Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 121
(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||
Johanna Bundschuh
| |||||||||||
1 InleidingThema van dit artikel is de vergelijking van één aspect van twee in stijl verschillende, maar in onderwerp parallelle romans: de positie van de intellectueel in Ferdinand Bordewijks Blokken (1931), en Peter Verhelsts Tongkat (1999). De eerste roman geldt wat betreft vertelperspectief, taalgebruik en sociaal engagement als voorbeeld van Nieuwe Zakelijkheid,Ga naar voetnoot1 terwijl de tweede alle kenmerken van postmoderne literatuur vertoont. De tegenstelling tussen beide stijlen is groot: de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid wordt als helder en feitelijk beschreven; postmoderne literatuur presenteert zich als fictioneel en geconstrueerd. De stilistische verschillen worden gecontrasteerd door de inhoudelijke parallellen tussen beide boeken, wat uiteindelijk een vergelijking zeer interessant maakt. Beide romans beschrijven een dystopie, een totalitair regime en de opstand ertegen. Bovendien komt er in beide romans een personage voor dat noch bij de vertegenwoordigers van het regime hoort noch bij de actieve opstandelingen: een intellectueel, een buitenstaander, die door het regime gevangen wordt gehouden maar toch door het regime gehoord wordt. De rol van deze intellectueel in de kerker zal ik als aspect van de vergelijking van de romans behandelen, waarbij ik verschillende concepten van intellectualiteit op de personages zal toepassen. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat in geen van beide romans het behandelde personage als intellectueel wordt aangeduid. In de tweede paragraaf zal ik daarom een beknopt overzicht geven van het begrip intellectualiteit en zal ik de posities voorstellen die daaromtrent door Sartre, Horkheimer en Adorno zijn ingenomen. Verder zal ik duidelijk maken waarom de term ‘intellectueel’ voor beide personages geschikt is en hoe deze personages binnen de roman geplaatst kunnen worden. De vergelijking van de romans op basis van intellectualiteitsconcepties houdt in dat ook de postmoderne roman Tongkat op dezelfde logisch-rationele manier benaderd zal worden als Blokken. Paragraaf drie is een verantwoording van de keu- | |||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||
ze voor deze methodiek. De kern van mijn betoog, de analyse van de voorstellingen van intellectualiteit, komt in de paragrafen vier en vijf aan bod. Ik zal tonen hoe dezelfde situatieve inbedding van de intellectuele personages bijdraagt tot hun categorisering als verschillende types intellectuelen. | |||||||||||
2 De positie van de intellectueel2.1 Objectiviteit en engagement - intellectualiteit als filosofisch conceptIn de meeste Nederlandse lexica kan men de van T. Geiger afkomstige definitie terugvinden van de intellectueel als ‘academisch geschoolde’ die zich met ‘verstandelijke dingen’ bezighoudt (Mackenthun en Röttgers 1976: 456). Deze definitie wordt in het algemeen verbonden met bepaalde maatschappelijke implicaties van intellectualiteit, zoals kritiek op de samenleving en het kiezen van een concreet standpunt. Zowel het begrip ‘intellectueel’ als de populaire definitie ervan zijn pas aan het eind van de negentiende eeuw ontstaan. De maatschappelijke implicaties van het begrip hebben sindsdien een verandering ondergaan, wat ik in dit hoofdstuk beknopt wil laten zien. Ik zal drie perspectieven op intellectualiteit voorstellen: ten eerste de klassieke intellectueel zoals Jean-Paul Sartre hem vertegenwoordigt, ten tweede de ‘gematigde’ intellectueel zoals die in de theorieën van Max Horkheimer voorkomt, en ten derde de postmoderne intellectueel van Jean-Francois Lyotard. Het veelgeciteerde begin van de eerste, ‘klassieke’, intellectualiteit was de Dreyfus-affaire in 1894. De Franse officier Dreyfus werd - zoals later bleek - ten onrechte van spionage beschuldigd en zijn proces werd door hoge politieke kringen op onwettelijke manieren beïnvloed. Emile Zola engageerde zich met de affaire en publiceerde in 1898 de open brief ‘J'accuse!’ aan de toenmalige Franse president Félix Faure. Wekenlang verschenen daarop soortgelijke brieven, ondertekend door honderden hoog opgeleide mensen. In het publieke debat over de affaire noemde de hoofdredacteur van L'Aurore, de krant die de open brieven publiceerde, deze groep ‘intellectuelen’ en voorspelde dat zij een grote rol in de samenleving zouden spelen met het verdedigen van belangrijke waarden. De socioloog Zygmunt Bauman, die in ‘Intellectuelen in de postmoderne wereld’ (1984) een overzicht geeft van de geschiedenis van de intellectualiteit, noemt het verband tussen kennis en verantwoordelijkheid als het voornaamste kenmerk van deze nieuw ontstane groep. De intellectuelen werden ‘bewakers van waarheid en objectiviteit’ (Bauman 1994: 772), die het eigenbelang achterstelden bij het maatschappelijk belang. Intellectualiteit was een ‘militant, mobiliserend concept’ (Bauman 1994: 773), wat ook in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, in Jean-Paul Sartres opvattingen over intellectualiteit, naar voren komt. In zijn Plaidoyer pour les intellectuels (1965) koppelt Sartre intellectualiteit aan engagement, de keuze voor het standpunt van de meest benadeelde. In zulke concepten werden de universaliteit van waarden en de objectiviteit van de keuze van een standpunt verondersteld - een visie, die door postmoderne theoretici wordt verworpen. Noch klassiek, noch postmodern is de invalshoek van Max Horkheimer, een | |||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||
vertegenwoordiger van de Frankfurter Schule. In Eclipse of Reason (1947) onderzoekt Horkheimer de rationaliteitsconcepten die totalitaire staten uiteindelijk mogelijk maken. Hierbij schetst hij onder andere ook de verschillende rollen die de intellectuelen - of zoals hij ze noemt: de filosofenGa naar voetnoot2 - innemen en zouden moeten innemen. Het hedendaagse begrip van de rede, aldus Horkheimer, wordt gedomineerd door het nut: middelen worden met betrekking tot doelen onderzocht; de doelen zelf worden echter niet kritisch bekeken (Horkheimer 1985:15-17). ‘Subjectief’ noemt Horkheimer die rede en stelt die tegenover de objectieve rede van vroegere eeuwen, waarin waarheid als universele categorie werd gehandhaafd, maar uiteraard ook aan dogmatisme was verbonden. De negatieve kant van de subjectieve rede is het legitimatieprobleem, dat daardoor ontstaat. Politieke systemen berusten niet meer op filosofische grondslagen, en de subjectieve, op het nut betrokken rede, vergemakkelijkt ideologische manipulatie. De ‘utilitaristische mening’ van de meerderheid vervangt objectieve waarden en principes en beheerst alle denkpatronen, wat ook gevolgen heeft voor de klassieke intellectueel zoals boven beschreven. Die wordt, aldus Horkheimer, simpelweg niet meer vertrouwd, juist omdat hij niet voor eigen belangen vecht, maar voor universele waarden. De intellectueel kan zich niet meer boven de samenleving plaatsen en een ‘bewaker’ van waarden zijn - hij wordt net als alle andere maatschappelijke groepen gereduceerd tot deel van de maatschappij. Het inzicht in deze grenzen van intellectualiteit is de reden waarom ik Horkheimer tussen klassieke en postmoderne concepten van intellectualiteit plaats, hoewel hij zijn theorie al voor het hoogtepunt van de klassieke intellectualiteit heeft opgesteld. Horkheimer pleit voor filosofie en intellectualiteit die geen propaganda zijn, maar een ‘correctief van de geschiedenis’ (Horkheimer 1985: 173). Om het heden te begrijpen, moeten de historische ontwikkelingen en denkpatronen hermeneutisch worden geïnterpreteerd en geplaatst, in plaats van verworpen. De intellectueel moet objectieve doelen van de samenleving benoemen, die ook het subjectieve eigenbelang van het individu respecteren (Horkheimer 1985: 164). Dit begrip van intellectualiteit is minder sterk en universeel dan wat we bij Sartre zagen. Aan het einde van de twintigste eeuw verzwakt de voorstelling van intellectualiteit dan zo sterk dat de postmodernist bij uitstek, Jean-Francois Lyotard, een ‘Tombeau de l'intellectuel’ (1983), een grafmonument voor de intellectueel, opricht. Daar wordt het universalisme, het meest belangrijke kenmerk van de klassieke intellectualiteit, uitgeleide gedaan. De éne waarheid, de objectieve kijk, de ideale maatschappij zijn in de postmoderne tijd niet geloofwaardig en vinden ook geen publiek. Lyotard maakt daarom de kritiek op de grenzen van de samenleving los van de universalistische heilsopdracht en het absolute engagement van Sartre. Schrijven is de plicht, suggereert Lyotard, niet een recht verkregen door geboorte, zalving of door een machtsgreep van de intellectuelen. Het is de plicht om uit te drukken wat anders ongehoord zou blijven. Maar het is een plicht zonder gezag. (Bauman 1994: 780) | |||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||
Pessimistisch is Lyotard daarbij niet: hij beschouwt het afscheid van de universele waarden, dat aan het graf van de intellectueel wordt genomen, ook als bevrijding van vaste denkpatronen. ‘Tombeau’ betekent graf, maar ook verheerlijking en herinnering - pas na de dood van de intellectueel kan over intellectualiteit nagedacht worden. Lokale en louter defensieve acties volgen op de ‘dode’ geëngageerde intellectualiteit (Lyotard 1984: 21). | |||||||||||
2.2 De intellectueel in Blokken en TongkatInhoud en structuur van de romans zullen hier worden weergegeven om de intellectueel te kunnen plaatsen. Basis voor de vergelijking zijn de parallellen tussen de romans, waarvoor deze paragraaf een inleiding biedt. Zoals reeds aangestipt, is de meest algemene thematische overeenkomst een totalitair regime dat met verzet te kampen heeft. De heersende ideologieën zijn echter verschillend: in Blokken wordt een extreem-linkse staat opgeroepen, in Tongkat wordt het verzet juist gekenmerkt door een marxistisch-socialistische ideologie. Dit verandert echter niets aan de overeenkomsten wat betreft de functie van de intellectueel. Die staat telkens tussen beide kanten: als door het regime gevangene heeft hij niet de vrijheid om zich actief te engageren en kan hij alleen door talige middelen pogen om een bijdrage aan de situatie te leveren. De intellectuele personages zijn dan ook personages die niet door handelingen (bijvoorbeeld de deelname aan illegale bijeenkomsten of de omgang met wapens) worden gekarakteriseerd, maar door hun commentaar op de gebeurtenissen, het regime en de ideologie. Naast dit aspect komt ook de dynamiek tussen de intellectueel en de machthebbers in beide teksten overeen. De machtigen halen de intellectueel uit de kerker en uit zijn isolatie, wanneer het hun te pas komt, zij gebruiken hem bovendien om via zijn diametraal tegenovergestelde mening hun opvattingen te bevestigen. Beide intellectuele personages kunnen de toekomstige ontwikkelingen in het regime voorspellen op basis van logisch redeneren. Een verdere overeenkomst in de boeken zijn de speculaties die de lezer moet wagen over het standpunt dat de intellectueel zou innemen in een democratische samenleving. Beide personages hebben uitgesproken meningen over de centrale aspecten van het regime, maar toch kan de lezer niet zeker weten hoe de intellectuelen binnen een andere dynamiek zouden denken en handelen. Hun geïsoleerde en extreme positie laat geen eenduidige oordelen van de lezer toe. | |||||||||||
2.2.1 De macht van de geometrie - de romanwereld in BlokkenBlokken beschrijft in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid en met duidelijke overeenkomsten met My (1920) van Evgenij Zamjatin een staat, die gepland en geconstrueerd, maar niet gegroeid is en voor een net zo kunstmatig ontworpen, ideologische samenleving als kader dient. De huizen en stadsdelen lijken door hun rechtlijnigheid en rechthoekigheid op blokken. Natuur en cultuur zijn in die staat feitelijk gescheiden, de door de vertelinstantie ingevoerde metaforen zetten organische en technisch-culturele elementen echter weer op één lijn en creëren een eenheid op het niveau van taal (Grüttemeier 1999: 350). De niet-gedramatiseerde vertelinstantie beschrijft met veel aandacht voor de grootse esthetica van de staat de uiterlijke omgeving, maar geeft ook dialogen weer van naamloze, verder niet | |||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||
uitgewerkte personages, zoals de leden van een verzetsgroep. De vorm van de roman weerspiegelt de titel Blokken: de roman is onderverdeeld in tien thematisch afgeronde tekstblokken die aan elkaar zijn gemonteerd, waarbij de lezer de overgangen en samenhangen zelf moet construeren. Het geheel van blokken lijkt in het midden uit elkaar te breken: de eerste vier hoofdstukken zijn ‘statische’ beschrijvingen van het dagelijkse gebeuren in een totalitaire staat. In het vijfde hoofdstuk staat de door de regering verdoemde historische stadskern uit het kapitalistische verleden centraal, die ook een broeierig centrum voor ondergrondse activiteiten blijkt. In de overige vijf hoofdstukken wordt de praktijk van de georganiseerde en ongeorganiseerde weerstand tegen het regime beschreven. De staat, geregeerd door een ‘Raad’, bestaande uit tien mannen en vrouwen, richt zich tegen elk soort individualiteit en vervangt zelfs eigennamen door nummers. Het bewegen van mensenmassa's is niet alleen machtsvertoon, maar ook de norm: ‘Wie als enkeling zich buiten begaf, trok onmiddellijk de duizenden blikken van wantrouwen op zich samen als de zonnestralen in een brandpunt, en liep gevaar’ (Bordewijk 1977: 12). Deze collectivistische ideologie, de expliciete afkeer van het kapitalistische verleden en het kapitalistische buitenland en het belang van de kleur rood (samen met zwart en wit) voor optochten en vlaggen roepen een vergelijking met socialistische regimes op; expliciet wordt deze ideologie echter nergens in de roman genoemd. De architectuur volgt in alle steden van het regime dezelfde kubistische esthetica. De blokken blokkeren ook elke ontwikkeling: de steden zijn in zichzelf besloten en volmaakt, ‘de bevolking van de Staat was stationair’ (Bordewijk 1977: 11). De staat onderhoudt geen handel en geen diplomatiek verkeer, zelfs het financieel verkeer onderling is verboden. Het systeem is voor de eeuwigheid gesticht: ‘Miljoenen jaren kon het zo blijven, zou het zo blijven’ (Bordewijk 1977: 16). Toch is er verzet tegen de politiek van de Raad. Dit heeft twee aspecten: ten eerste het doelgerichte verzet door groep-A, die 's nachts in de verboden oude stadskern bijeenkomt. De weerstand van de rebellen - groep-A is niet de enige verzetsbeweging - uitgerust met door plundering verkregen wapens, blijkt echter niet succesvol. De staat executeert de leden van het verzet en met hen ook talrijke onschuldigen; er vallen 20.000 doden, bovendien wordt de stadskern vernield. Ten tweede zijn er niet doelgerichte rebelse handelingen van gewone burgers, die in hoofdstuk negen, ‘De zonde’, worden beschreven. Onder deze categorie valt de grote groep mensen in Blokken die handel drijft met geld, sieraden en lekkernijen en in ondergrondse tunnels vermaak zoekt in prostitutie, drank en spel. Een voor Blokken typische metafoor beschrijft dit gebeuren als organisch, tegenovergesteld aan de geconstrueerde en geplande staat: ‘De zonde, zo oud als de mens, woekerde in het lijf van de Staat gelijk de flora in de darm’ (Bordewijk 1977: 37). Dit verzet blijft door de montagetechniek van de roman als ‘hoop’ voor de lezer bestaan; het is de onafgemaakte intrige die Bordewijk voor zijn roman als typisch en ongewoon beschouwt (Anten 1996: 19). Ook de intellectueel, verzet zich tegen het regime, maar bevindt zich door zijn gevangenschap in een belachelijke in plaats van een heroïsche positie. De Raad laat hem zelfs ter vermaak optreden. ‘De kritiek van hem en zijn lotgenoten was hun spaarzaam amusement’ (Bordewijk 1977: 17). De intellectueel plaatst een pleidooi | |||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||
voor de bol, in zijn ogen een symbool voor natuurlijkheid, tegenover de kubistische ideologie van de staat. Zijn argumentatie berust op universele waarden en is net zo absoluut als het stelsel van de staat. In paragraaf vier zal ik zijn voordracht uitgebreid analyseren. Het begrip ‘intellectueel’ is op dat personage van toepassing, omdat hij zich op geestelijk vlak tegen de officiële ideologie en denkpatronen verzet en daarbij universele waarden als argumentatie gebruikt. Het eigenbelang van het personage lijkt minder belangrijk dan de objectieve overtuigingen waarvoor hij vecht. | |||||||||||
2.2.2 De macht van verhalen - de romanwereld in TongkatHet regime in Tongkat is een absolute monarchie, waarin de koning zelfs het gebruik van bepaalde woorden kan verbieden. In de staat worden aanslagen gepleegd die ideologisch gemotiveerd zijn, de leden van het verzet dragen de namen van RAF-terroristen (Vaessens 2001: 14), met het personage van het Meisje-met-het-Rode-Haar wordt echter ook naar Hannie Schaft verwezen. Het regime kan niet met één staatsvorm geïdentificeerd worden: naast een ‘ouderwetse’ monarchie, het nazi-regime en de kapitalistische republieken als vijand van het RAF-terrorisme, verwijzen stille optochten van moeders bovendien naar Latijns-Amerikaanse militaire dictaturen (Verhelst 1999: 165). De heersende koning is op zoek naar God en distantieert zich steeds meer van zijn taken. Hovelingen nemen die over en vervangen de koning door dubbelgangers, totdat de troonopvolger, die waarschijnlijk een bastaard is, volwassen is. Onder zijn regime breekt na de moord op Prometheus, die het vuur achter zijn tanden had bewaard, een nog nooit geziene vrieskou over het land, die geweld, verslaving en apocalyptische voorstellingen zaait. Mensen moeten nieuwe overlevingsstrategieën vinden en hun lichamen aan de omgeving aanpassen. Deze grote winter doet ‘het vuur in de kachel’ (Verhelst 1999: 11), maar ook ‘de tijd’ (Verhelst 1999: 13) bevriezen. In de ondergrondse wereld van de opstandelingen broeit het verzet tegen de koning en de adel sterker dan ooit. Democratie en uitbuiting, kapitalisme, verknechting en revolutie worden in het verzet als motieven genoemd. Het blijken begrippen voor de sier te zijn: de in de roman als vertellers optredende leden van het verzet zijn niet ideologisch gemotiveerd, maar ervaren door het terrorisme een staat van ‘opwinding’ (Verhelst 1999: 180). Het verzet gebruikt dezelfde strategieën als het koninklijk huis om het volk te manipuleren: sprookjes, mythes en verhalen worden geschapen en onder de bevolking verspreid om subversieve krachten te ontketenen. Na een zeer bloedige revolutie worden de hovelingen in dierentuinen tentoongesteld, de toenmalige terroristen hergebruiken de oude machtsymbolen, en op de Grote Winter volgt de net zo verwoestende Grote Dooiperiode, die het land in het water doet verzinken. Zeven personages, die in elkaar overgaan, vertellen in acht hoofdstukken in de ik-vorm (op het personage Prometheus na, wiens verhaal grotendeels een verhuld ik-verhaal is) hun belevenissen omtrent de vrieskou, het paleis, het verzet en de letterlijke ondergang van het regime in de dooiperiode. Het eerste en het laatste hoofdstuk vormen daarbij het kader: die hoofdstukken zijn als enige ook gesitueerd na de ondergang van het regime, omdat ze door de twee waarschijnlijk enige overlevenden van de menselijke en natuurlijke catastrofes, Aardbeienmond en | |||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||
Vuurhaar, worden verteld. Verder treden als vertellers op: Tongkat/ Ulrike, een meisje uit het verzet, Vleeskroon, de jonge koning die tijdens de revolutie met het volk meeloopt en toch door Ulrike wordt vermoord, Vuurjongen/ Prometheus, die het vuur tussen zijn tanden had bewaard, en Muurvrouw, de moeder van Prometheus. Het zevende personage, het personage dat ik in mijn betoog als intellectueel beschouw, is Spijkerman/ Juan. De figuur Spijkerman sluit door zijn naam Juan en door rechtstreekse citaten aan bij de Spaanse mysticus Juan de la Cruz. Die was na conflicten binnen zijn karmelietenklooster gevangen genomen en gemarteld. De ervaringen tijdens deze perioden van pijn en leed drukten een stempel op zijn ideeën over de mystieke vereenzelviging met God. Voordat deze eenheid beleefd kon worden, moest de ziel volgens Juan de la Cruz door een donkere nacht van goddeloosheid zijn gegaan. Als spirituele raadgever van de koning heeft Juan eerst een officiële functie aan het hof; hij verliest deze bevoorrechte positie echter in de loop van de tijd. Omdat hij zich tegen door de koning opgestelde regels verzet, belandt hij uiteindelijk in de diepste cel van de kerker. Eén keer wordt hij door de troonopvolger terug in het paleis gehaald om tijdens de vrieskou aan de hand van boeken het begrip ‘warmte’ uit te leggen, waarvan niemand anders meer in het rijk de betekenis kent. Hoewel men hem volledig serieus neemt, stuurt men hem terug naar de kerker. De uiterlijke situatie doet niets af aan Juans invloed, omdat hij in de dromen van de nieuwe koning en van een verzetslid kan binnendringen en op die manier hun opvattingen en gedrag kan manipuleren. De intellectualiteit van dit personage is gebaseerd op een hoge graad aan opleiding door de lectuur van alle soorten boeken en de reflecties over metafysische aspecten. Bovendien valt in die context zijn functie als raadgever op en de mate, waarin zijn uitingen door andere personages als waarheid worden beschouwd (in tegenstelling tot de als norm beschouwde wetten en regels van bijvoorbeeld de koning). | |||||||||||
3 De problematiek van de vergelijkingVolgt men de criteria die Ban Vervaeck in Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman voor postmoderne literatuur heeft geformuleerd, dan is Tongkat in elk opzicht een postmoderne roman. Daarvan zal ik een beknopt overzicht geven: de subtitel van Verhelsts roman, Een verhalenbordeel, toont al dat het fictionele wordt geproblematiseerd: verhalen worden door de personages aan de lezer, maar ook aan andere personages aangereikt. Zeven vertelperspectieven die kunnen worden beschreven als één ‘uitgezaaide verteller’ als bedoeld door Vervaeck (1999: 125) knopen zeven verhalen over de ondergang van het regime aan elkaar. Op het niveau van intertekstualiteit en metaforiek wordt er continu doorverwezen: beelden worden ‘obsessioneel aan elkaar geknoopt’ (Vervaeck 1999: 39). Zo komen bijvoorbeeld het stierenhoofd, het mes, het litteken of de kleur rood steeds weer in verschillende contexten voor en verbinden op die manier personages, scènes en motieven. Personages kunnen door deze talige middelen zelfs versmelten. De beeldspraak is lichamelijk, de figuren ondergaan gedaantewisse- | |||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||
lingen, worden tot dieren, zijn tegelijkertijd historische, mythologische, en ‘normale’ personages. De categorisering van de roman als postmodern maakt een vergelijking met een roman met andere stilistische kenmerken problematisch. Terwijl Blokken om een conventionele leeshouding vraagt die georiënteerd is op de ordende principes van de klassieke narratologie, verstoort Tongkat als postmodernistische tekst die conventionele leeservaring. De vergelijking die in dit artikel wordt getrokken, berust echter op een rationele, structurerende en dus meer ‘conventionele’ benadering. Is dit gezien het karakter van een postmoderne tekst een geschikte methode? Thomas Vaessens beaamt deze vraag. In ‘Postmodernisme en leesstrategie’ analyseert hij het literaire spel dat de auteur met de verwachtingen van de lezer speelt als centrale boodschap van Tongkat. Hij toont de veelvoudige strategieën waarmee Tongkat de grenzen en veronderstellingen van dit cultureel verwachtingspatroon tentoonstelt en de lezer ‘activeert’ (Vaessens 2001: 5). Deze verstorende ambitie van de tekst moet volgens Vaessens serieus worden genomen en door de lezer ook rationeel worden geanalyseerd. Terwijl Verhelst zelf de ‘onbekommerde’, ‘kinderlijke blik’ propageert die het boek met zijn beeldentaal ‘over zich heen laat komen’(Vaessens 2001: 4), pleit Vaessens ervoor om zich niet te laten verleiden door deze naïeve leeswijze, omdat ze geen rekening houdt met het ingewikkelde literaire spel met verwachtingen. Waar het mij om gaat, is aan te tonen dat het geen kwaad kan de postmoderne roman Tongkat op een structurerende, rationele manier te lezen, juist omdat het boek aanzet tot kritische reflectie op deze leeswijze [...] en de mentaliteit waaruit zij voortvloeit. Ik beschrijf de paradoxale situatie dat een postmoderne literaire tekst in eerste instantie vraagt om een leesstrategie die ontwikkeld is met het oog op het analyseren en interpreteren van modernistische teksten. (Vaessens 2001: 5) Zolang er rekening wordt gehouden met de verstorende elementen in de roman en deze kritisch gereflecteerd worden, kan Tongkat ook rationeel benaderd worden. Een vergelijking met Blokken is vanuit dat perspectief mogelijk, omdat voor beide romans dezelfde criteria kunnen worden gehandhaafd. | |||||||||||
4 Blokken - een klassieke intellectueelDe houding van de Raad in Blokken tegenover de opvattingen van de intellectueel wordt via de personele vertelsituatie als volgt weergegeven: de man is voor de machtigen een ‘stem uit het verleden’ waaraan zij voor hun amusement gehoor geven. Zijn pleidooi voor de bol beschouwen zij als ‘idee fixe’ die, hoewel in hun ogen belachelijk, buiten de gevangenis ‘staatsgevaarlijk’ is (Bordewijk 1977: 17). De lezer ervaart dat de man daarom dertig jaar geleden in de gevangenis is beland. De man wordt als ‘individu’, de voordracht van de man als ‘kritiek’ beschreven (Bordewijk 1977: 17). Twee alinea's eerder, ter inleiding van het hoofdstuk over ‘De lezing’ van de intellectueel, wordt het wezen van de staat samengevat en ervaart de lezer de mate van absolutisme van de staatsvorm: ‘Er was geen waarde, want waarde is iets persoonlijks. De Staat duldde geen kritiek, want kritiek is splijting’ (Bordewijk 1977: 16). De opvattingen van de intellectueel zijn kritisch en | |||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||
daarom staatsgevaarlijk. De Raad reageert door de kritiek in het openbaar te stoppen-hij laat de intellectueel gevangen nemen en ontneemt hem zijn potentieel publiek. De machthebbers zijn blijkbaar echter wel in staat om de kritiek te beluisteren zonder het gevaar van splijting te ondergaan. Voorwaarde daarvoor lijkt het kader van vermaak en amusement te zijn, waarin de lezing van de intellectueel plaatsvindt. Niet alleen dient de lezing als amusement, ze maakt deel uit van een ritueel: De spreker [...] trad niet voor de eerste maal op. Hij had steeds gesproken over de Bol, hij zou er nu weer over spreken. Hij was daarvoor dertig jaar geleden in de gevangenis geworpen, waar hij het overigens goed had. Zijn staatsgevaarlijke uitingen konden de hier verenigde hoorders niet aantasten. De kritiek van hem en zijn lotgenoten was hun spaarzaam amusement. (Bordewijk 1977: 17)De intellectueel in Blokken is daarom een ‘gereduceerde’ intellectueel: hij is zijn publiek kwijt. Hij is geïnstrumentaliseerd en als ‘hofnar’ belachelijk gemaakt. Het personage personifieert aspecten van de werkelijkheid, waartoe de meesten geen toegang meer hebben. Hij is - net zoals de stadskern - een lichamelijk aanwezige verleden tijd: ‘Het was een figuur uit het verleden. Zijn woord was een stem uit het verleden’ (Bordewijk 1977: 17). Dit citaat wekt bij de lezer de indruk dat de intellectueel in zijn lezing een onderdrukt idee uit het verleden verdedigt, waarbij nog niet duidelijk is of het absolutisme van zijn standpunt een (strategische) reactie op de heersende ideologie is of een beschrijving van een historische ideologie die hij wil bewaren. De concrete argumentatie van het personage blijkt de eerste interpretatie te steunen. De intellectueel verwijst niet naar het verleden, maar naar de toekomst. Hij voorspelt verandering waar de staat alleen stabiliteit en aardse eeuwigheid ziet. Vijfvinkel beschrijft het personage als ‘een bijziende ziener’ die ‘de ondergang van de staat voorspelt’ (Vijfvinkel 1986: 24). De uitspraken van de intellectueel zijn echter geen voorspellingen die op een gevoel zijn gebaseerd: hij argumenteert logisch dat de ontwikkeling van de wereldorde een constructie zoals deze staat niet lang zal toelaten. De vertelinstantie gebruikt door de hele roman soortgelijke metaforen, dat wil zeggen metaforen die het organische, natuurlijke verbinden met de verzetsdaden of afwijkingen van de ‘kunstmatige’, kubistische ideologie, zoals in paragraaf 2.2.1 al is aangestipt. Het intellectuele personage argumenteert daarom op dezelfde manier als de vertelinstantie, wat overtuigingskracht aan het personage verleent. De intellectueel stelt dat de wereldorde ‘naar de bol streeft’ en beschrijft de stad van de toekomst als ‘een stad van koepels, een stad gesticht over een ronde berg’ (Bordewijk 1977: 18). Dit blijkt in het laatste hoofdstuk juist waar te zijn: vanuit de ruimte bekijken de machthebbers de stad en zien de eerste voortekens van wanorde, splijting en cirkelvormigheid. ‘En toen, neerkijkend, zagen zij aan een nieuw bouwblokkendak van het Kernplein het begin van een koepel als de eerste borstzwelling van een vrouwelijk kind’ (Bordewijk 1977: 42). De intellectueel in Blokken is buitengesloten door zijn verblijf in de gevangenis, hij is niet meer gevaarlijk voor het regime, maar wel kritisch. Hij is in zijn denken ingebed in een historisch verband. Door zijn manier om kritiek uit te oefenen geldt hij als individu, als mens uit een verleden tijdperk, terwijl hij ook toekomstvisioenen uit die aan het einde van de roman waar blijken te zijn. De intellectueel | |||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||
heeft de mogelijkheid om de machthebbers in het kader van zijn lezingen direct aan te spreken, hoewel deze zijn betoog niet serieus nemen. De argumentatie van de intellectueel berust vooral op de tegenstelling van de geometrische vormen die de ideologie van de staat aan de ene kant en de onveranderbare natuur aan de andere kant kenmerken. Het blok is uw god en toch kunt gij de natuur niet keren. Uw kinderen nemen in hun vierkante leerlokalen de kantige lessen van uw beginsel op met ronde ogen. Gijzelf, mannen, streelt in zingenot de rondingen uwer vrouwen. Hoe zou het u te moede zijn wanneer de liefkozing uwer handen neerkwam op kubussen? Gij vergeet dat de aarde rond is, dat zij cirkelt om de zon wier kleuren breken in de regenboog als de ronde droppels vallen. (Bordewijk 1977; 17) Hoewel de intellectueel de lezing weloverwogen en retorisch overtuigend houdt, zijn de leden van de Raad er niet van onder de indruk: ‘Men zeide dat hij waarlijk oud werd, dat hij zich te zeer herhaalde’ (Bordewijk 1977: 18). De lezing is een ritueel dat blijkbaar fungeert als bevestiging van al bestaande machtsverhoudingen en ideologieën, doordat twee dogmatische opvattingen tegenover elkaar worden geplaatst zonder een dialectiek te ontwikkelen. Ook structureel toont de roman dat de kritiek van de intellectueel de bestaande situatie niet kan veranderen: ik heb boven al aangeduid dat de tien verhaalblokken qua thematiek doormidden lijken te breken. De eerste vijf hoofdstukken beschrijven de staat als stabiel en een volmaakt stelsel, dat niet verstoord kan worden; de laatste vijf hoofdstukken behandelen juist de verstorende elementen: het georganiseerde verzet, de reacties van de overheid en de illegale bezigheden van de burgers. De lezing van de intellectueel vormt het derde hoofdstuk en wordt zo in de staatsbehoudende context geplaatst. Bovendien wordt dit hoofdstuk ingeleid met een uitgebreide beschrijving van de volmaaktheid en autonomie van de staat en afgerond met het onbewogen publiek en de opmerking dat de oude man naar de gevangenis terug gaat. De stabiliteit van de staat, dat wordt op die manier duidelijk, kan door de kritiek van de intellectueel uit de kerker niet worden geraakt. Op het eerste gezicht zou men kunnen stellen dat de oude man geen intellectueel is, omdat hij met een absoluut idee een ander absoluut idee wil bestrijden. Indien hij het ene tegenover het andere plaatst, zonder inzichten in de grenzen van deze dogmatiek te presenteren, is hij dan ook geen intellectueel. Dit is in Blokken niet het geval: het personage rekent de Raad af op het feit dat hij met twee maten meet: Ge zijt ook nog op andere wijze uw beginsel ontrouw. Uw Mammoth [...] en hoe verder uw M-luchtschepen heten mogen [...] zijn geen dozen vol gas, maar ballons, de transportbanden van uw steden lopen op schijven, ge werpt bij het spel nog steeds de discus. (Bordewijk 1977: 18)Hier verwijt de man het regime dat ze consequent willen lijken, maar het eigenlijk niet kunnen zijn, omdat ze aan de wetten van de natuur zijn onderworpen. Dit geeft blijk van een inzicht in de grenzen van de ideologie. Het personage kan een intellectueel worden genoemd. De figuur vertoont de meeste overeenkomsten met het concept van de klassieke intellectualiteit. De man verdedigt het universele slachtoffer, de meest benadeelde | |||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||
geometrische vorm, de bol. Dit klinkt absurder dan het is: voor de lezer is in die ‘volmaakte’ staat die geen individualiteit toelaat, en intellectueel of materieel eigendom verbiedt, onder de mensen geen groep of klasse te vinden die een universeel slachtoffer zou kunnen, zijn. Hoewel zo'n ‘rechtvaardige’ (en inhumane) situatie zich in een reële staat niet zou kunnen voordoen, moeten wij beseffen dat het hierbij om een literaire dystopie gaat, die vooral via beelden en beeldspraak werkt. De kubus wordt daarin bevoordeeld en de bol benadeeld. De ideologie van de intellectueel is net zo absolutistisch als die van de staat - de intellectueel kan zijn ideeën echter beredeneren met het feit dat de natuur, die met genegeerd kan worden, de voorkeur aan de door hem gepropageerde geometrische vorm verleent. Ook in de geschiedenis van de intellectuelen vinden we zo'n dogmatische argumentatie terug. Sartre keurde tijdens de oorlog in Algerije de argumentatie af die het geweld aan beide kanten generaliserend veroordeelde. Naar zijn mening diende men partij te kiezen voor het terrorisme van het arme, benadeelde Algerije (Sartre 1995: 112). De intellectueel in Blokken kiest ook partij: hij blijkt een klassieke intellectueel. De tekst weerspiegelt daarmee de uit de Dreyfusaffaire voortgekomen filosofische opvattingen die heersten, toen de roman verscheen. | |||||||||||
5 Tongkat - een postmoderne intellectueelDe intellectueel in Tongkat is een complexer personage dan die in Blokken. Ik heb daarom de verschillende aspecten van zijn karakter in vijf paragrafen onderverdeeld, waarbij ik, voor zover dat in die roman mogelijk is, ook het sujet omtrent Juan reconstrueer. | |||||||||||
5.1 Nihilist en mysticusJuan komt in zijn jeugd door een priester in contact met boeken, die hij letterlijk verslindt (Verhelst 1999: 197). Hij leert een aantal beroepen die zich met vormen bezighouden - kleermaker, timmerman, beeldhouwer - en die hem daarom niet helpen om tot de inhoud, de ziel, door te dringen, waarnaar hij op zoek is. In zijn tijd als verpleger in een ziekenhuis laat zijn moeder een priester exorcisme op Juan uitoefenen, omdat hij visioenen heeft. Juan spuugt tijdens de uitdrijving ook slangen en ratten uit, innerlijk verandert er echter niets: demonen en heiligen blijven in zijn dromen verschijnen (Verhelst 1999: 272). Uiterlijk houdt Juan gesprongen aders in zijn ogen aan deze ervaring over. Als aalmoezenier in een ziekenhuis begeleidt hij stervenden en leert te luisteren. Toch heeft hij andere ‘idealen’, wat hij als ‘ander woord voor arrogantie’ definieert (Verhelst 1999: 199). Deze inschatting is postmodern: Juan betwijfelt de absoluutheid van idealen. Toch streeft hij ze op pragmatische wijze na: hij treedt in het karmelietenklooster van de Ongeschoeiden. Het ascetisme van deze levensvorm laat hem een innerlijke rust bereiken die het zoeken naar de ziel overbodig maakt. De orde leert dat God onuitsprekelijk en onbeschrijfbaar is. Verschillende vertelinstanties suggereren dat Juan vooral vanwege deze opvatting over God op vijfentwintigjarige leeftijd naar het koninklijk huis wordt ge- | |||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||
roepen: de koning, die op zoek is naar God, heeft een gesprekspartner nodig, hoewel de eigenlijke gesprekken voornamelijk ‘uit stiltes’ bestaan (Verhelst 1999: 204). Juan blijkt de ideale gesprekspartner: hij spreekt de koning tegen, die denkt God in woorden te kunnen vatten, en bevestigt hem daarmee in feite in zijn opvattingen. Deze situatie lijkt op het stabiele, staatsbehoudende contrast tussen de esthetica van de intellectueel en de Raad in Blokken. In het ik-verhaal van Vuurhaar wordt de verhouding tussen koning en mysticus als volgt weergegeven: De koning kon onmogelijk de woorden God en niets in één zin gebruiken. Juan deed niets anders. Ik denk dat de koning Juan daarom zo vaak opzocht, omdat die hem in zijn overtuigingen sterkte. Hoe meer de ene nee zij, hoe meer de andere ja dacht en omgekeerd.’ (Verhelst 1999: 271)De koning vermoedt God in het licht, Juan benadert hem in het donker, in het niets. Het ‘licht’ kan hier ook in overdrachtelijke betekenis worden opgevat: de koning en de hovelingen willen God verklaren door het licht op hem te laten schijnen, ze pinnen hem op een definitie vast, terwijl Juan overeenkomstig de leer van zijn geloof beseft dat een absoluut begrip als God niet met woorden uit de drukken is. Het bestaan van God wordt door Juan geenszins betwijfeld, maar wel de traditionele voorstellingen daaromtrent. Interessant zijn de parallellen tussen deze mystiek en Horkheimers ‘ideale’ intellectualiteit. De mystieke wetenschap dat God bestaat, gaat gepaard met een inzicht in de beperkingen van de menselijke taal. De gebrekkige taal kan God niet beschrijven, maar negeert zijn bestaan ook niet. Horkheimer beschrijft de juiste balans tussen subjectieve en objectieve rede als respect van de filosofen/intellectuelen voor de doelen en ideeën van de samenleving (bijv. gerechtigheid), waarbij ze zich ervan bewust zijn dat de ideeën uit onvolkomen, historische, menselijke samenhangen zijn ontstaan. In het geval van Tongkat is de taal en het idee van een uitdrukking voor God de onvolkomen samenhang; het bestaan van God is de gerespecteerde kern van het idee. De koning wijst de intellectueel aan als ‘nihilist’ (Verhelst 1999: 196). Het nihilisme is gekenmerkt door de negatie van algemeen gevestigde overtuigingen en waarden en houdt daarmee ook een nauw verband met de cultuurkritiek. Nietzsche, de belangrijkste vertegenwoordiger van het nihilisme, bekritiseert in Götzendämmerung (1886) de ontologieën van de filosofie: Die andere Idiosynkrasie der Philosophen is nicht weniger gefährlich: sie besteht darin, das Letzte und das Erste zu verwechseln. [...] Es ist dies wieder nur die Ausdruck ihrer Art zu verehren: das Höhere darf nicht aus dem Niederen wachsen, darf überhaupt nicht gewachsen sein [...] Damit haben sie ihren stupenden Begriff ‘Gott’ [...] Das Letzte, Dünnste, Leerste, wird als Erstes gesetzt, als Ursache an sich, als ens realissimum [...].’ (Nietzsche, geciteerd in Horkheimer 1985: 168)Horkheimer beklemtoont het belang van zo'n kritiek. Twijfel aan gevestigde overtuigingen is een belangrijke taak van een intellectueel. Juan vervult die taak: zijn mystiek handhaaft de nihilistische principes door te weigeren God te definiëren. | |||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||
5.2 Isolement en asceseJuan heeft de taak om de koning in geloofsvragen te adviseren en profiteert daarom ook van het luxe leven in het paleis. Op twee manieren is hij echter buitengesloten van de schijnwereld van de hovelingen. Ten eerste gedraagt hij zich ongewoon: hij isoleert zich van de anderen en trekt zich in een volledig donkere kamer terug, die de duisternis vóór de mystieke eenheid met God van Juan de la Cruz letterlijk uitbeeldt. Ten tweede slaapt hij niet, om zijn demonische dromen te voorkomen, en leeft in volledige ascese zonder voedsel of drank (Verhelst 1999: 206). Deze leefwijze en het exorcisme in zijn jeugd hebben ook uiterlijk een stempel op hem gedrukt: hij ziet eruit als een albino. Zijn ogen zijn rood vanwege de gesprongen bloedvaten, het ontbrekende daglicht maakt zijn huid wit. Hij is voor de anderen een ‘monster’ (Verhelst 1999: 274) waarmee de hovelingen niets te maken willen hebben en waarover ze spotten. Zelfs in de tijd vóór zijn gevangenschap bevindt Juan zich daarom in een - gedeeltelijk zelf gekozen - isolement, dat voor de bijzondere positie van een intellectueel typerend is. | |||||||||||
5.3 Luisteren en lezenBehalve de koning is er maar één personage dat Juan respecteert: een mismaakte en stomme vijfjarige jongen, een vondeling, benadert hem, omdat hij in Juan een andere buitengeslotene herkent. De door allen achtervolgde en geminachte jongen kent de sluiproutes in het paleis en beschrijft als personage Vuurhaar in het laatste hoofdstuk van het boek de bibliotheek als enige schuilplaats voor de soldaten: ‘Laat een soldaat een boek zien en hij slaat op de vlucht’ (Verhelst 1999: 265). Deze beschrijving kenmerkt de anti-intellectualistische houding van het hof. De jongen vormt enerzijds met zijn geheime kennis Juans poort tot de boeken. Anderzijds betekent het contact met de jongen dat Juan zelfs niet meer door de koning gerespecteerd wordt (Verhelst 1999: 208). Hij verkiest de intellectualiteit en het overtreden van regels boven de aanpassing en de luxe van het hof en besteedt veel tijd aan de opleiding van het kind. Juan leert hem de taal: praten, lezen en schrijven. De jongen karakteriseert Juan daarom als volgt: ‘Hoe ik hem het best kan beschrijven? Nee. Ik bedoel het woord Nee. Met hoofdletter. En tegenover mij? JA. In kapitalen’ (Verhelst 1999: 268). De negatie, waarmee de jongen Juan beschrijft, heeft vooral betrekking op Juans verhouding met de koning, maar kan ook worden begrepen als de negatie van de intellectueel om een normaal leven als hoveling te leiden, het dag- en nachtritme te volgen, voedsel te nuttigen. Het nihilisme van Juan wordt door dit gedrag lichamelijk uitgedrukt. De jongen beschrijft Juans vermogen om alle boeken uit de bibliotheek te ontcijferen: Hij vertelde me dat het kwam omdat hij had leren te luisteren. Onbevooroordeeld, Nachtenlang had hij aan het bed gezeten van stervenden. Geduld. Eén groot oor. ‘Als je zelf leeg bent, kun je je door alles laten vullen. (Verhelst 1999: 270)‘Onbevooroordeeld’ lijkt me het sleutelbegrip in dit citaat. De objectiviteit van een onbevooroordeelde kijk op dingen zorgt ervoor dat Juan open staat voor alle boeken, alle talen, alle schriften. Ook wat dat betreft staat Juan met zijn kennis | |||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||
boven de andere personages en kan daardoor de positie van een intellectueel innemen. Juans doel, zoals hij dat tegenover de jongen formuleert, is het om niets te bereiken: ‘Niets meer te hebben, niets meer te zijn, niets meer te willen’ (Verhelst 1999: 268). Juans intellectualiteit is duidelijk niet de intellectualiteit van het standpunt kiezen. Met het nihilisme en de kritiek op de ontologieën zoals dit ingebed is in Horkheimers opvattingen over intellectualiteit en rede, kan men duidelijk beter vat krijgen op de intellectualiteitsconceptie van het personage. Vooral het taalbegrip van Horkheimer is een goede invalshoek: Horkheimer keurt taal als machtsinstrument af en ziet de taak van de filosofie erin weer een nauwer verband te scheppen tussen namen en dingen. Die Philosophie hilft dem Menschen, seine Ängste zu beschwichtigen, indem sie der Sprache hilft, ihre echte mimetische Funktion zu erfüllen, ihre Bestimmung, die natürlichen Tendenzen zu spiegeln. Die Philosophie ist mit der Kunst darin einig, daß sie vermittels der Sprache das Leiden reflektiert und es damit in die Sphäre der Erfahrung und Erinnerung überführt. (Horkheimer 1985: 167) De taal van stervenden kan met kennis van Horkheimers theorieën als ‘mimetische’ taal worden beschreven, als taal die vrij is van machtsstreven, en het lijden en natuurlijke behoeftes uitdrukt. Zo'n taal benadert volgens Horkheimer de eenheid van woord en ding, de waarheid. Juans onbevooroordeelde confrontatie met die taal is daarom ook een confrontatie met de filosofie, de intellectualiteit. Maar het zou een onvolledige interpretatie van Juans intellectualiteit zijn om te stellen dat Juan de ideale intellectueel/filosoof is zoals Horkheimer die beschrijft. Juan heeft ook een subversieve strategie om mensen te manipuleren door de macht van verhalen te gebruiken. Deze inzet van woorden spreekt Horkheimers idealen tegen en presenteert een postmoderne kijk op intellectualiteit. Dit zal in de volgende paragraaf worden behandeld. | |||||||||||
5.4 Invloed en manipulatieJuans invloed op de koning daalt naarmate zijn invloed op de jongen groeit: de koning zondert zich van iedereen af, ook van hem, en wordt waanzinnig. De hovelingen die het staatsstelsel in deze kritische tijd beschermen, grijpen hun kans en ‘ontlasten’ de ongeliefde Juan van alle taken (Verhelst 1999: 214). Hoewel de intellectueel op die manier niets meer met de machthebbers te maken heeft, kan hij zijn kennis aan de volgende generatie doorgeven. De vondeling is namelijk, dat wordt in de roman gesuggereerd, niet het enige kind in Juans leven. Na een gesprek met de koningin slaapt Juan met haar en verwekt, dat wordt gesuggereerd, een kind. Juan heeft een grote invloed op beide kinderen: direct op de vondeling en indirect op de opgroeiende troonvolger. De koningin beveelt om de vondeling tot kamerjongen van de troonvolger te benoemen - via de jongen verneemt de prins over Juan en diens opvattingen. Het directe contact tussen prins en intellectueel is verboden: nadat de prins het ‘monster’ waarmee zijn kamerjongen woont, heeft gezien, wordt Juan in kerker geworpen, dieper dan andere gevangenen (1999: 219). Jaren later overlijdt hij daar ook. De isolatie in de kerker kan Juan echter niet weerhouden van het contact met de | |||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||
beide jongens, omdat hij de dromen van zowel de vondeling als de kroonprins binnen kan dringen (Verhelst 1999: 217) en daardoor hun gedrag en uitingen kan Sturen. Ondertussen had ik me zo bekwaamd in het beheersen van zijn dromen dat ik hem in zijn slaap kon dicteren wat hij de volgende dag aan het papier zou toevertrouwen. Er is een weg naar God en die weg loopt via een berg. Hij tekende een berg in de vorm van een toren en de trappen bestonden uit letters. Niets, niets, niets, niets, niets. [...] Ik was tevreden.Ga naar voetnoot3 (Verhelst 1999: 217-218) Op dezelfde manier bezoekt Juan de kroonprins 's nachts, waarbij hij vermeldt dat hij moeite heeft om ‘de soldaten te verschalken die zijn kamer bewaken’ (Verhelst 1999: 195). Thomas Vaessens (2001: 15) meent terecht dat deze formulering de relatie van binnenwereld en buitenwereld problematiseert: de lezer verwacht niet dat de - lichamelijk aanwezige - soldaten überhaupt een probleem vormen voor iemand die - mentaal - dromen van anderen kan veroveren. In eerste instantie is dit beeld daarom een verstoring van de verwachting van de lezer. Men moet echter ook zien dat het verstorende effect met het enige is. Het ‘binnendringen’ in andermans dromen door deuren, kamers en hoofden en langs soldaten heen versterkt ook de lichamelijkheid van het beeld. Het lichamelijke binnendringen van ideeën en gedachten wordt ook door drie andere beelden geïllustreerd. Ten eerste denkt de oude koning dat hij Juan in de kerker kan laten verdwijnen, maar de intellectueel vraagt: ‘Wist hij echt niet dat ik me in zijn hoofd had genesteld?’ (Verhelst 1999: 218). Ten tweede leert Juan in de kerker woorden aan de ratten, die ze met hun tanden in lichamen, muren enz. knagen. Deze parolen van de intellectueel worden op die manier in lichamen ingeprent zoals in Kafkas In der Strafkolonie (1919). Op de inhoud van de boodschappen zal ik later ingaan. Ten derde hoeft Juan in de kerker niets te eten, omdat hij vroeger zo veel boeken had verslonden; zelfs de tekeningen die de vondeling had gemaakt heeft hij opgegeten. Hij herinnert zich de boeken op het moment dat hij door de nieuwe koning als raadgever naar boven wordt gehaald om in tijden van de vrieskou de betekenis van het woord ‘warmte’ uit te leggen: Rafelig papier, beschreven met tekens die hun geheim pas na lange studie prijsgaven. Toen ik eindelijk de sleutel had gevonden, ontrolden die woorden zich moeiteloos voor mijn ogen. Om de heel eenvoudige reden dat ze al altijd in mijn hoofd geslapen hadden. In mijn dromen gerijpt. Als een tong lagen ze nu opgerold achter mijn tanden. Ik hoefde mijn mond maar open te doen...(Verhelst 1999; 221)Twee aspecten lijken me in dit citaat bijzonder belangrijk: enerzijds het feit dat Juans kennis niet alleen maar op geloof en mystieke inzichten is gebaseerd, maar ook op het bestuderen van boeken; anderzijds het ‘rijpen’ van de gewonnen ideeën en gedachten in zijn dromen. Deze metafoor toont dat Juans lectuur niet alleen maar een verzamelen van kennis is, wat zonder implicaties voor de intellectualiteit van het personage zou zijn. | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
Na het herinneren van de boeken moet Juan hoesten, wat door Aardbeienmond beschreven wordt als uithoesten van bladeren uit boeken (Verhelst 1999: 28), in Juans versie is het de mondelinge weergave van de Openbaring van Johannes, 1, 12-16, die de koning verkeerd interpreteert als hoesten (Verhelst 1999: 221). In de geciteerde verzen wordt beschreven hoe God met wit hoofd en haar en vlammende ogen de zeven sterren van de zeven gemeenten toont. Opvallend is hier de uiterlijke overeenkomst van God met Juan, die tevens rode ogen, en een witte huid en wit haar heeft. De mystieke eenheid is hierdoor symbolisch voltrokken. Het eigenlijke antwoord, waarop de koning wacht en dat een concrete oplossing biedt, volgt op deze apocalyptische voorstellingen. Eerst biedt Juan een encyclopedische definitie van warmte aan (1999; 28), die blijkbaar niemand kan begrijpen omdat de historische voorwaarden voor de definitie zijn veranderd. Juan levert daarom nog een andere verklaring: het verhaal van het meisje met het rode haar, dat de warmte terug zou brengen. De vorst keek me niet aan. Hij wachtte tot ik klaar was. Hij dacht dat ik hoestte. Dit verhaal wordt door iedereen als waarheid geaccepteerd, en de hovelingen moeten op zoek gaan naar het Meisje-met-het-Rode-Haar. Een meisje, Ulrike, wordt gevonden, en in de kus met haar ervaart de koning de verwachte warmte, hoewel het klimaat in het land niet verandert. Wanneer Jef Ector in een tijdschriftenrecensie opmerkt, dat de koning het meisje met het Rode Haar zoekt, ‘omdat die de warmte kan terugschenken’ (Ector 1999: 126), presenteert hij de uitspraak ook als waarheid (binnen de romanwerkelijkheid) in plaats van als zingevend verhaal, dat meer het karakter van een self-fulfilling prophecy heeft. Juans uitleg is echter niet alleen maar een verhaal dat de koning en het volk helpt om grip te krijgen op de realiteit, maar is ook een voorspelling over het eind van het regime: het door Juan eufemistisch geformuleerde rode haar dat eigenlijk een bloedfontein is, verwijst naar de zelfmoordaanslag op de koning, die door Tongkat/Ulrike op het hoogtepunt van de revolutie wordt gepleegd. Ulrike rijdt op een motor in een rode jurk naar de koning toe; die voelt zich als ‘minnaar’, spreidt zijn armen om het meisje te ontvangen en overlijdt (Verhelst 1999: 257). Na deze revolutie komt de warmte dan ook terug: de dooiperiode begint. De voorspelling van het gruwelijke einde berust, zoals uit het verhaal van de koning blijkt, op een nauwkeurige anticipatie van alle gebeurtenissen daarvoor: Maar na een tijdje werd het te voorspelbaar, de revolutie volgde zo nauwgezet de beschrijving die de man uit mijn dromen ervan had gegeven, dat ik hem ervan verdacht achter de opstand te zitten. (Verhelst 1999: 235)De ‘man’ of de ‘stem’ ‘uit mijn dromen’ (1999: 234), zoals de kroonprins Juans invloed aanduidt, begeleidt de kroonprins continu. Het feit dat Juan in Tongkat steeds weer als ‘magiër’ wordt aangeduid, kan binnen die context worden begrepen. De Van Dale definieert ‘magiër’ als ‘sterrenwichelaar, droomuitlegger, tovenaar’; Juans magie is die van een droomuitlegger - hij verwoordt zijn eigen dro- | |||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||
men en legt deze wederom aan andere personages uit door hun dromen binnen te dringen. Zo deelt Juan de kroonprins onder andere ook mee hoe de verhouding tussen koning en volk eruit ziet. Het volk, aldus de stem, dient een sprookje, een verhaal te horen om een band te kunnen scheppen met de koning. Het toejuichen van de massa's zou namelijk geen liefde of respect zijn, maar eigenbelang, een aanvaarding van het systeem zolang de massa er voordelen uit trekt (1999: 234). De parallellen met Horkheimers analyse zijn hier zeer groot. Hij toont dat in de moderne tijd van de subjectieve rede ook de staatsvormen willekeurig zijn: Ist einmal die philosophische Grundlage der Demokratie zusammengebrochen, so ist die Feststellung, Diktatur sei schlecht, nur für solche Menschen rational gültig, die nicht ihre Nutznießer sind, und es gibt kein theoretisches Hindernis, diese Feststellung in ihr Gegenteil zu verwandeln. (Horkheimer 1985: 37)Juist omdat de monarchie in Tongkat met moeilijke omstandigheden te kampen heeft, dreigen de voordelen, het eigenbelang van mensen, hun legitimerend gewicht voor de concrete staatsvorm te verliezen en moeten verhalen het systeem bewaren. De koning neemt het advies van Juan ter harte en zet het meteen om: ‘Hij zei: Geef ze iets om over te fantaseren. Hun fantasie, hoe mager ook, zal je groter maken dan je bent. Ik gaf mijn volk iets om over te fantaseren: ik was op zoek naar een vrouw’ (Verhelst 1999: 234). De verhalen en fantasieën hebben niets te maken met de waarheid, alleen met hetgeen als waarheid wordt beschouwd en eenheid schept. Het advies van Juan houdt het besef van de geconstrueerdheid van ideeën in, wat een postmoderne benadering is. Juan wordt door zijn manipulaties echter ook de scheppende constructeur van de levensverhalen van andere personages, in het bijzonder van die van de koning. Zijn door Juan ingegeven fantasie over het Meisje-met-het-Rode-Haar, die de koning verspreidt om zijn macht te behouden, wordt de realiteit die de koning (door Ulrikes aanslag) de dood brengt. Dat is een dubbele strategie, die het regime ondermijnt. Aan de hand van Horkheimer heb ik Juans benadering van de metafysica gedefinieerd als nihilistisch intellectualisme dat een balans schept tussen subjectieve en objectieve rede. Het tweede aspect van Juans intellectualiteit is het postmoderne idee van de geconstrueerdheid van waarheid en zin, die in de roman niet met betrekking tot de metafysica, maar tot de menselijke samenleving wordt gethematiseerd. Terwijl de ascetische houding van Juan en zijn nihilistisch woordgebruik de waarheid in de zin van Horkheimer raken, moet ‘het gewone volk’, de niet-mystici, met verhalen worden bevredigd, die de werkelijkheid een orde opleggen. Verhalen en mythes die waarschijnlijk afkomstig zijn van Juan, planten zich niet alleen maar in dromen voort. Al eerder heb ik opgemerkt dat Juan in de gevangenis de ratten leert ‘schrijven’ en dat zij zijn boodschap in de wereld verspreiden. Zoals alle samenhangen in de roman uitsluitend door de lezer worden gemaakt, meestal op basis van overeenkomstige beelden, komen ook hier de door Juan opgeleide ratten buiten de kerker niet expliciet ter sprake. Tijdens de vrieskou ontstaan er echter, aldus de versie van Aardbeienmond, in de lijken van mensen letters, ‘alsof handen als ratten over het vlees kropen en die letters er met de vingernagels uit krabden’ (Verhelst 1999: 22). Een non op blote voeten, blijkbaar net als Juan een lid van de orde van de Ongeschoeiden, interpreteert deze boodschappen voor de mensen (Verhelst 1999: 18). Ook haar interpretatie is afhankelijk van de | |||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||
context: zij neemt een naakte jongen met brandende horens op een motorfiets waar en ontcijfert daarop in de lijken het woord ‘Matador’ (Verhelst 1999: 22). ‘Er is...nog hoop!’ roept ze uit (Verhelst 1999: 22). De door de non ontcijferde ‘matadoren’ zijn tijdens de revolutie daadwerkelijk de terroristen, die het paleis aanvallen, de machtsverhoudingen omkeren en een verandering teweeg brengen. De non fungeert hier als plaatsvervanger van Juan in de buitenwereld en integreert zelfs enkele letters in een betekenisvolle samenhang, die ze als boodschap aan de mensen meedeelt. Ze komt daarmee de behoefte van mensen aan verhalen en zin tegemoet. | |||||||||||
5.5 Kerker en beschermingAfsluitend zullen hier de aspecten van Juans intellectualiteit worden samengevat en, voor zover mogelijk, in een kader worden geïntegreerd. Juan is, wat de metafysica betreft, een ideale intellectueel zoals Horkheimer die in Eclipse of Reason schetst. De intellectueel leeft echter in een postmoderne romanwereld en past met zijn verhalen en mythes ook strategieën toe die met Horkheimers theorie niet verklaard kunnen worden. De magiër souffleert in dromen verhalen aan de koning en vertelt tegelijkertijd dat het niet om de inhoud van een verhaal gaat, maar om het feit dat er überhaupt een verhaal is. Maar juist omdat hij de fictieve, kunstmatige, geconstrueerde orde en zingeving van verhalen thematiseert, raken de personages verstrikt in een net van waarheid en leugen, mythe en werkelijkheid, voorspelling en leidraad. De jonge koning merkt op: ‘Soms lijken je dromen zich te vermengen met de dingen die gebeuren’ (Verhelst 1999: 249). De verhalen die Juan verspreidt, versmelten namelijk op een gegeven moment met de werkelijkheid. Ze kunnen als self-fulfilling prophecies in de zin van Mulischs De ontdekking van de hemel (1992)Ga naar voetnoot4 worden beschouwd, die de eigen (geconstrueerde) grondvesten ondermijnen. Uit willekeur en fictie ontstaan feiten en waarheden, de constructie is geen constructie meer en met haar verdwijnt Juan, de constructeur, in een postmoderne implosie en hij wordt zijn ‘eigen braakbal’ (Verhelst 1999: 222). In de roman staat als typisch postmodern thema het verhaal als fictie tegenover de werkelijkheid centraal. Het personage Juan toont - meer dan de andere personages - de manipulerende kracht en het fictionele, willekeurige van verhalen en wordt tegelijkertijd door de verhalen ingehaald. Vanwege het feit dat deze intellectueel de grenzen van de samenleving benadrukt, verschuift hij ze. Men zou moeten zeggen dat de intellectueel in zo'n postmoderne verhouding van fictie en werkelijkheid niet meer boven de dingen kan staan, niet als hogere instantie de beperkingen kan benoemen omdat hij door de gebeurtenissen wordt ingehaald. Dit is in Tongkat echter niet het geval, omdat Juans gevangenschap hem daarvoor beschermt. Net zoals de geëngageerde intellectueel in Blokken ondanks zijn duidelijk standpunt geen verandering kan initiëren omdat hij gevangen is in de kerker en daar geen publiek heeft, verandert Juans geïsoleerde positie in de kerker zijn rol. Voor hem is de kerker geen belemmering, maar een bescherming. De verhalen waarin de andere personages verstrikt raken, kunnen hem daar - buiten | |||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||
een sociale samenhang - niet bereiken. Hij kan via dromen invloed uitoefenen op anderen, maar zelf wordt hij niet door andere personages beïnvloed. Niet in de laatste plaats is de kerker zonder contact met mensen ook een symbool voor Juans (en Juan de la Cruz') motto: ‘Wilt ge ertoe komen alles te zijn, wens dan in niets iets te zijn’ (Verhelst 1999: 222). Wat uiterlijke omstandigheden betreft, is een cel in de gevangenis waarschijnlijk de beste plek om dit te bereiken. De intellectueel in Tongkat heeft een ‘verheven’ positie omdat door zijn nihilistische mystiek gesuggereerd wordt dat hij dichter bij de waarheid en het absolute staat dan de anderen en bovendien niet door anderen kan worden gemanipuleerd. Het feit dat hij bij de centrale verhalen de regie heeft, steunt deze interpretatie. Zijn intellectuele bijdrage, voor zover het de niet-metafysische, voor de menselijke samenleving geschapen verhalen betreft, doet zichzelf teniet: het inzicht in de fictionaliteit van het reële gaat over in een inzicht in de realiteit van fictie. Een intellectueel met een zichzelf vernielende boodschap, dat is een conceptie waarop men met de postmoderne opvattingen over intellectualiteit grip kan krijgen. In de kerker vindt Juan ‘zijn graf’, zoals hij meerdere keren zegt (Verhelst 1999: 195, 221). Die uitspraak roept het graf van de intellectueel van Lyotard in het bewustzijn, en dit graf, vooral het Franse begrip ‘tombeau’ biedt een goede toegang tot het personage Juan. De intellectueel is begraven, maar als (verheerlijkt) idee heeft hij zich zeer lichamelijk in de hoofden van de andere personages ‘uitgezaaid’ (Verhelst 1999: 219) en in de verhalen, die de personages nodig hebben om überhaupt te kunnen overleven in een wereld waar geen hiërarchieën meer bestaan. | |||||||||||
6 ConclusieBlokken en Tongkat lijken ondanks grote stilistische verschillen in grote trekken op elkaar. Opvallend zijn de parallellen omtrent twee personages die ik als intellectuelen heb aangeduid. Ze zitten in de kerkers van totalitaire staten en worden door de machthebbers, wanneer die dat willen, aangehoord. Opleiding, argumentatie, positie en de manier hoe hun uitingen door andere personages worden opgevat (als waarheid in Tongkat en als kritiek in Blokken) pleiten vóór een classificatie van deze personages als intellectuelen. De intellectueel in Blokken stelt zich in zijn argumentatie net zo dogmatisch op als het regime waartegen hij vecht. Deze situatie vinden we in Tongkat in de verhouding tussen de koning en de intellectueel ook terug, maar dan met betrekking tot metafysische voorstellingen. Ondanks deze overeenkomsten zit er een verschil in de situaties. De uitingen van de intellectueel uit Blokken moeten worden begrepen als relatieve reactie op de ideologie van het regime. De intellectueel kiest hierbij bewust voor een standpunt dat tegen de hegemoniale verhoudingen ingaat. De overeenkomstige intellectualiteitsconceptie is die van de klassieke, geëngageerde intellectueel. Binnen de roman is dit geen succesvolle strategie: de lezing van de intellectueel werkt systeembehoudend. De metafysische stellingen van de intellectueel in Tongkat zijn geen reacties op die van de koning, maar zijn nihilistisch-mystieke opvattingen die los staan van de conventionele theologie van de koning. Door Horkheimers Eclipse of Reason toe te passen op deze opvattingen | |||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||
heb ik aangetoond dat Juan als kritische intellectueel kan worden beschouwd, die zich van de relativiteit van ideeën en de beperkingen van de taal bewust is. Dezelfde intellectueel vindt echter zijn graf in de kerker, wordt gescheiden van de menselijke samenleving en kan slechts als idee en inspiratiebron in de hoofden van de andere personages werkzaam blijven. Tegelijkertijd ondermijnen zijn zingevende, maar willekeurige verhalen in een postmoderne implosie de basis waaruit ze zijn ontstaan. Lyotards begrip van het graf van de intellectueel blijkt een geschikte toegang om vat te krijgen op de conceptie van Juans intellectualiteit. Die wordt zo een symbool voor intellectualiteit in de postmoderne tijd in het algemeen. De kerker, de gevangenschap, blijkt in beide besproken romans voor de intellectuele personages van groot belang te zijn. In Blokken verhindert de gevangenschap succesvol de verspreiding van de staatsgevaarlijke ideeën; in Tongkat onstaat mede door de gedwongen isolatie de ontwrichtende kracht van de ideeën van de intellectueel. De op het eerste gezicht zeer vergelijkbare situatieve inbedding van intellectuele personages in beide romans levert geen uniform model van intellectualiteit op, maar draagt bij tot twee verschillende vormen ervan. Blokken beschrijft een klassieke, geëngageerde intellectueel zoals de Dreyfus-affaire hem heeft voortgebracht; Tongkat weerspiegelt postmoderne visies op de subversieve rol van een kritische, maar niet meer universalistisch argumenterende intellectueel. De romans reflecteren op die manier de in de tijd van verschijnen heersende filosofische opvatting van intellectualiteit. | |||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||
Adres van de auteur
Niedstrasse 38, d-12159 Berlijn |
|