Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 121
(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| ||||||||||||
Bart Minnen en Geert Claassens
| ||||||||||||
1 InleidingGa naar voetnoot*Het beeld dat W.P. Gerritsen ruim veertig jaar geleden schetste van de overlevering van de Middelnederlandse epiek - ‘wrakstukken die na een storm zijn aangespoeld’Ga naar voetnoot1 - kan ook met de hierna bekend te maken vondst onverkort gehandhaafd blijven. Het handschriftfragment dat onlangs in de pastorie van Wezemaal (België, prov. Vlaams-Brabant, tussen Leuven en Aarschot) aan het licht kwam, verandert aan dat beeld hoegenaamd niets. Maar het gegeven dat het een fragment van een Middelnederlandse tekst van profane aard in proza betreft, verleent er een waarde aan die de beperkte omvang (zowel materieel als tekstueel) van de vondst verre overstijgt: het gaat immers om een tekstfragment van de Middelnederlandse prozavertaling van de Lancelot en prose. Daarvan zijn tot op heden slechts 382 regels bekend, overgeleverd in de zogenoemde ‘Rotterdamse fragmenten’. Zoals we hierna aannemelijk zullen maken, behoren de 82 regels van het fragment-Wezemaal tot dezelfde vertaling en heeft het fragment deel uitgemaakt van dezelfde codex. Hierna volgen een beschrijving van het fragment, de identificatie van de tekst en de herkomst van het fragment. Het laatste aspect zal wat uitvoeriger aan de orde komen, aangezien we ervan overtuigd zijn dat hier mogelijke indicaties uit te distilleren zijn betreffende de toenmalige gebruikssfeer van codex en tekst. Uiteraard bevat deze bijdrage een transcriptie van de tekst, vergezeld van foto's van het fragment. | ||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||
2 Beschrijving van het fragmentHet betreft de helft van een perkamenten blad dat verticaal werd doorgesneden. De huidige afmetingen zijn 290 mm x 92-62 mm. De tekst is afgeschreven in een verzorgde littera textualis. Op één plaats is een lombarde A bewaard gebleven, uitgevoerd in blauwe inkt en versierd met rood penwerk dat naar boven en naar beneden in de marge uitloopt (zie ook de afbeeldingen). Het handschrift werd in twee kolommen afgeschreven. Aangezien boven- en ondermarge niet geheel afgesneden zijn, kunnen we met stelligheid beweren dat elke kolom 41 regels telde. Lijngaatjes zijn niet bewaard gebleven en van de aflijning en de liniëring zijn nog maar zeer beperkt sporen zichtbaar, al met al te weinig om een liniëringsschema op te stellen. De afmetingen van de tekstspiegel laten zich enkel bij benadering vaststellen: de hoogte van de beschreven oppervlakte is 220 mm; de breedte ervan zal waarschijnlijk zo'n 140 mm bedragen hebben.Ga naar voetnoot2 Op grond van de lacune in de tekst (zie hierna) kunnen we verder nog aannemen dat het fragment aan de rectozijde de tekst van de a-kolom bewaart en aan de versozijde die van de b-kolom. Het snijwerk heeft in de bewaarde kolommen een beperkt tekstverlies veroorzaakt: aan het einde van de regels (rectozijde) dan wel aan het begin ervan (versozijde) ontbreken op vele plaatsen de laatste dan wel de eerste letters van de regels. Dit tekstverlies laat zich doorgaans echter goed reconstrueren. De taal van de tekst is - voor zover we dat op basis van het beperkte materiaal kunnen vaststellen - te beschouwen als een mengeling van (westelijk) Brabants en Vlaams, een mengeling die in de dertiende eeuw opvallend aanwezig is in de oorkonden van Antwerpen en Mechelen. Als Vlaams kunnen gelden: dul (b17),Ga naar voetnoot3 (maar daar staat het eerder Brabantse op (a15, a 22) tegenover); helecht (a12) en sie als pronomen voor 3 pers. plur. (a20, a25, a36, a41, b1, b11 en b13) naast si voor 3 pers. sing. fem. (a36, a 40, a41). Daar staan als Brabantse kenmerken tegenover: selc (b37) en ghi selt (a3, b35), twelef (a28). Opmerkelijk is de a-typische vorm vregeden (b2), die wellicht als een kopiistenfout moet worden aangemerkt. Misschien mogen we de vorm thoft (b27) als ‘symptomatisch’ voor de dialectologische mengkleuring beschouwen: bij een ‘zuiverder’ Brabants afschrift zouden we de vorm hoot verwachten.Ga naar voetnoot4 Mogen we, onder voorbehoud, aannemen dat de kopiist zijn (schrijf)taal leerde in de regio Antwerpen-Mechelen?Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||
Wanneer we naar de schriftkenmerken kijken, kunnen we misschien een uitspraak doen over de datering van het fragment. De a is in twee verdiepingen, de lange s staat op de schrijflijn en heeft een voetje, de l is zonder lus uitgevoerd, maar wel met een voetje en (soms) met een aanzet bovenaan de stok. Op grond van het schrift zouden we het handschrift voorzichtig kunnen dateren op (het midden van?) de veertiende eeuw.Ga naar voetnoot6 | ||||||||||||
3 IdentificatieOp grond van de in het fragment voorkomende eigennamen - Claudas, Lancelot, Logres, Cardelot, Artur, Aran, Froles, Gaule - is een classificatie als ‘Arturroman’ voor de hand liggend. Het gegeven dat de tekst in Middelnederlands proza is geschreven, nodigt uit tot een vergelijking met de Rotterdamse fragmenten. Om met het eerste te beginnen: de tekst vertelt van de voorbereiding van een veldtocht tegen Claudas, waarbij Lancelot en Artur twisten over de vraag of Artur mee moet gaan of niet. Lancelot slaat Arturs aanbod om hem te begeleiden af, maar Artur houdt voet bij stuk. Bij aankomst te Cardelot waarschuwt Artur de koningin en zijn baronnen. Binnen vijftien dagen arriveren ze in grote aantallen. De koningin is bedroefd om het nakende vertrek van Artur en van Lancelot, maar ze beseft dat er geen ontkomen aan is. Dan volgt er een lacune tussen recto- en versozijde en de tekst vervolgt weer met de vraag van een onbekende sie (meervoud) die willen weten wie er zo'n goed ridder is. Aran antwoordt met een lofprijzing die hij aan Lancelot van Lac verbindt. De aangesprokenen hadden hem graag tot hun heer gekozen, ware het niet dat ze Froles en zijn leger vrezen. Deze Froles neemt dan het woord en zegt tegen de bode, Aran, dat diens heer hem zijn land moet laten, omdat zijn eigen land hem voldoende zou moeten zijn. Er volgt een verder dreigement door Froles, maar Aran wimpelt dat af als grootspraak en zegt Froles de strijd aan als hij tenminste wil blijven. Aran keert dan terug naar zijn heer en vertelt hem van het voorgevallene. Deze twee korte episodes corresponderen met de volgende passages in de Lancelot en prose (in de editie van H.O. Sommer): Et y menrai tant de ma gent que molt sera fols claudas se il matent Sire fait lancelot. non feres salue vostre grace. quar ceste besoigne sera bien faite sans vous Ne il nest pas drois que vous vous traueillies tant pour moi. De ceste parole sot li roys mal gre a lancelot plus que de cose que il deist onques mais Car lancelot lauoit tant serui par maintes fois quil ne le quidast iamais auoir deserui ne guerredonne la moitie de son seruice non pas sil li donast le royaume de logres. Et pour chou en fu il si corecies comme il y parut bien. quar aussi tost comme il vint a camaaloth et il conte a la royne la nouele si envoia partout sez lettres seelees de son seel et manda a tous ceuls qui de lui tenoient terres quil au plus tost quil porroient venissent a cort apareilliet daler sour claudas. Et cil qui moult furent liet de cel mandement satornent au miex quil porent. si que aincois que la quinsaine fust passee en peust on ueoir a[s]samble .xij. milliers que chevaliers que sergans. | ||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||
uoie entre lui et lancelot et sa maisnie dont il auoit grant plente. Et quant la royne le vit quil estoient prest del mouoir si en ot moult grant couros quar moult li anoioit la departie de lui et de lancelot. mais pour che que elle voit que faire lestuet sen taist elle. et lez commande a dieu en plorant.Ga naar voetnoot7Hierna volgt het relaas van Arturs overtocht naar Gaule en de eerste confrontatie met Frolle van Alemaigne die de kroon van Gaule opeist. Artur repliceert met de stelling dat zijn claim ouder is en dat hij bereid is deze claim gewapenderhand te verdedigen. Artur schenkt het koninkrijk aan Lancelot onder de belofte te zullen helpen met de verdediging. Hij stuurt bovendien Arans naar de Gallische baronnen om zijn besluit bekend te maken. Als Arans aankomt bij het kasteel van Bestoc lijken de baronnen zich al bij Frolles heerschappij te hebben neergelegd. Arans deelt ze dan mede dat Artur hen Lancelot als koning heeft gegeven. En dan pakt het fragment de draad weer op: Quant arans fu uenus entreuls. si lor dist seignor pour la descorde qui a este entre vous. vous mande li roys artus quil vous donra seignour tel qui bien vous garantira contre tous hommes et tendra a droit. Et quant il o[i]ent ceste parole. si demandent qui est cils boins cheualiers. par foy fait il on le puet bien nommer pour le meillor cheualier qui soit el monde et li plus gracieus et li mieus ames et si est estrais del plus haut lignage del siecle. si vous di quil a a non lancelot del lac. Lors si acordassent tout moult volentiers se ne fust pour la doutance de frolle quil voient deuant euls tout arme lui et sa compaignie Et lors saut frolles auant & dist au message biaus douls amis vostres sires est fols qui velt auoir la terre qui donnee mest. si li dites de par moi quil aille en sa terre dont il [est] issus. et me laist ceste quar bien se puet soffrir a tant comme il en a. Et sil y met contredit. il ne fist onques si fole emprise comme ceste sera. Et sil fait tant que iou en prenge escu a mon col bien sace que il nen puet escaper sans la teste coper.De Middelnederlandse tekst volgt de Oudfranse tekst tamelijk nauwkeurig. Opvallend is een verschil in gebruikte getallen: in a28 lezen we twelefhondert d[...]tech volx, waar de Oudfranse tekst het heeft over .xij. milliers,Ga naar voetnoot9 maar wellicht is dit niet meer dan een kopiistenfout (zie noot 41). Voor de tijdsbepaling alsie van hare s[ceiden] (a41) heeft de geraadpleegde Oudfranse tekst geen equivalent: het zou een toevoeging (rationalisering) van de vertaler kunnen zijn, maar kan evengoed ook te herleiden zijn tot de Oudfranse legger van de vertaler. Op deze kwestie gaan we hier niet verder in: Orlanda Lie (Universiteit Utrecht) heeft reeds toegezegd dat zij verder zal onderzoeken hoe de tekst van het Wezemaalse fragment zich verhoudt tot de Oudfranse en Middelhoogduitse traditie. | ||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||
Zoals hiervoor reeds gezegd: de aard van het fragment - in codicologische en tekstuele zin - maakt een vergelijking met de Rotterdamse fragmenten voor de hand liggend. Een vergelijking met de afbeeldingen in de dissertatie van Orlanda Lie toont meteen de grote overeenkomst aan.Ga naar voetnoot10 De opmaak van het Wezemaalse fragment is identiek aan die van de Rotterdamse fragmenten (twee kolommen van 41 regels), waarbij de beschreven ruimte (tekstspiegel) in ieder geval naar hoogte identiek is, 220 mm.Ga naar voetnoot11 Ook de wijze waarop de lombarde in het Wezemaalse fragment is uitgevoerd, vertoont treffende gelijkenis met de lombarden van de Rotterdamse fragmenten. Maar doorslaggevender is het gebezigde schrift: de gelijkenis is zo groot dat we durven stellen dat zowel de Rotterdamse fragmenten als het Wezemaalse door dezelfde hand werd afgeschreven. In linguïstisch opzicht zijn er geen significante verschillen tussen de fragmenten en bovendien treffen we in beide fragmenten een orthografische eigenaardigheid aan: het consequente onderscheid tussen sie voor het pronomen derde persoon meervoud en si voor de derde persoon enkelvoud.Ga naar voetnoot12 De afmetingen van het Wezemaalse fragment zijn beduidend kleiner, maar dat levert geen contra-indicatie op voor de door Lie geponeerde hypothese omtrent de oorspronkelijke afmetingen van de codex, naar alle waarschijnlijkheid ongeveer 340 x 230 mm.Ga naar voetnoot13 Een en ander laat er weinig twijfel over bestaan dat dit Wezemaalse fragment ooit deel uitmaakte van dezelfde codex als de Rotterdamse fragmenten. | ||||||||||||
4 HerkomstVanuit de vindplaats, tevens de huidige bewaarplaats, willen we bezien of er vaststellingen te doen zijn omtrent de historische Sitz im Leben van de codex waar dit fragment - uiteraard samen met de ‘Rotterdamse fragmenten’Ga naar voetnoot14 - deel van uitmaakte. Het fragment werd ontdekt in het archief van de Sint-Martinuskerk van Wezemaal, waarvan het grootste deel in de pastorie van Wezemaal berust,Ga naar voetnoot15 meer bepaald in de rekening van de kerkfabriek voor het boekjaar 1 december 1610 - 30 november 1611 (53 folia, papier, perkamenten omslag).Ga naar voetnoot16 Het perkament was als maculatuur in | ||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||
Recto-zijde, a-kolom
Verso-zijde, b-kolom
| ||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||
de langsrichting over de ruggen van de papieren katernen gevouwen en met garen aan de ruggen vastgenaaid. Vervolgens was de perkamenten omslag door middel van soepele leren reepjes vastgevlochten aan het handschriftfragment. De rekening is opgesteld door Claude Masquelier, rentmeester van de kerk (1572/73 - tussen 1616 en 1619).Ga naar voetnoot17 In de rekening van 1610-1611 ontbreekt de datum van de gebruikelijke presentatie aan de baron van Wezemaal, de pastoor en de functionarissen van de baronie en de parochie. Maar vermits alle andere bewaarde rekeningen uit Masqueliers lange ambtsperiodeGa naar voetnoot18 ter afhoring werden voorgelegd in het jaar volgend op de afsluiting van het boekjaar (en wel tussen januari en september; doorgaans in het voorjaar), mogen we aannemen dat de inbinding gebeurde in de tijdsspanne december 1611 - oktober 1612. Minstens tot 1598 werden de kerkrekeningen niet van een perkamenten kaft voorzien. Na het hiaat van 1599-1603 gebeurt dat wel. Vanaf 1604 vinden we dan ook in elke rekening een uitgavenpost voor het inbinden met perkamenten kaft. Die post staat genoteerd onder de gewone of ‘ordinaire’ uitgaven van de rentmeester betreffende de openbare afsluiting van de voorgaande rekening en het vervaardigen in twee exemplarenGa naar voetnoot19 van de actuele rekening. De inbinding gebeurde dus vóór de rekening werd afgehoord. In de rekening van 1610-1611 luidt deze uitgavenpost als volgt: Item voor Tmaecken minuteren ende grosseren deze tegenwordigen rekeninghe XVIc elfve groot L blaederen pampiers voor elck blat twee stuyvers Ende voor het doubel gelyck, tzamen bedragen de somme van X Rinsgulden.Masquelier noteert in zijn uitgaven steeds nauwkeurig aan wie de betalingen gedaan werden. Vermits de uitgavenposten over de eindredactie en inbinding nooit een begunstigde vermelden, wijst dit er op dat de rentmeester deze handelingen zelf uitvoerde.Ga naar voetnoot21 Alle rekeningen uit Masqueliers lange ambtsperiode zijn trouwens door dezelfde hand geschreven en met dezelfde bindtechniek ingebonden (bevestiging van de perkamenten kaft met soepele leren reepjes). Indien Masquelier dit aan derden zou hebben overgelaten, dan zou dit niet alleen vermeld zijn geweest in de rekeningen, maar zouden we in de 45 jaar van zijn rentmeesterschap waarschijnlijk toch wisselende handen en bindtechnieken gezien moeten hebben. Opmerkelijk is wel dat alleen in de rekeningen van 1605-1606 en 1610-1611 een perkamenten strook op de rug van de katernen werd aangebracht. In de rekening van 1605-1606 is dat een blanco strook. Tijdens zijn hele rentmeesterschap heeft Claude Masquelier dus slechts één keer, in 1611 of 1612, gebruik gemaakt van een | ||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||
folium uit een oude codex. Hij getroostte zich dus niet de moeite ieder jaar op zoek te gaan naar maculatuur. Waarschijnlijker is dus dat hem in zijn onmiddellijke omgeving een in onbruik geraakt handschrift ter beschikking is gesteld. Die onmiddellijke omgeving was seculier. De rentmeester stelde de rekeningen op in opdracht van de baron van Wezemaal, ook al bezat de premonstratenzerabdij van Averbode (sinds 1232) het patronaatsrecht op de kerk en werd de parochie bediend door een reguliere kanunnik uit die abdij. In de aanhef van elke rekening lezen we dan ook steeds consequent dat de rentmeester de rekening voorlegt aan de dorpsheer, weliswaar in aanwezigheid van de norbertijnerpastoor, de meier, schepenen en andere inwoners: (1610-1611:) Rekeninghen Bewys ende Relicqua dwelcke Claude Masquelier als Rintmeester der kercken van Wezemal Es doenden Mynheere Lancelot de Grobbendoncq Baenderheere van Wezemal voerschreven Erffmarschal van brabant heere van Pulderbossch etcetera In presentien vanden pastoir Meyr kerckmeesters schepenen ende anderen Ingesetten (sic) der voerschreven baenderye...Meer nog, het was de heer die de rentmeester van de kerk aanstelde, zoals trouwens ook de twee kerkmomboren (de leden van de kerkfabriek). Meestal werden deze functies niet gecumuleerd.Ga naar voetnoot22 In tegenstelling tot de kerkmomboren, vooraanstaande leken uit de dorpsgemeenschap, was de rentmeester daarom meestal een trouwe dienaar uit de omgeving van de dorpsheer.Ga naar voetnoot23 Het gegeven dat de codex waarschijnlijk ter plaatse voorhanden was en de nauwe band tussen de rentmeesters en de heren van Wezemaal, openen de weg voor de hypothese dat de codex eigendom kan zijn geweest van de familie van Wezemaal. In dat geval is het best mogelijk dat de codex zich aan het begin van de zeventiende eeuw nog steeds bevond in het kasteel van de heren van Wezemaal, dat even buiten de dorpskom was gelegen. Daarmee is nog niet gezegd dat de codex is geschreven in opdracht van een heer van Wezemaal; maar uitsluiten kunnen we deze mogelijkheid evenmin.Ga naar voetnoot24 Als de codex rond het midden van de veertiende eeuw toch geschreven zou zijn voor een heer van Wezemaal, dan gaat het om Willem 1 (1317 - na 1355) of zijn oudste zoon, Willem 11 (na 1355-1372). Het geslacht van Wezemaal (ca. 1170-1464) was één van de meest prominente adellijke families in het hertogdom Brabant. Na de mislukte opstand evenwel van Arnold iii | ||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||
De dorpskom van Wezemaal in 1659. Van links naar rechts herkent men: de kerk, de pastorie (nr. 1) en het kasteel van de heren van Wezemaal (nr. 4). Detail van een kaart uit de atlas van de abdij van Averbode (uit: Van Ermen 1997, p. 179).
van Wezemaal tegen regentes Aleidis (1265-1266) verloren de baanderheren van Wezemaal voor ruim een eeuw hun vooraanstaande politieke positie. In die periode kwam er tevens een einde aan de verdere uitbouw van het familiepatrimonium.Ga naar voetnoot25 Bij alle conjunctuurbewegingen in hun politieke status mogen we in ieder geval aannemen dat het een adellijk geslacht was dat tot literair maecenaat in staat geacht moet worden. Hoewel harde bewijzen ontbreken, zijn er toch stemmen opgegaan om enkele Middelnederlandse werken aan de Wezemaals te verbinden. Zo opperde Piet Avonds dat Jan van Heelu zijn beroemde rijmkroniek over de Slag bij Woeringen (1288) in 1290-1291 in opdracht van Arnold iv van Wezemaal (1272-1302) vervaardigde, met als doel het door de opstand van Arnold iii gehavende blazoen van de familie weer op te poetsen en de gunst te her- | ||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||
winnen van de hertogelijke dynastie. Hierbij werd het epos bewust en uitdrukkelijk in de traditie van de grote ridderromans geplaatst.Ga naar voetnoot26 Ook een ander berijmd ridderepos, De Grimbergse oorlog, zou in het midden van de veertiende eeuw (en na 1322)Ga naar voetnoot27 tot stand zijn gekomen in opdracht van Willem i of Willem ii van Wezemaal.Ga naar voetnoot28 Avonds verbindt het ontstaan van deze laatste tekst, die begint met een verheerlijking van de Brabantse dynastie, aan het streven van Willem I van Wezemaal rond 1334 om weer hersteld te worden in zijn rechten als erfmaarschalk van Brabant.Ga naar voetnoot29 In die hoedanigheid was de heer van Wezemaal een soort militaire intendant, die instond voor de logistieke planning van veldtochten, het handhaven van de tucht tijdens een veldtocht, vooral dan het tegengaan van brandstichting en plunderingen, en had hij recht op een deel van het buitgemaakte vee.Ga naar voetnoot30 Hoewel Willem i vanaf de jaren 1330 herhaaldelijk in conflict kwam met de hertog en kerkelijke middens - in 1333 werd hij zelfs verdacht van betrokkenheid bij de moord op Hubert Bac, abt van Tongerlo -, kwam hij toch zijn militaire verplichtingen tegenover zijn landsheer na. Hij nam deel aan hertogelijke campagnes naar Sittard (1318), Valkenburg (1327 en 1329) en 's-Hertogenrade (januari-maart 1334) en aan de vredesonderhandelingen te Kamerijk (juli 1334). Zijn beklag over de herhaaldelijke inbreuken op zijn rechten als erfmaarschalk uitte hij kort nadien. Tijdens de Brabantse Successie-oorlog (1355-1357) stelde hij zich op als één der onverzoenlijkste tegenstanders van de Vlaamse graaf Lodewijk van Male. Maar tegelijk was hij een actief leenman van de Luikse prinsbisschop. Zo streed hij in de jaren 1345-1347 aan de zijde van de bisschop tegen de Luikse milities, waarbij hij deelnam aan de veldslagen van Vottem en Waleffe.Ga naar voetnoot31 Natuurlijk brachten ook zijn adellijke standgenoten hun ridderschap tot uitdrukking in veldtochten voor hun leenheer. Dat gedrag was dus zeker niet exclusief voor de heer van Wezemaal. Maar zijn militaire activiteiten en de gehechtheid aan de erfelijke maarschalkfunctie, die toen nog meer was dan louter een eretitel, laten wel een context zien waarin de ridderepiek nog steeds goed gedijde. Het ambt van erfmaarschalk bleef tot het einde van het ancien régime verbonden aan de baronie Wezemaal. Toen in 1464 het geslacht van Wezemaal in mannelijke lijn uitstierf, kwam de baronie door toedoen van hertog Karel de Stoute (1472) in handen van de familie van Brimeu. Karel van Brimeu verkocht Wezemaal in 1561 aan Gaspard Schetz, heer van Grobbendonk.Ga naar voetnoot32 Een opmerkelijk detail is dat de baron van Wezemaal aan wie Claude Masquelier in 1612 de rekening met daarin het ‘Wezemaal-fragment’ presenteerde, Lancelot heette (Lancelot Schetz, 1550-1619).Ga naar voetnoot33 Het bovenstaande moge duidelijk maken dat het toch niet te ver gezocht is om de eigenaars van de Lancelotcodex onder de heren van Wezemaal te zoeken, maar dat is nog iets anders dan stellen dat de Middelnederlandse vertaling in hun opdracht gemaakt zou zijn. Daarvoor ontbreken vooralsnog de gegevens. | ||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||
5 Editie van het fragmentBij de editie zijn de volgende principes gehanteerd. De tekst is zo getrouw mogelijk overgenomen uit het handschrift. De afkortingen werden opgelost en door middel van cursivering gemarkeerd. De spelling werd nergens gewijzigd (de allografen u, v, w, i, j en y werden niet genormaliseerd). Het hoofdlettergebruik is niet aangepast aan de moderne usance; majuskels in het handschrift werden wel overgenomen. Er is geen interpunctie aangebracht; de interpunctie in het handschrift werd ongewijzigd overgenomen. De afbrekingstekens die aan het einde van sommige regels op de versozijde zichtbaar zijn, werden gehandhaafd.Ga naar voetnoot34 De lay-out van het handschrift werd overgenomen: dit maakt het tekstverlies op sommige regels onmiddellijk inzichtelijk en vergemakkelijkt het aangeven van conjecturen. Ten behoeve van de identificatie hebben we de voorkomende eigennamen - die in het handschrift niet gemarkeerd zijn door bijvoorbeeld rubricatie - in kleinkapitaal afgedrukt. De conjecturen werden, als te doen gebruikelijk, tussen rechte haken geplaatst en waar nodig becommentarieerd in de noten. De onzekere lezingen staan tussen ronde haken (het betreft hier veelal zichtbare maar niet volstrekt duidbare restanten van letters). 1[regelnummer]
mi dal die coninc claudas sotheit [rectozijde, a-kolom]
doe[t]Ga naar voetnoot35 ombeidt hi mijns, here seit hi
lancelot ghine selt niet. bedi dit
orbore wen wel gedaen sonder v
5[regelnummer]
en[de]Ga naar voetnoot36 en ware gene recht dat gi so v[er]Ga naar voetnoot37
re pinen sout omme minen wille. v[an]
derre dinc wiste die coninc lance
lote meer ondancs dan van ene
ger dinc die hi noit seide. Bedi la[n]
10[regelnummer]
celot hadde hem so vele gedient
dat hi hem nemmermeer vergel(d)[e]
ne waende die helecht van sine[n]
dienste al gaue hi hem tconin(c)[ri-]
ke van logres ende daer omme was [hi]Ga naar voetnoot38
15[regelnummer]
so nerenst te vaerne op claudas(e)
alst wel sceen. bedi teerst dat hi [te]Ga naar voetnoot39
cardelot quam ende hi der coningin(n)[e]
| ||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||
hadde geseit dese mare sendde [hi]
sine lettren talle den baroenen di[e]
20[regelnummer]
lant van hem hilden dat sie qu[a]
men al bereidt te sinen <+hove>Ga naar voetnoot40 alse st[ap]
pants en wech te vaerne opte[n]
coninc claudase. ende die gene d[ie]
blide waren van dese gebode (b)[e]
25[regelnummer]
reidden hen so sie best mocht(e)[n]
so dat men in sconinx hof mo[ch]
te bescouwen binnen .xv. dage[n]
meer dan twelefhondert d[...]Ga naar voetnoot41
tech. volx die alle goede riddren (w)[a]
30[regelnummer]
ren ende sciltknapen.
AldusGa naar voetnoot42 vergaderde die con[inc]Ga naar voetnoot43
artur siin volc ende voer enwe(c)[h]
ende lancelot met heme ende alle [si]
ne meisniede diere hi vele ha(d)[de]Ga naar voetnoot44
35[regelnummer]
Ende alse die coninginne sach d[at]
sie porren souden was siGa naar voetnoot45 tong[e]
make bedi hare vernoiede tsce[iden]Ga naar voetnoot46
maer omme dat si sach dat em[mer]Ga naar voetnoot48
40[regelnummer]
wesen moeste getroeste si ha[re]
Ende si weende alsie van hare s[ceiden]Ga naar voetnoot49
| ||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||
1[regelnummer]
houden sal iegen alle man (Al)sieditGa naar voetnoot50 [versozijde, b-kolom]
horden vregedense wie d[at] ware
die so goet riddre ware. Bi go[d]e
seit hi aran men magenne (w)el
5[regelnummer]
(n)omen alse den besten riddre van
(d)er werelt ende den gracieusten
<-h>Ga naar voetnoot51 ende die bat gemint es dan enech
(m)an wesen mach. Ende die oec ge[b]oren
es van den hogesten geslach[t](e)
10[regelnummer]
van al der werelt. het es lance[lo]t
van lac. Doe hadden siene al
[te]Ga naar voetnoot52 gerne genomen tenen here mar
[v]oreGa naar voetnoot55 hen sagen al gewapent met
15[regelnummer]
[si]nen volke. Doe spranc froles vort
[en]de seide ten bode. Soete vrient v
[h]ereGa naar voetnoot56 es dul dat hi dlant hebben
[w]iltGa naar voetnoot57 dat mi es gegeuen. ende segt
[h]em van minen wegen dat hi vare
20[regelnummer]
[in]Ga naar voetnoot58 sijn lant dies hi genoech heeft
[en]deGa naar voetnoot59 late mi dit lant. bedi siin lant
[m]ach hem wel genoegen ende wilt
[hi] miin lant calengieren het sal
[h]em te quade vergaen. ende doet hi
25[regelnummer]
[so]eGa naar voetnoot60 dat ic minen scilt hanghe
[a]ne minen hals hi ne sal mi
[ni]etGa naar voetnoot61 ontfaren ic ne sal hem t<+h>oftGa naar voetnoot62
[a]fGa naar voetnoot63 slaen. Goede here seit hi aran
[w]aertGa naar voetnoot64 al waer dat ghi segt so
| ||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||
30[regelnummer]
[w]aert ons qualike comen mar
[n]eentGa naar voetnoot65 god danc het ne es al
[n]iet waer dat gi penst. ende ic
[o]ntseggeGa naar voetnoot66 v van mijns heren
[w]egen tsconinx arturs ende
35[regelnummer]
[w]etGa naar voetnoot67 dat wale dat ghi striit selt
[h]ebben eer middach in dien dat
[g]hi selc siit dat ghijs ombeiden
[do]rt.Ga naar voetnoot68 ende hi seide dat ware hem lief
[en]deGa naar voetnoot69 aran voer tes hi quam te sinen
40[regelnummer]
[he]reGa naar voetnoot70 ende seide hem also hi vonden
[h]adde. Ende dattenne die van gaule
| ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||
Adressen van de auteurs
Bart Minnen Abdijlaan 32 B-3111 Wezemaal
Geert Claassens Blijde Inkomststraat 21 B-3000 Leuven |
|