Jo Daan
Herinnering aan Kloeke
Kloeke had goede oren. Hij zat eens bij mij in de kamer van het Dialectenbureau, vroeg van tijd tot tijd iets of zocht een boek. Op een gegeven ogenblik zei hij: ‘Komt U nu uit Noord-Holland of niet?’ Ik was verbaasd dat hij aan mij kon horen dat ik aan de Zaan geboren was, met een Zaanse moeder, die haar Zaans nooit afgeleerd heeft, en een Friese vader, onderwijzer, in de tijd dat dialecten nog beschouwd werden als minderwaardig. Mijn vader sprak, in tegenstelling tot zijn broers en zusters, nooit Fries.
Op maandag was er op het Dialectenbureau altijd vergadering van de afdeling taal- en letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Dan kwam ook Van Haeringen altijd even bij me langs en had dan ook iets te bespreken. Net als Kloeke was hij gespitst op de klanken. Zo vroeg hij eens: ‘Hoeveel n's hoort U in binnengaan?’ De vraag betrof vanzelfsprekend het woorddeel binnen. Van Haeringen was geboren in Overijssel, waar de slot-n nog altijd uitgesproken wordt.
Het luisteren naar de uitspraak van Van Haeringen heeft me dit voorjaar geholpen te raden waar een van de directeuren van de Nederlandse Bank geboren was, hoe lang hij daar waarschijnlijk gewoond had en wanneer hij naar het westen gegaan was. Mijn conclusie was namelijk: geboren en getogen in de Achterhoek, als puber (ongeveer 13 of 14 jaar) naar het westen gegaan, daar gestudeerd en gebleven. Hij bleek geboren in Bredevoort, was op de handelsschool in Rotterdam geweest en had verder gestudeerd in Rotterdam en Leiden. Ik heb dit geraden met behulp van zijn achternaam (uitgaande op -ink), zijn uitspreken van de slot-n en de zuivere uitspraak van de lange klinkers (ee, oo en eu), net als bij Van Haeringen. U zou het verschil met mij goed kunnen horen, want ik heb twee uitspraakeigenaardigheden waaraan Kloeke mijn Noord-Hollandse achtergrond herkende: geen slot-n en diftongerende lange klinkers. Mijn oren zijn weliswaar niet slecht, maar die van Kloeke waren veel scherper, waarschijnlijk door het vele veldwerk dat hij gedaan heeft. Dialecten moeten gehóórd worden.
Toen ik in 1936 op het Dialectenbureau kwam om het materiaal van Urk persklaar te maken - voor een deel lag het er al vijf jaar - waren er wel correspondenten, er was papier en vrijdom van port, maar er was geen geld om te reizen. In 1940 kreeg ik een baan bij het Dialectenbureau. Toen na Wereldoorlog II de geluidstechniek verder ontwikkeld werd, moest ik zelf maar een auto aanschaffen om de apparatuur voor het vastleggen van de klanken te kunnen vervoeren. En dat bij een baas, P.J. Meertens, die om zo te zeggen géén oren had. Als U dan nog weet dat ik onder het teken van de stier geboren ben (en dat zijn vrijwel altijd ook stieren van karakter), begrijpt U dat ik er als een stier voor vechten moest en ook gevochten heb om de gesproken taalvariëteiten vast te leggen.
Het is goed dat er nu aandacht is voor de man die als een van onze pioniers be-