Conformisten en rebellen: rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650) / B.A.M. Ramakers (Red.). Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003. - 336 p. (Bevat een cd ‘Muziek van de rederijkers’, door Camerata Trajectina) ISBN 90-5356-618-x. Prijs: €30,40.
Deze bundel bevat de bijdragen aan het congres Rederijkers: conformisten en rebellen. Literatuur, cultuur en stedelijke netwerken 1400-1650, dat in september 2001 gehouden werd in de abdij van Middelburg. De titel van congres en bundel zegt eigenlijk al meteen alles over de moderne oriëntatie van het rederijkers-onderzoek: sterk betrokken op de plaats en functie van de rederijkers in de maatschappij van hun tijd. En ook, niet minder belangrijk: met aandacht voor hun optreden in de periode na 1600, waar ze in de traditionele literatuurgeschiedschrijving allang uit het zicht verdwenen waren. Inmiddels wordt duidelijk dat hun rol zelfs rond 1700 nog niet was uitgespeeld. Wat die rol precies inhield, of kon inhouden (verschillend van gewest tot gewest en van plaats tot plaats), is de vraag die in deze studies centraal staat. Het is geen specifiek literair-historische vraag, en ‘echte’ historici zijn in deze bundel dan ook niet minder vertegenwoordigd dan literair-historici, wat tot waardevolle nieuwe inzichten leidt: ik denk aan de schetsen van de sociaal-institutionele ontwikkelingen binnen de kamers, maar ook aan diverse casus waarin de wisselwerkingen tussen kamer-zaken en grote (en kleine) politiek van die dagen centraal staat. Omdat niet alleen de de lezingen van het congres, maar ook de vaak even gedegen en inspirerende reacties en daarop volgende discussies zijn gedocumenteerd, biedt dit boek ook in rijke mate aanknopingspunten voor vervolgonderzoek. Wel mag daarbij de ‘konst’ van de rederijkers niet uit het oog worden verloren. Ik zeg niet dat dat hier gebeurt, maar het valt me wel op dat de teksten hier doorgaans meer illustratiemateriaal zijn dan eigenlijk object van onderzoek. En zoals in het nawoord van Hilde de Ridder en Marijke Spies terecht gezegd wordt: ‘Het schrijven van poëzie [bleef] de allereerste taak. Rederijkerij [was], behalve een bepaalde vorm van
organisatie en functioneren, ook een bepaalde poetica’ (cursivering origineel, p. 292). En de allereerste taak van de literatuurgeschiedenis lijkt mij nog steeds: laten zien hoe die gedichten geschreven werden, en hoe ze werkten, en misschien nog wel werken. Maar zonder inzicht in de situatie waarin ze geschreven werden lukt dat toch niet, en zo zijn studies als deze ook voor zulk onderzoek onmisbaar.
Ton van Strien