Signalementen
‘Daer moet maer naerstig gelezen worden.’ Brieven over taalkunde (1708-1709) / Adriaen Verwer; ingel. en bez. door Igor van de Bilt. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU; Muenster: Nodus, 2002. - LIII + 95 p. (Cahiers voor taalkunde 20). isbn 90-72365-75-5 / 3-89323-526-4 Prijs: € 16,50.
Aan het begin van de achttiende eeuw publiceerde de koopman-jurist Adriaen Verwer (ca. 1655-1717) enkele belangrijke taalkundige werken. Met name zijn in het Latijn gestelde grammatica van het Nederlands Linguae Belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica uit 1707 springt in het oog; een editie en vertaling door Jan Knol e.a. - eigenlijk van de tweede editie uit 1783 - verscheen in 1996. Vervolgens bezorgden Igor van de Bilt en Jan Noordegraaf in 2000 de niet eerder gepubliceerde vertaling die Adriaen Kluit al in de achttiende eeuw van Verwers Idea maakte. Maar Verwer schreef ook open brieven over taalkunde. De uitgave daarvan door Van de Bilt completeert nu de ontsluiting van Verwers taalkundige nalatenschap. De brievenbundel bevat bovendien ‘voor de volledigheid’ (p. ix) Verwers ‘Afscheidt-rede’ uit zijn Nederlants See-rechten (1711), waarin ook taalkundige kwesties aan de orde zijn.
Het belang van Verwers brieven kan op ten minste twee manieren geduid worden. Ten eerste schreef hij twee open brieven aan David van Hoogstraten (1658-1724) in de Boekzaal van 1708, waarin hij zijn in het voorgaande jaar verschenen Idea toelicht. Van de Bilt noemt deze ‘de algemene brieven: brieven waarin Verwer zijn taalkundige opvattingen over een bepaald onderwerp uiteenzet of toelicht’ (p. xiv). Ten tweede zijn er uit de jaren 1708-1709 ‘de polemische brieven, brieven waarin Verwer en andere taalkundigen de discussie aangaan over hun werk’ (p. xiv). Die andere taalkundigen zijn Willem Séwel (1654-1720) en Arnold Moonen (1644-1711). Van beiden is de brief waarin ze reageren op Verwer - terecht - opgenomen; de aanduiding van Verwer als auteur van deze gebundelde brieven is daarmee wel enigszins misleidend.
De brieven lijken gereproduceerd met behulp van een tekstverwerkingsprogramma. De enige ingreep in de tekst bestaat in het aangeven van de oorspronkelijke paginering binnen rechte haken. Er is geen notenapparaat, geen commentaar. Dat heeft onmiskenbaar het voordeel dat de lezer wordt geconfronteerd met een uitgave die behoorlijk vrij is van interpretatie; men krijgt de kale tekst. Het is wel erg jammer dat een register ontbreekt.
Aan de brieven gaan veertig bladzijden inleiding vooraf. Het grootste deel van de inleiding (ongeveer dertig bladzijden) is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen over de precieze epistolaire situatie, de protagonisten bio-bibliografisch te introduceren en de ingenomen standpunten bondig samen te vatten. Het karakter van bronnenpublicatie, waarop ook de kale presentatie van de teksten wees, wordt daarmee versterkt. De inleiding wordt besloten met passages over Verwers methode en de receptie van zijn werk, met name door Bilderdijk. Deze zullen wel vooruit lopen op de ‘aparte studie’ waarin Van de Bilt aan de ‘inhoudelijke aspecten van de discussie’ ‘uitgebreid aandacht’ (p. ix) hoopt te besteden.
Met de publicatie van de taalkundige brieven van Verwer, Séwel en Moonen voorziet Van de Bilt in een belangrijke leemte in de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde. Het is namelijk in deze brieven dat een deel van de vroeg-achttiende-eeuwse taalkundige polemiek haast tastbaar aanwezig lijkt - uitgekiend materiaal voor historici dus.
Gijsbert Rutten