Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120
(2004)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||
Henk Duits
| ||||||||||||||||||||
1 InleidingHet heeft Hoofts treurspel Geeraerdt van Velsen vooral de laatste decennia niet aan belangstelling ontbroken. Veelvuldig hebben literatuurhistorici zich met alle mogelijke aspecten van het stuk bezig gehouden en aandacht besteed aan de verschillende personages, in het bijzonder aan Geeraerdt van Velsen en graaf Floris, de twee voornaamste tegenstanders tussen wie het conflict zich afspeelt. Ook in het personage Gijsbert van Aemstel was men geïnteresseerd, omdat hij vooral Hoofts eigen inzichten zou vertolken. Relatief weinig aandacht was er daarentegen voor het vrouwelijk personage, Machtelt van Velsen, de echtgenote van Geeraerdt. Wat daarvan de oorzaak is, is niet helemaal duidelijk, maar het zal wel te maken hebben met de sterke concentratie op de controverse Floris-Geeraerdt en de daaruit voortvloeiende vraag wie het tragisch personage is in het stuk. Machtelts persoon en optreden, als slachtoffer van Floris, werd altijd te veel gezien binnen dat kader, waardoor zij als personage onderbelicht bleef. Onderzoekers hadden geen oog voor de vraag wat er nu echt met haar aan de hand was en misschien nog minder begrip. Zij vonden het waarschijnlijk moeilijk zich in te leven in Machtelts gemoedstoestand, die toch wat ‘larmoyant’ over kwam.Ga naar voetnoot1 Daarmee is het personage Machtelt ernstig te kort gedaan. Zij speelt een belangrijke rol in het stuk en roept de nodige vragen op. Zij is het enige personage dat in elk bedrijf optreedt, in het eerste en vijfde zelfs heel prominent. Met haar lange monoloog opent het treurspel en als zij in het vijfde bedrijf het toneel verlaat, eindigt daarmee de feitelijke handeling. Al deze feiten wijzen er op dat haar rol van meer belang moet zijn dan tot nu toe is gedacht. Over die rol en over Machtelts specifieke gedragspatroon handelt dit artikel.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||
2 De voorgeschiedenis volgens de ‘Rey van Aemstellandsche Jofferen’, vss. 265-336Hoewel het eerste bedrijf begint met de monoloog van Machtelt, gevolgd door het optreden van de allegorische figuren Twist, Gheweldt en Bedroch en van de Rey van Aemstellandsche Jofferen die afsluit met het vertellen van de voorgeschiedenis, begin ik, ter wille van de overzichtelijkheid, met het verhaal van de rei. Eerst wil ik er nog even op wijzen dat Hooft er bij het schrijven van Geeraerdt van Velsen vanuit kon gaan dat het publiek op de hoogte was van het feit dat Machtelt door graaf Floris zou zijn verkracht. De populariteit van bronnen als de Divisie-kroniek en de bekendheid van het historielied over het conflict tussen de graaf van Holland en zijn leenman zullen daar borg voor hebben gestaan.Ga naar voetnoot3 Op de historiciteit van het verkrachtingsverhaal ga ik verder niet in, ik ga uit van het aanbod van de feiten in het treurspel.Ga naar voetnoot4 Maar nu terug naar de rei om nog eens precies te vernemen wat er in het verleden is gebeurd tussen Geeraerdt, Floris en Machtelt en de aanleiding daartoe.Ga naar voetnoot5 Die lag in Geeraerdts smadelijke weigering om Floris' minnares te trouwen met de woorden: ‘Uw slete schoen myn voet niet passen’ (vs. 292). Toen Geeraerdt kort daarop met Machtelt was getrouwd, zou de graaf, ook op instigatie van zijn diep gekwetste minnares, wraak nemen voor de aangedane belediging. Hij zond Geeraerdt enige tijd later als gezant naar Henegouwen om daar Floris' zaken te behartigen. Dat moet vrij kort na het huwelijk van Machtelt en Geeraerdt zijn geweest, want de rei heeft het over zijn ‘nieuwe bruydt’ (vs. 275) en het ‘soete slaepen alle nachten’ (vs. 274).Ga naar voetnoot6 Floris maakte van Velsens afwezigheid gebruik om naar diens kasteel te rijden en Machtelt te verkrachten. Toen zij niets vermoedend van Floris' komst vernam, ‘staeckte Vrouw Machtelt [...] haer naeldwerck knap’ (vs. 313)Ga naar voetnoot7 en ontving Floris hoffelijk. Met het smoesje dat hij nieuws had over haar man die weer snel thuis zou komen, vroeg hij haar hem naar een kamer te brengen ‘daer 't is om spreecken vry’ (vs. 319). Vol vertrouwen bracht zij hem in haar vertrek, waar zij tot haar ontzetting achter zijn ware bedoelingen kwam. Toch bleef zij, zelfs op het moment van haar overweldiging, de graaf respect betonen, terwijl zij hem in voorzichtige woorden erop wees hoezeer Floris in zijn gedrag moreel tegenover haar te kort schoot: Wat maeckt ghy mijn edele Landesheere?
Waer daer een man op my ghestelt,
Ghy soudt hem met uw swaerdt afkeeren. (vss. 326-328)
| ||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||
Maar hoe zij ook kermde en smeekte, Floris liet zich niet afremmen en ging door tot zijn ‘Heylloose lust was sat’ (vs. 331). Met de constatering ‘En gaf zyn hart den wroeghinghe’ over’ (vs. 332), accentueert de rei nog wel dat Floris misschien niet totaal verdorven was. Maar de vraag of die wroeging zijn daad betrof of veroorzaakt werd door het feit dat de graaf zich misschien onmiddellijk na afloop realiseerde dat hij zich grote problemen op de hals had gehaald, laat de rei onbesproken. Dat neemt niet weg dat de jofferen wel aan iedereen duidelijk hebben gemaakt dat Machtelt in de hele zaak geen enkele blaam trof. | ||||||||||||||||||||
3 Machtelts monoloog, vss. 1-39Het spel begint in de avond. Machtelt bevindt zich op het Muiderslot, het kasteel dat Gysbert van Aemstel van de graaf van Holland in leen had,Ga naar voetnoot8 en is in afwachting van de komst van haar echtgenoot. Zij zal daar in gezelschap zijn geweest van enkele op het Muiderslot aanwezige hofdames, ‘Aemstellandsche Jofferen’, die haar stilzwijgend zullen hebben aangehoord.Ga naar voetnoot9 Zij begint haar lange monoloog met een drieledige vraag: Wie soud ghelooven, dat de gloory overvloedich
Des heugelijcken Sons; wie, dat den schencker goedich
Van 't aenghename licht ter wereld, ('t welck ghewis
De soetste suster des ghewilden levens is)
Wie, dat de schoonste der gheschaepene verveelde
Een schepsel, daer oft siel oft siels ghelijck in speelde? (vss. 1-6)
Een wat ingewikkeld en duister begin dat ongeveer als volgt kan worden geparafraseerd: Wie zou geloven dat de rijke schittering van de vriendelijke zon, wie (zou geloven) dat de milde schenker van het lieflijke licht op aarde [...], wie (zou geloven) dat de schoonste van al het geschapene (nl. de zon) weerzin zou opwekken bij enig mens of dier? De vraag is over wie Machtelt het hier heeft. Wie heeft zo'n afkeer van zon en licht? Het antwoord volgt meteen: Ghekomen ist soo ver, (helaes!) met my, wien (in
Het bloeyen van mijn jeuchdt, en 't weder*, dat mijn min** [*seizoen; **liefde]
Soo minnelijck toeloech, al hadd het min ghedraghen*) [*alsof het zelf liefde droeg]
De blixem schielijck heeft en onvoorsiens gheslaghen,
Versengt, verdort, en neerghesmeeten in het slick,
Tot een uytveechsel snoodt, op eenen ooghenblick! (vss. 7-12)
| ||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||
Machtelt heeft het over zichzelf: haar leven blijkt van het ene moment op het andere verwoest en zij zelf tot een nietswaardig mens gereduceerd, in de bloei van haar jeugd en in de bloeitijd van het jaar, de lente. Vanuit retorisch oogpunt vormen deze twaalf regels een sterk begin, want Machtelt vestigt hiermee de volle aandacht van het publiek op haar deerniswekkende toestand en zal daarmee het mededogen van haar gehoor hebben gewekt. En tegelijkertijd weet zij iedereen nieuwsgierig te maken naar wat zij nog meer te vertellen heeft. Die nieuwsgierigheid zal echter niet onmiddellijk worden bevredigd, want Machtelt past als het ware een soort vertragingstactiek toe door niet meteen te gaan vertellen, maar eerst de zon, als bron van het licht, toe te spreken. Zij draagt de zon op om in de oceaan te zinken en daar langdurig te blijven (vss. 13-16). En als hij de morele verdorvenheid van de mensen verafschuwt, kan hij maar beter blijven waar hij is en zich niet haasten om, elke dag opnieuw, op de goddeloze mensheid neer te zien (vss. 17-20). Met een repetitio beveelt zij de zon nogmaals om onder te gaan, want zelfs de duisternis en een flonkerende ster zijn haar al te veel, zozeer staat het licht haar tegen (vss. 21-25). Het liefst zou ze zien dat de hemel een dichte regen van nachten over de aarde zou uitstorten, zodat haar ‘benauwt ghemoedt’ verlichting zou vinden in de duisternis (vss. 26-28). Of dat zij, dit ‘levend’ lijck’, voor de rest van haar leven zou worden ingemetseld in een donkere grafkelder (vss 29-32). Machtelt kan niet verdragen dat mensen haar aankijken, want elke blik roept de herinnering op aan haar ‘eerlijcke’ huwelijcx schandlijcke’ ontheyliging’ (vs. 36). Ze is er van overtuigd dat iedereen die haar ziet onmiddellijk zal denken: ...dit's eene van de vrouwen
Die 's Roomschen Konincx soon...(vss. 38b-39a)
Dan wordt het haar te veel, ze kan niet verder spreken en breekt uit in jammerende exclamaties: ‘o smart! o droefheyt! ach!’ (vs. 39b). Het idee dat iemand zou denken dat zij één van de vrouwen zou zijn, die door graaf Floris, hij is namelijk de zoon van Rooms-Koning Willem, is ‘onteerd’ of ‘verkracht’,Ga naar voetnoot10 roept zulke emoties bij haar op, dat zij die beladen woorden niet over haar lippen kan krijgen en in tranen uitbarst.Ga naar voetnoot11 Het zal een ieder duidelijk zijn dat hier een hevig geëmotioneerde, geheel ver- | ||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||
twijfelde en - in onze ogen - zwaar getraumatiseerde jonge vrouw aan het woord is. De vraag is natuurlijk hoe zij op een zeventiende-eeuws publiek zal zijn overgekomen en welke bijzondere signalen dit zal hebben opgevangen om haar situatie goed in te kunnen schatten. Uit alles wat zij tot nu toe heeft gezegd blijkt dat Machtelts innerlijk evenwicht ernstig is verstoord. Zij reageert allergisch op licht en zon en prefereert het duister van de nacht. Haar geprangd gemoed verlangt naar de dood en het graf. Zij heeft angst voor mensen. Veel zeventiende-eeuwers zullen deze verschijnselen hebben herkend als symptomen van melancholie,Ga naar voetnoot12 de vaak voorkomende vorm van depressiviteit waarover in de renaissance zoveel is geschreven, en waaraan zowel mannen als vrouwen konden lijden.Ga naar voetnoot13 Hoewel melancholie in principe in iemands constitutie lag besloten, ging men er ook van uit dat allerlei externe factoren aanvallen van zwartgalligheid konden veroorzaken.Ga naar voetnoot14 Zulke externe factoren konden heftige emoties zijn als schrik, angst, verdriet en schaamte.Ga naar voetnoot15 Het zijn juist dit soort emoties waaraan Machtelt is blootgesteld vanaf het moment dat Floris haar verkrachtte en haar wereld instortte. Het begon met heftige schrik en de rest volgde vanzelf. Zoveel is wel duidelijk: Floris' wandaad heeft haar in de melancholie gedreven.Ga naar voetnoot16 Alle symptomen wijzen daar op, in het bijzonder de afkeer van het licht en de voorliefde voor duisternis en afzondering.Ga naar voetnoot17 Maar ook feiten als het niet kunnen verdragen dat mensen naar haar kijken en de vaste overtuiging dat ieder die haar ziet onmiddellijk zal denken aan wat haar is overkomen. En tenslotte het feit dat zij in tranen uitbarst op het moment dat zij woorden als ‘onteerd’ of ‘verkracht’ in de mond wil nemen, want die rakelen het gebeuren zo direct op dat de melancholica het niet kan verdragen.Ga naar voetnoot18 | ||||||||||||||||||||
4 Machtelds monoloog vervolgd: vss. 40-136Nu we hebben vastgesteld wat er precies met Machtelt aan de hand is, keren we terug naar haar monoloog. Nadat zij, zoals we hebben gezien, in vers 39 uitbrak in jammerklachten, gooit Machtelt het over een andere boeg, want zij wil Floris' schanddaad per se zelf onder woorden brengen. Men krijgt de indruk dat zij on- | ||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||
bewust een soort zelf-therapie toepast door zichzelf te dwingen het schokkende feit van de verkrachting te benoemen. Om toch emotioneel iets meer afstand te kunnen nemen, past ze een retorische kunstgreep toe door eerst Floris rechtstreeks aan te spreken en deze vervolgens in haar verbeelding te confronteren met zijn vader, de Rooms-Koning Willem, ‘op de wijze van een prosopopeia.’Ga naar voetnoot19 Ze vraagt Floris wat zijn vader, vervuld van verdriet en schaamte, tegen hem zou zeggen als hij hem nu eens vanuit zijn graf zou kunnen zien. Naar haar oordeel zou Willem beginnen met een keiharde morele veroordeling: Hoe ondiep schiep in 't bloedt
De Deuchd haer wortel! Soon, gheen soone nae 't ghemoedt;
Maer die my na den vleesch alleen bestaet, niet naeder,
En in het beste deel verloochent uwen Vaeder; (vss. 43-46)
Floris mag dan biologisch Willems zoon zijn, in ethisch opzicht is hij dat volstrekt niet. Vervolgens laat ze Willem erop wijzen hoe anders dat bij hemzelf lag, toen hij, dankzij zijn reputatie, tot Rooms-Koning werd verkozen.Ga naar voetnoot20 En dan laat ze Willem tot de kern van de zaak komen, waarbij deze eerst nog de indruk wekt verzachtende omstandigheden aan te voeren voor Floris' optreden tegen Machtelt als hij zegt:
Gheeft seecker 't jeuchlijck bloedt, en 't hoochste luck* wat toe; [*gunstige omstandigheden] Men besicht inde ploech gheen Spaensch ghenet*; (vss. 51-52) [*krijgsros]
Ze laat Willem zeggen dat hij eventueel bereid zou zijn geweest een jeugdige misstap enigszins te vergoelijken. Maar aan deze conditie voldoet het geval natuurlijk niet, want Floris is geen jonge man meer, maar een begin-veertiger, dus in de kracht van zijn leven en tot de jaren des onderscheids gekomen.Ga naar voetnoot21 Daarmee keert Willems (en Machtelts) ogenschijnlijke verontschuldiging zich tegen Floris. Meteen hierop laat Machtelt Floris' vader nog een keer een harde veroordeling uitspreken via een reeks vragen. En nu krijgt zij voor het eerst het beladen woord Verkrachten' wel over haar lippen: maer hoe?
Vercrachten? een ghehuwde? een welghebooren vrouwe?
Een dochter van zijn vriendt? een lief van zijn ghetrouwe?
Uyt minnes dulheyt niet, maer om de raeuwe smaeck
Van een gulhartich woordt? en dat een boel te wraeck? (vss 52b-56)
Het, retorisch gezien, slimme is dat zij het woord in de mond legt van degene die en als vader én vanwege zijn reputatie het meest gerechtigd is Floris ter verantwoording te roepen. Zijn woorden wegen extra zwaar. Wat verder opvalt is dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||
Machtelt Willem een hiërarchisch oplopende reeks in de mond legt die steeds dichter Floris' directe omgeving nadert. De reeks is zodanig opgebouwd dat het publiek het zal ervaren alsof Floris' misdaad bij elke volgende categorie in zwaarte toeneemt: een gehuwde vrouw, een adellijke vrouw, de dochter van een vriend, de echtgenote van een vertrouweling.Ga naar voetnoot22 En dat terwijl verkrachting, als misdaad tegen de vrijheid, als zodanig al gold als de hoogste smaad die men iemand kon aandoen.Ga naar voetnoot23 Willem wijst er bovendien op dat de misdaad niet eens het gevolg was van brandende hartstocht, maar van verbittering over een onbedachtzame uitspraak en uit wraak voor de gekwetste gevoelens van een minnares. Dat maakt de zaak nog erger, want het impliceert dat Floris weloverwogen te werk is gegaan, met voorbedachten rade. Daarmee is het oordeel absoluut vernietigend.Ga naar voetnoot24 Machtelt richt zich nu weer zelf tot Floris en vraagt hem hoe hij zijn vader hierop zou moeten antwoorden, anders dan door van hem weg te vluchten en zij voegt er aan toe: Ghelijck ghy seecker souwdt, ten zy ghy onberaên,
En eer en schaemt ghelijck ten aerden hebt ghedaen,
Op de' ongheluckighe' uyr, die bitter te vernuwen
Den grondt leyde' om al mijn ellenden op te stuwen. (vss. 59-62)
Zij stelt dus dat Floris zijn vader zeker uit de weg zou zijn gegaan, tenzij hij op dat rampzalige moment waaraan alleen al de herinnering bij haar alles weer boven haalt, zowel zijn eer als zijn schaamte had verloren. Van dat laatste is zij blijkbaar niet zeker. Men kan stellen dat zij hier voor het eerst Floris enigszins het voordeel van de twijfel geeft en de mogelijkheid open houdt dat haar belager misschien niet totaal verdorven is.Ga naar voetnoot25 | ||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||
Machtelt heeft zich nu in zoverre hersteld dat zij weer in staat is over haar eigen situatie te spreken. Eerst barst zij nog uit in exclamaties over de menselijke zwakheid en over de onherstelbare gevolgen van onberaden daden (vss. 63-66). Zij vreest de verschrikkelijke gevolgen die Floris' misdaad zal hebben, omdat haar man en haar familie de herinnering aan de aangedane smaad niet zullen kunnen vergeten en op wraak zinnen en zelfs bereid zijn die met hun leven te bekopen. Floris zal er nog wel achter komen: Dier sal, Hollandsche Vorst, u uwen hoomoed staen;
En voorbood is my 't hart van schrickelijcke quaên: (vss. 75-76)
Over de vreselijke rampen die zij voorziet mag zij zich van haar omgeving niet uitlaten. Evenmin mag zij haar verdriet en wanhoop tonen, zij moet daarentegen opgewektheid veinzen ‘met dit aenschijn 'twelck door verdriet en vreesen, // in treurens kreucken nu al moest bestorven wesen’ (vss. 81-82). Maar zodra zij alleen is, verandert alles voor haar: Dan ist, dat eensaemheyt de sluysen open set
Voor mynen vollen moedt; dan komt met grooter krachten
De droefheyt barsten uyt aen troosteloose klachten,
Aen suchten al te diep, aen tranen siedend heet,
Dan sijgh ick t'eenemael, en smelt ick in mijn leedt. (vss. 84-88)
In eenzaamheid vertoont zij weer alle symptomen van de melancholica die zich overgeeft aan haar verdriet. Om zoiets te voorkomen moet een melancholicus dan ook nooit alleen worden gelaten, want dan begint hij onmiddellijk weer te tobben.Ga naar voetnoot26 In dat verband moeten we ook Machtelts klachten zien dat zij van haar omgeving geen sombere kleding mag dragen en zich ook niet mag onttrekken aan de bezigheden en genoegens van de jonge mensen waarmee zij verkeert (vss. 89-95). Haar woorden zouden de indruk kunnen wekken dat de mensen om haar heen weinig begrip voor haar hebben, maar dat hoeft niet zo te zijn, omdat zulke verboden bedoeld kunnen zijn om haar uit haar lethargie te halen en haar geest af te leiden. Opgewektheid, vrolijkheid, gezelschap en sociaal verkeer dienen allemaal hetzelfde doel: het genezen van de melancholie. Het hoogst genoteerd staat vrolijkheid, volgens Burton is niets zo effectief als ‘a cup of strong drink, mirth, musick, and merry company’.Ga naar voetnoot27 Vervolgens richt Machtelt zich rechtstreeks tot Geeraerdt, die zij aanspreekt met ‘myn Bruydegoom, myn uytverkooren schat, myn uytverkooren Heer’ (vss. 95-96). Haar woordkeus met twee keer het adjectief ‘uytverkooren’ benadrukt haar liefde voor en trouw aan Geeraerdt. Zij vreest dat Geeraerdt haar verbiedt nu rouwkleding te dragen, omdat zij die binnenkort wel zal moeten dragen uit rouw over zijn dood. Zij weet niet hoe ze haar echtgenoot zal terugzien, want dat heeft de hemel voor haar verborgen (vss. 95-104). Daarom vraagt zij God, die alles ziet en weet, om met medelijden neer te zien | ||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||
Op dese' ellendighe gheschende' onteerde vrouwe,
Die t'eenemael, helaes! ghedompelt leydt in rouwe,
Dien ramp volcht als haer schim, dien aenhangt eenen klis
Van swaericheên, daer gheen doorredden aen en is. (vss. 113-116)
Zij smeekt te mogen sterven en verlost te worden van ‘Des levens leyde licht van alte stercken dach, // En al den druck, daer ick niet teghens op en mach’ (vs. 123-124). Ook doodsverlangen behoort specifiek tot de kenmerken van zwartgalligheid.Ga naar voetnoot28 Maar, gaat zij verder, aangezien de dood misschien wel een te belangrijke gast is om haar, ‘verfoeyde’ (vs. 126), een bezoek te brengen, smeekt zij de ‘sorchsachtende’ (vs. 128) slaap om haar tijdelijk vergetelheid te schenken. Alleen een diepe slaap kan haar geest beschermen tegen de ‘beelden ijsselijck’ (vs. 135), die haar 's nachts bespringen als gevolg van de angsten die zij overdag heeft moeten doorstaan. Melancholici verlangen gewoonlijk naar de diepte van de slaap, omdat zij continu worden geplaagd door allerlei vormen van slapeloosheid, waardoor hun lijden nog groter wordt.Ga naar voetnoot29 En zodra het hun tenslotte gelukt om enigszins in te sluimeren, wordt hun geest bestormd door visioenen, geestverschijningen, demonen en droombeelden, die weer tot gevolg hebben dat hun angsten nog meer toenemen.Ga naar voetnoot30 Machtelt is uitgesproken. Gelet op alles wat zij heeft gezegd is het aannemelijk dat zij sinds haar verkrachting, die enkele maanden zal zijn geleden,Ga naar voetnoot31 al vaker afschrikwekkende verschijningen heeft gehad. Daarmee komt een uitspraak als het eerder geciteerde ‘En voorbood is my 't hart van schrickelijcke quaên’ (vs. 76) meteen in een ander licht te staan, want die droombeelden zullen weinig goeds hebben voorspeld. Niet voor niets mocht zij er van haar omgeving niet over praten. Hoe angstaanjagend de visioenen kunnen zijn zal blijken in de volgende scène van het stuk. De toeschouwers kunnen meteen vaststellen dat Machtelt de troost van de diepe slaap waar zij om heeft gesmeekt, niet wordt vergund. Want onmiddellijk na het beëindigen van haar monoloog wordt het toneel bestormd door de allegorische personages Twist, Gheweldt en Bedroch die nogal hevig tekeer gaan en Machtelt de stuipen op het lijf jagen met hun bedreigingen. Gezien alles wat we nu weten over Machtelts ontreddering mogen we het optreden van de allegorische figuren beschouwen als de visualisering van de angstwekkende verschijningen waar Machtelt zo voor vreesde. Structureel gezien levert dat een sterke samenhang op tussen de eerste twee scènes, omdat de tweede scène dan direct voortvloeit uit de eerste en niet ernaast staat; de handeling wordt dus niet onderbroken.Ga naar voetnoot32 | ||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||
Als we dit alles overzien moeten we concluderen dat Hooft Machtelt van Velsen in haar openingsmonoloog nadrukkelijk presenteert als een melancholica. We vernemen niet of Machtelt in aanleg al zwartgallig was - niets wijst daar op -, maar de depressieve toestand waarin zij verkeert vertoont alle kenmerken van melancholie: zij voelt continu verdriet en angst, zij lijdt aan ernstige slapeloosheid met angstaanjagende hallucinaties als gevolg, zij verlangt naar de dood, naar eenzaamheid en prefereert duisternis boven licht.Ga naar voetnoot33 De vraag is in hoeverre Machtelt kan genezen. Burton is daar vrij duidelijk over en stelt dat als de ziekte niet erfelijk is er bepaald goede hoop is op genezing.Ga naar voetnoot34 Maar die moet in de eerste plaats komen van de lijder zelf die zich moet verzetten tegen zijn of haar angsten en verdriet en naar middelen moet zoeken om geestelijk weer wat in evenwicht te komen. Bijzonder belangrijk is dat men zichzelf ertoe dwingt te praten over de oorzaak en de gevolgen, bij voorkeur met een goede vriend of vriendin. Burton beschouwt dat zelfs als de beste remedie.Ga naar voetnoot35 Daarnaast zijn er nog allerlei andere vormen van geestelijke en lichamelijke ontspanning die kunnen bijdragen tot genezing. Hoewel Machtelt in haar monoloog niet tegen een vertrouwde spreekt, mogen we er wel van uitgaan dat de op het toneel aanwezige Aemstellandsche Jofferen die functie hebben. Aan hen vertelt Machtelt op een bijzonder indringende manier wat haar is overkomen. Op die manier laat Hooft haar beginnen met tot zichzelf te komen en weer controle over zichzelf te krijgen. Dat gebeurt op het moment dat zij echt over de verkrachting wil beginnen, ze niet verder kan en uitbreekt in jammerklachten die een therapeutische werking hebben, omdat zij als het ware de weg vrij maken voor haar om haar verhaal te durven vertellen.Ga naar voetnoot36 Daarmee is het proces van genezing in principe begonnen. Hoe dat zich verder zal ontwikkelen zal het vervolg van de geschiedenis duidelijk maken. | ||||||||||||||||||||
5 Machtelts verdere optredenOm de vraag te kunnen beantwoorden in hoeverre Machtelts handelen bepaald blijft door haar melancholie, moeten we haar blijven volgen in de rest van het stuk. | ||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||
In de tweede scène van het tweede bedrijf (vss. 350-386) treft de zojuist op het Muiderslot teruggekeerde Geeraerdt zijn vrouw sluimerend in een stoel aan. Machtelt schrikt wakker - nog onder de indruk van het optreden van Twist, Gheweldt en Bedroch - en vraagt Geeraerdt waarom hij door de nacht komt gereden, waarop de wedervraag volgt waarom zij niet in bed ligt. Machtelt reageert emotioneel dat zij Geeraerdts afwezigheid nergens sterker voelt dan in bed en dat niets haar meer naar hem doet verlangen dan het bed. En daar komt nog iets bij: ‘wat kan meer indachtich maecken // My mynen droeven val, als 't bedde sonder u?’ (vss 358b-359). Met andere woorden, niets herinnert haar meer aan haar ongeluksdag dan het lege echtelijke bed. Geeraerdt gaat daar niet op in, maar overvalt haar met de opmerking dat ‘de Vrouwenschender’ gevangen is genomen. Machtelt is direct bezorgd: ‘Van hoe veel quaets, helaes sal ick al oorsaeck wesen!’ (vs. 362), daarbij ten onrechte, maar wel typerend voor een melancholicus, schuld bij zichzelf leggend. Zij realiseert zich onmiddellijk dat de rampen die zij al eerder voorzag, nu werkelijkheid gaan worden. Geeraerdt tilt niet zo zwaar aan haar woorden en veronderstelt dat er misschien wel iets goeds kan voortkomen uit Floris' gevangenname, want hieruit kunnen trotse vorsten leren dat niemand boven de wet staat. Wraakzuchtig zegt hij dat de dwingeland er nu achter zal komen wiens eer hij heeft geschonden. Laat Machtelt maar naar het raam komen om Floris' aankomst te zien, dan kan zij ‘met wraeck den gheest’ (vs. 371) verzadigen. Er ontwikkelt zich een kort gesprek waarin Machtelt op allerlei manieren probeert Geeraerdt tot matiging te bewegen en niet al te sterk toe te geven aan zijn wraakzucht ten opzichte van Floris, omdat ‘wraeck geen schennis en geneest’ (vs. 372b). Haar pogingen hebben geen enkel effect. Het lijkt wel een gesprek tussen twee doven omdat Geeraerdt alleen maar aan zijn wraak kan denken terwijl Machtelt daar niet van wil horen. Als Geeraerdt haar opnieuw naar het raam probeert te krijgen, weert zij af: Ach! neen gheen grooter schrick en weet ick voor mijn ooghen:
Die, om hem noyt ghehadt te hebben in 't ghesicht,
Soo gaeren souden, (laes!) verwenschen 't lieve licht,
Kunnen, in gheenen schijn, hem aensien met vernoeghen. (vss. 382-385)
Haar reactie is kenmerkend voor een melancholicus: zij wil op geen enkele manier opnieuw geconfronteerd worden met haar belager. Iedereen die iets weet over de werking van de zwartgalligheid zal zo'n confrontatie dan ook te allen tijde willen vermijden.Ga naar voetnoot37 Uit Geeraerdts gedrag op dit moment valt af te leiden dat hij of nauwelijks beseft wat er precies met haar aan de hand is, of dat hij daar geen rekening mee wenst te houden. Dat laatste lijkt me overigens het meest waarschijnlijk. Zoveel wordt wel duidelijk: Machtelts belangen zijn ondergeschikt aan Geeraerdts persoonlijke wraaklust, waarvoor alles moet wijken. Haar weigering om naar de aankomst van de gevangen graaf te kijken, houdt haar man niet tegen. Zodra deze het slot wordt binnengebracht, snelt hij er heen, terwijl Machtelt hem naroept dat ‘Godt gheve dat ghy u ten besten moocht beraên’ (vs. 387). Een laatste beroep op haar man om tot bezinning te komen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||
Het is zonder meer duidelijk dat Machtelts handelen in deze scène nog bepaald wordt door haar ziekte. Dat kan op dit moment ook niet anders omdat haar overweldiger zich vrijwel binnen haar gezichtsveld bevindt. Maar we zien ook duidelijke symptomen van genezing in haar afwijzing van wraakzucht en haar oproep tot bezinning. Een aantal ontwikkelingen verder, in de tweede scène van het derde bedrijf (vss. 805-832), stapt Geeraerdt opnieuw haar vertrek binnen, mopperend over de houding van medecomplotteur Gysbert van Aemstel. Tegen Machtelt zegt hij dat Gysbert er voor pleit clementie te betrachten met de graaf, een voorstel waar zij onmiddellijk op inhaakt, getuige haar woorden: Indien een vrouw betaemt te segghen haer ghevoelen,
Soo bid ick laet den brandt van onse smart bekoelen,
Soo veel, dat onse leedt, en de besondren haet,
Niet boven liefde van 't ghemeene best en gaet. (vss.813-816)
Op dit pleidooi om het algemeen belang te laten prevaleren boven de persoonlijke gevoelens, reageert Geeraerdt helemaal niet. Hij is zozeer vervuld van zijn eigen plannen met Floris, dat hij zich laat ontvallen dat hij met grote spanning uitziet naar de terugkomst van zijn schildknaap, die hij naar Muiderberg heeft gestuurd om Timon ‘tooveraer’ te raadplegen over de uitkomst van de onderneming. Hevig geschrokken doordat zij zich meteen realiseert dat de zaken hiermee een nog veel kwader keer dreigen te nemen,Ga naar voetnoot38 merkt Machtelt voorzichtig op: ‘Wat quaeder raetsman, lief, daer ghy mee gaet te raede!’ (vs. 822). Geeraerdt legt haar uit dat hij die stap heeft gezet, omdat hij koste wat kost wil weten, hoe de zaak zal aflopen en of hij juist heeft gehandeld. Haar emotionele reactie weert hij af met ‘Soo niet mijn troost, mijn siele, spaert u traenen’ (vs. 829). Hierop gaan zij slapen. Deze scène geeft een duidelijke indicatie dat Machtelt nu snel tot zichzelf begint te komen. Haar gezond verstand functioneert weer, een zeker teken van genezing.Ga naar voetnoot39 Daardoor ziet zij feilloos in dat de belangen van de staat moeten prevaleren boven de persoonlijke wrok over de aangedane smaad en beseft ze haarscherp welke gevaarlijke weg Geeraerdt, ook voor zichzelf persoonlijk, is ingeslagen, omdat hij, door contact op te nemen met de tovenaar, het gevaar loopt zijn ziel te verkopen aan de duivel. In de volgende scène waarin we Machtelt en Geeraerdt samen aantreffen, de negende van het vierde bedrijf (vss. 1214b-1239), is de actuele situatie volledig veranderd. De dag is aangebroken en alles in rep en roer, want er zijn overal vijanden gesignaleerd die optrekken naar het Muiderslot om de graaf te bevrijden. Geeraerdt komt zeggen dat hij er met zijn medesamenzweerders en de gevangen graaf onmiddellijk van door gaat en dat de vrouwen niet mee kunnen.Ga naar voetnoot40 Op Machtelts | ||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||
vraag wat er dan van haar moet worden, houdt hij een slap verhaal over het woedende volk dat eerst moet uitrazen. Met de wens ‘Dus hoopt ten besten, Godt zy met u lief’ (vs. 1228) wil hij zich uit de voeten maken. Als Machtelt nog wanhopig verzucht dat zij nu is overgeleverd aan de genade van het volk en zich afvraagt ‘wat overlast [haar] sal [...] al staen te lyen!’ (vs. 1230), volgt Geeraerdts dooddoener: ‘De vrouwelijcke staet sal u ghenoech bevryen’ (vs. 1231). En anders zullen de vijanden wel medelijden met haar hebben, omdat zij al zoveel smartelijks heeft meegemaakt. Hij maakt zich er wel erg gemakkelijk vanaf, hoewel hij zich kan realiseren dat zijn uitspraken volstrekt ongeloofwaardig zijn, omdat hij natuurlijk even goed als ieder ander weet dat de ‘vrouwelijcke staet’ in zulke gevaarlijke situaties nooit beschermt en meestal grof geweld uitlokt. Deze scène gunt ons een blik op Geeraerdts egoïsme en zijn totale verblinding: hij laat op een essentieel moment zijn wraakzucht en eigenbelang prevaleren boven zijn plicht als ridder om de weerloze vrouwen te beschermen. Het is het morele dieptepunt in zijn optreden op het toneel.Ga naar voetnoot41 Toch laat Machtelt haar echtgenoot niet vallen, zij wenst hem, zij't met de nodige bitterheid, Gods zegen toe: De Godt ghedencke' aen u, die 't schijnt dat my vergheet;
En wil u, beter wech, dan 't hart my tuycht, gheleyden. (vss. 1237-1238)
Geeraerdt blijft tegen beter weten in optimistisch als hij hoopt dat God hun ‘Een blijd versaemen jon [...] nae 't droevich scheyden’ (vs. 1239). Dan snelt hij weg, Machtelt in wanhoop achterlatend. In de derde scène van het vijfde bedrijf, (vss. 1370-1419), verneemt Machtelt van de teruggekeerde trompetter hoe Floris door Geeraerdt werd gedood toen de samenzweerders met hun gevangene bij Muiderberg op een groep Naarders stuitten en hoe haar man daarna is gevlucht. Alleen achtergebleven vraagt zij zich wanhopig af welk lot haar nu staat te wachten. Zij vreest dat nog voor de avond de ‘oneedel’ handen' van het wrede volk zich zullen wassen in haar ‘eedel bloedt’ (vs. 1405). Als de Rey van Aemstellandsche Jofferen haar voorhoudt dat het volk dikwijls blijk geeft van mededogen en redelijkheid, zegt ze dat nu de wraakzucht overal regeert en dat daarom de dood misschien maar het beste is, want ‘sterven vrees ick niet: alleene vrees ick hoe’ (vs. 1411). Zij is wel bang om voor haar dood door de een of andere domme woesteling mishandeld of verminkt te worden: Ach! dat, op dese ruy*, gheen woestaert onverstandel, [*dit oproer]
Uyt vuyle bitterheyt, dit lichaem en mishandel:
Oft spotter, en voltooy, uyt dartelheden snoodt,
Mijn leelijck ongheval, met een mismaeckte doodt!
O Godt, wat knellen 't hart my toeghewronghen schroeven! (vss. 1412-1416)
Zo er nog sprake zou zijn van de continue angst van de melancholicus, dan valt die nu samen met de reële angst van de onbeschermd achtergelaten edelvrouwe, die weet wat haar kan staan te wachten. Meteen hierna gaat Machtelt naar binnen om het enige te doen dat haar overblijft: bidden om uitkomst en zich voorbereiden op de dood. Zo verlaat zij het toneel. De rei betreurt het lot dat Machtelt op zo jeugdige leeftijd heeft getroffen en be- | ||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||
zingt haar als een ‘deuchdgeurighe roos’ (vs. 1420), een toonbeeld van de hoogste deugden: zij is een ‘claeren spieghel van ghetrouwicheyt en zeên’ (vs. 1424) en de ‘eere des gheslachts der vrouwen’ (vs. 1426). Met grote nadruk betoogt de rei nog eens Machtelts volstrekte schuldeloosheid aan alle rampen die haar hebben getroffen: O wel ghebooren vrouw, beschreyelijck voorwaer,
Voorwaer beclaechlijck zijn soo veel ellenden swaer,
Die uw verwonnen borst met droefheyt opghevuldt
Bedrucken altesaem, en gheene tot uw schuldt! (vss. 1428-1431)
| ||||||||||||||||||||
6 Tot slotVoor een zeventiende-eeuws publiek komt Machtelt uit haar lange monoloog onmiskenbaar naar voren als een melancholica. Hooft moet zich grondig hebben verdiept in de vele aspecten van de zwartgalligheid om in staat te kunnen zijn het typische gedragspatroon van zo'n getourmenteerd wezen zo overtuigend uit te beelden. Hij doet dat zorgvuldig en subtiel en weet zowel de vertwijfeling en wanhoop van Machtelt op te roepen, als haar intelligentie en genuanceerd karakter te demonstreren. Hij doet dat zo levensecht dat het publiek zich al tijdens de monoloog zal realiseren welke desastreuze gevolgen Floris' misdaad voor deze jonge vrouw heeft gehad en dat de graaf niet alleen haar lichaam heeft gemaltraiteerd, maar in essentie nog veel meer haar geest. Als we de monoloog beschouwen als niet meer dan een ‘klaaglitanie’,Ga naar voetnoot42 doen we Machtelt ernstig te kort; zij geeft een getuigenis uit de hel waarin zij leeft sinds die fatale dag waarop Floris op het kasteel te Velsen verscheen. Tegelijkertijd laat Hooft zien dat Machtelt vitaliteit genoeg bezit om door middel van het praten over haar ervaringen te proberen zichzelf weer in de hand te krijgen en dat daarmee het proces van genezing is begonnen. Dat herstel zien we zich doorzetten in het tweede en derde bedrijf al zijn er nog steeds duidelijke signalen van haar ziekte. Vanaf het vierde bedrijf verdwijnt de melancholie bij Machtelt uit beeld, omdat er dan reële gevaren opdoemen die zo direct bedreigend zijn dat zij alles overheersen. Uit de confrontaties met Geeraerdt komt zij in de eerste plaats naar voren als een liefhebbende en trouwe echtgenote, die haar man nooit laat vallen, zelfs niet op het moment dat hij haar willens en wetens in de steek laat. Zij staat kritisch ten opzichte van Geeraerdts plannen en daden, die zij soms ronduit afkeurt, en zij probeert hem te temperen. Zij toont zich, als het er op aan komt, vergevingsgezind tegenover Floris, omdat zij ervan overtuigd is dat het algemeen belang moet prevaleren boven de persoonlijke gevoelens. Uit alles blijkt dat zij niets heeft geweten van de samenzwering. Als ik haar gehele optreden overzie, moet ik concluderen dat Hooft met Machtelt van Velsen een van zijn meest overtuigende en gave vrouwenfiguren heeft gecreëerd. Het beeld van Geeraerdt dat we krijgen uit hun ontmoetingen is dat van iemand die zo totaal verblind is door zijn persoonlijke vete en zijn wraakzucht, dat hij | ||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||
zelfs het lot van zijn echtgenote daaraan ondergeschikt maakt. Als hij al inziet hoe het met Machtelt is gesteld, dan toont hij geen begrip voor haar situatie en geen enkele bereidheid naar haar te luisteren als ze hem op andere gedachten probeert te brengen. Op emotionele uitbarstingen van haar kant reageert hij bot of hij maakt zich er vanaf met een dooddoener. Hoofts genuanceerde portret van Machtelt kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van de twee tegenstanders Floris en Geeraerdt. Doordat Hooft aan de gemoedsgesteldheid van Machtelt zo evident het effect demonstreert van Floris' misdaad, versterkt hij bij het publiek het inzicht in de morele afgrond waarin de graaf zich bevindt als het stuk begint. Door Geeraerdts noodlottige verblinding indringend af te zetten tegen Machtelts integriteit en karakter accentueert de dichter Geeraerdts redeloosheid die leidt tot tomeloze wraakzucht en maakt hij de toeschouwers diens morele ondergang diep bewust. Hoofts overtuigende uitbeelding van een zwaar melancholische Machtelt, die zichzelf toch uit haar depressiviteit probeert te worstelen en haar integriteit en zuiver oordeel niet verliest, maakt haar tot de enige werkelijk tragische figuur in het treurspel.Ga naar voetnoot43 De toeschouwers zullen met schrik moeten vaststellen dat Floris en Geeraerdt door hun redeloosheid hun val zelf over zich hebben afgeroepen. Maar als Machtelt het toneel in wanhoop verlaat, niet wetend welk lot haar wacht, zal het publiek haar met mededogen zien gaan en van harte instemmen met de rei als die in vs. 1423 vol erbarmen constateert: ‘Wat valt' er onghenaed des Hemels op u neêr!’ | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||
Adres van de auteur:
Elzenlaan 39, NL-1214 KK Hilversum |
|