van Simpel wordt in de kerk geminimaliseerd. Hij is meer medetoeschouwer dan handelend personage. Het publiek kijkt met hem mee naar de dramatische situatie tussen Crimpert en Simpel. De toeschouwers bewonderen net als Heijmelijck de zegevierende Simpel. Bij het presenteren van een homogeen koppel had de bewerker nooit het verschil in de functie van de rollen van Simpel en Heijmelijck zo verregaand kunnen uitwerken als bij dit heterogene koppel. Simpel krijgt in de toevoeging van de bewerker (ongemerkt?) enige nieuwe karaktertrekken. In het eerste deel stelt hij zich onnozel op. Hij heeft de geldstukken van Maria gekregen, dus geeft hij ze niet terug. Simpel zegt van zichzelf: ‘Uijt Seelant bin ick, En mijn vader hijet hanne Meeu’ (vs 271-272). In het tweede deel heeft hij het lef om Crimpert uit te schelden voor ‘ouden grijs’ (vs 310) en ‘ouwen saggelaer’ (vs 317) en hem tot zwijgen te manen met: ‘Swijcht daar van’ (vs 312) en ‘swijcht vrij stille’ (vs 358). Zijn toon is veel agressiever geworden en zijn flegmatieke houding - die uitermate komisch werkt - is verdwenen. Gaat het Simpel in de korte versie nog enigszins om spotzucht en kwajongensstreken, om het uitdelen van plaagstootjes en slimmer willen zijn dan zijn baas, voor de rechtbank stelt hij zich meedogenloos op en ontziet hij Crimpert in geen enkel opzicht. Tot slot: waarom heeft de bewerker in Crimpert Oom de aanbidding van God veranderd in de verering van Maria? Lag de rol van ‘voor God spelen’ moeilijk in | ||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||
de zestiende en zeventiende eeuw in de Nederlanden? Werd dat als blasfemisch ervaren? Wilde de auteur het stuk bewust anti-katholiek maken? Van der Laan (1932: XIV) is van mening dat het gedrag van Simpel en zijn taalgebruik (‘Wat soo, Maria, stroijt als een meijt!’ vs 194) ‘geen anti-Roomsche spotzucht behoeft te zijn’. Het stuk is zeker geen satire op de Roomse kerk. Toch kunnen in dit spel de barmhartigheid van Maria, het gegeven dat Maria zorgt voor alle mensen en de rijkdom van de katholieke kerk, gehekeld zijn. Ook de trits ‘rijkdom’ - ‘geld schenken aan de kerk’ - ‘aanzien verkrijgen in de kerkgemeenschap’, zoals we die terugvinden in de figuur van Crimpert Oom, kan geïroniseerd zijn. In de ideeën van de Hervorming passen deze zaken in ieder geval niet. In dit opzicht is er in het eerste deel van dit rederijkersspel wel degelijk een antikatholieke tendens te bespeuren. | ||||||||||||||
8 ConclusieZowel de korte versie als de ingevoegde rechtbankscène van Crimpert Oom gaat terug op het oudere spel Les deux Savetiers of op een tekst die onbekend is. Beide teksten kunnen niet als oorspronkelijk Nederlands beschouwd worden. De taalkundige en versificatorische verschillen en het verschil in de gemiddelde lengte van de clausen per personage zijn daarvoor te groot. De tekst van Les deux Savetiers is één aaneengesloten toneeltekst, waar de rechtszaak integraal onderdeel van is. Van een expliciete, latere toevoeging is in de Franse tekst geen sprake. Het contrast tussen rijkdom en armoede dat in Les deux Savetiers als thema terug te vinden is met paradoxale uitwerkingen van respectievelijk het sikkeneurige karakter van de rijke en dat van de arme, maar contente schoenlapper, speelt in Crimpert Oom geen rol; wel is de ‘meester-knecht’-verhouding die in de Franse farce ontbreekt, van belang. Een onbekende Zuid-Nederlandse vertaler en bewerker maakte de spraakmakende dialoog tussen de arme en rijke schoenlapper tot hoofdhandeling van zijn korte spel. Hij verving de rol van de arme schoenlapper door twee personages met een verschillend karakter, die gebruikmaken van de zwakke karaktertrekken van hun meester: zijn geldzucht, overdreven vroomheid, achterdocht en arrogantie. De rechterscène liet hij weg. De Haagse rederijkerskamer De Koorenblommen heeft eerst de korte versie in handen gekregen en naderhand hebben andere leden van de kamer op basis van de Franse tekst de rechtersscène bewerkt, aan hun eigen situatie aangepast en deze aan het spel toegevoegd, wat een aantal taalkundige en verstechnische verschillen heeft opgeleverd. De leden van de vierschaar fungeren in dit toegevoegde deel als commentaargevende mimespelers. De scène werkt dramatisch gezien als een komische naslag.
Aan Crimpert Oom zijn bewerkingstechnieken van de rederijkers te demonstreren. Naast rolsplitsing staan in Crimpert Oom de speelhandelingen van de personages centraal: Maria's goedheid manifesteert zich in het strooien van negenennegentig muntstukken. In Les deux Savetiers is God de weldoener. Hij strooit niet, maar biedt het geld aan. De speelhandeling heeft in vergelijking met het oudere Les deux Savetiers in de rederijkersbewerking een prominentere positie gekregen, | ||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||
waar het venijn meer in de dialogen zit. Het Haagse spel biedt dramatisch gezien meer spektakel, iets wat gezien kan worden als een belangrijk kenmerk van komisch rederijkerstoneel. Toegevoegde zwijgende personages, zoals die optreden in de vierschaar, kunnen via uitvergroot spel het komische gehalte van de opvoering doen toenemen. Ook het spelen van terzijdes verhoogt, wanneer ze goed publiekgericht uitgevoerd worden, de komische werking van het stuk. Naar de samenstelling van het beoogd publiek dat de voorstelling van Crimpert Oom bezocht, kan slechts gegist worden. Niet-katholieke toeschouwers zullen ongetwijfeld genoten hebben van dit toneelspel en de hekeling van allerlei katholieke aspecten die het spel bevat gewaardeerd hebben. Katholieke toeschouwers zullen zich beledigd of op zijn minst ongemakkelijk gevoeld hebben, omdat op niet mis te verstane wijze het vrome gedrag van Crimpert en zijn overdreven Mariaverering aan de kaak gesteld worden. De verschillende bewerkingstechnieken die de rederijkers toepasten, hadden tot doel het spel aan de eigen omstandigheden aan te passen, zoals ze dat deden met het invoeren van de Mariaverering, de vierschaar en een andere munteenheid. Ook probeerden ze de speelmogelijkheden van de acteurs en de komische werking van het stuk zelf zoveel mogelijk te benutten. Altijd zochten de rederijkers naar nieuwe komische procédés om in een context van vermaak het publiek deelgenoot te maken van allerlei morele en niet-morele kwesties en het inzicht te geven in de menselijke verhoudingen. De status van de kamer, de talrijke rederijkerswedstrijden in competitieverband en de onderlinge rivaliteit van de leden daagden de rederijkerskamers voortdurend uit om zo goed mogelijk voor de dag te komen. | ||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||
Adres van de auteur Veldweg 26, nl-4874 mn Etten-Leur herbert@mouwen.xs4all.nl |
|