Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 119
(2003)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||||||||
Hidde R.J. van der Veen
| |||||||||||||||
1 InleidingHoewel het laatste hoofdstuk het Romeinse nummer ‘MX’ heeft, is Duizend-en-eenige hoofdstukken over Specialiteiten een misleidende titel. Dit werk van Multatuli uit 1871 bevat immers acht hoofdstukken met middenin een hoofdstukje van twee bladzijden, waarin het ontbreken van 1001 hoofdstukken wordt verklaard: de uitgever heeft ze ‘gesupprimeerd’. Het boek is bekend geworden en gebleven als een - in de woorden van Multatuli zelf - ‘filippica’ tegen ‘specialiteiten’, ofwel specialisten. Geneeskundigen, juristen, theologen, militairen en architecten moeten het in dit boek ontgelden, zeker als ze zijn gekozen tot volksvertegenwoordiger. Vooral de laatste vier hoofdstukken gaan daarover. Dit artikel begint met de stand van zaken in Multatuli's persoonlijke en literaire leven ten tijde van het schrijven van Specialiteiten, omstreeks de jaarwisseling van 1870-1871. Daarna volgt een beschrijving van de werkwijze van Multatuli, zoals deze aan de hand van het manuscript kan worden gereconstrueerd. Dan volgen de feiten die stof gaven voor het schrijven van Specialiteiten en wordt nagegaan hoe Multatuli ze presenteert. Tenslotte wordt aangegeven welke plaats Specialiteiten in het werk van Multatuli inneemt. De eerste vier hoofdstukken van Specialiteiten staan hier centraal, hoofdstukken waarin Multatuli zichzelf presenteert als ‘schryf-specialiteit’, voor het eerst sinds hij in 1870, tien jaar na Max Havelaar, definitief heeft besloten te gaan leven van de pen.Ga naar eind1 De laatste vier hoofdstukken laat ik buiten beschouwing, omdat ze meer politiek van aard zijn en aparte behandeling verdienen. | |||||||||||||||
2 Biografie: keerpuntNa het verschijnen van de tweede bundel Ideën - in afleveringen tussen 1862 en 1866 - viel Multatuli's literaire productie stil. Voor de Opregte Haarlemsche Courant werd hij in 1868 en 1869 correspondent, maar dat werk verscheen anoniem en kan niet tot zijn literaire werk worden gerekend. Pas in 1870 publiceerde hij weer literair werk, maar dat was geen groot succes. Het meeste ervan bleef onvoltooid. | |||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||
Ook op het persoonlijke vlak was er sprake van een mislukking. Multatuli's pogingen om herenigd te worden met Tine, zijn echtgenote, waren stukgelopen. Het experiment van de ‘ménage à trois’, het onder één dak samenwonen met Tine, hun twee kinderen en levensgezellin Mimi Hamminck Schepel in Den Haag, eindigde met het definitieve vertrek van Tine naar Italië. Daarna vestigden Multatuli en Mimi zich - voor de tweede keer en deze keer definitief - in Duitsland. Zijn Duitse tijd bracht Multatuli tot 1871 in armoede door en hij leed zo veel en zo vaak honger dat Garmt Stuiveling, de eerste bezorger van zijn Volledige Werken, alleen de collectieve honger van de Hollanders in de winter van 1944 op 1945 groot genoeg achtte om er zijn voedselgebrek mee te kunnen vergelijken.Ga naar eind2 Het keerpunt lag in de maanden rondom de jaarwisseling van 1870-1871, het verschijningsjaar van Specialiteiten. Vanaf dat moment ging het financieel beter: de honger hield op en toen nam Multatuli's literaire productie snel toe. Nog eens: Vrye arbeid in Nederlandsch Indië en Specialiteiten verschenen respectievelijk eind 1870 en voorjaar 1871 bij J. Waltman jr. in Delft. Dezelfde uitgever gaf in de periode van 1871 tot 1873 nog Millioenenstudiën uit, waarvan het begin als feuilleton had gestaan in Het Noorden. Dit dagblad was een uitgave van K.H. Schadd, die in 1870 ook de derde druk van Max Havelaar uitgaf. Multatuli rondde, eveneens in 1871, de derde bundel Ideën af, die uiteindelijk werd uitgegeven door G.L. Funke. Nadat hij onder de hoede van Funke was gekomen, ging het definitief bergopwaarts met Multatuli én Douwes Dekker. Het genie was herboren en zou zestien jaar later, op het hoogtepunt van zijn roem, sterven. | |||||||||||||||
3 Politieke loopbaan: op dood spoorMet de in het begin van de jaren 1860 vergaarde roem was het begin 1871 gedaan. Multatuli legde na het politieke succes van zijn debuutroman - er ging een ‘rilling door het land’ - prioriteit bij een politieke loopbaan, althans bij politieke invloed.Ga naar eind3 De ‘Indische kwestie’ gaf hem daartoe alle aanleiding. Nog in 1868 leek het erop dat deze keuze vruchten zou afwerpen, toen het eruit zag dat hij een rol in de politiek zou gaan spelen, na bemiddeling door de conservatieve politicus en voormalige Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië, J.J. Rochussen. Dit liep op niets uit en ‘toen ook de wet van 21 juli 1870 houdende een regeling van de op hoog gezag ingevoerde suikercultuur in het staatsblad was geplaatst - de verplichte suikercultuur zou langzamerhand verdwijnen - ebde alle parlementaire belangstelling voor de koloniale aangelegenheden weg. De gewone Nederlandse kiezer had van de kamerdebatten op het stuk der koloniale aangelegenheden weinig of niets begrepen’.Ga naar eind4 Toen hij op 24 december 1870 zijn tweede brochure over ‘Vrye Arbeid’ publiceerde, stond Multatuli dus in politiek opzicht - net als in literair opzicht - met lege handen. Hij was een karikatuur geworden van de eens zo geharnaste strijder tegen koloniaal onrecht. Nog eens: Vrye arbeid in Nederlandsch Indië, in 1868 aanvankelijk opgezet als een memorandum aan Rochussen, was namelijk een pleidooi voor het Cultuurstelsel. Dat stelsel was een stokpaardje van de Conservatieven dat in 1870 in het parlement sneuvelde en waarvan Multatuli in de ogen van velen altijd fel tegenstander was geweest.Ga naar eind5 | |||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||
Een ‘oud-officier van het O.-I. leger’ reageerde op deze brochure in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 2 januari 1871.Ga naar eind6 Hij bestreed daarin uitvoerig en gedocumenteerd Multatuli's lezing van een maatregel van A.J. Duymaer van Twist, de voormalige Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië. De maatregel betrof de weinig ethische manier van rekrutering van soldaten. Vier dagen later volgde, opnieuw in de N.R.C., een recensie.Ga naar eind7 De (anonieme) recensent hekelde Multatuli's radicale verandering van mening: Nu kan zeker Multatuli's letterkundig talent, zijne gave van dramatiseeren, van ironie en satire in een politiek, geschrift uitstekende diensten bewijzen, maar deze gaven zijn op zichzelven niet genoeg. Om op politiek terrein een stem te doen hoeren, die aandacht vindt, overtuigt en medesleept, moet men - vooral bij ons kalm, wel-wikkend volk - degelijke kennis en de gave van logisch betoogen bezitten. Dáárin nu is Multatuli's kracht niet gelegen (Multatuli 1950-1995: XIV 334). Deze reactie markeerde Multatuli's einde als politiek denker, als politiek strijder, een positie die was gegrondvest op zijn kwaliteit van ‘Indische specialiteit’. | |||||||||||||||
4 Literaire loopbaan: opnieuw beginnenDaarna restte hem slechts één mogelijkheid: zich terugtrekken in het Land der Letteren, waar - zoals hij het zelf formuleerde - het pseudoniem ‘Multatuli’ een ‘fabriekmerk’ was. In de nacht van 2 op 3 januari 1871 schreef Multatuli de eerste helft van ‘Iets over Specialiteiten’, zoals het werk in het handschrift aanvankelijk heette. Mimi en ‘Dek’ woonden sinds 1 november 1870 in Wiesbaden op de Schillerplatz, in, aldus Mimi, een ruime flinke beneden-voorkamer, zoogenaamd salon, en daarachter een klein vertrek waar de bedden stonden, en ik ook op een omgekeerde boekenkist met petroleumtoestel enz. een soort keukentje had geïmproviseerd (Multatuli 1912: IX 33). In de ochtend van 2 januari 1871 - een gure winterdag - begon hij aan een lange brief aan Sicco Roorda van Eysinga:Ga naar eind8 Waarde Roorda, Ik schryf u omdat ik geen tyd heb, en niet goed zien kan. Ook omdat m'n handen verkleumd zyn. En dat doe ik op 't papier van een der vele deze nacht begonnen brieven, die ten slotte vervangen zyn door één brief waaruit nu dat gebrek aan tyd voortvloeit. | |||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||
Lezer van 't ‘Noorden’, erken dat ge er niets van begrypt! Welnu, ik zal trachten 't u begrypelyk te maken. Multatuli's bronnen van inkomsten waren opgedroogd. Van Helden, de aanvankelijke uitgever van de derde bundel Ideën, betaalde niet voor ontvangen kopij, het tijdschrift Nederland had de publicatie van Divagatiën over zeker soort van Liberalismus gestopt en - het meest kwetsend van alles - het dagblad Het Noorden had de publicatie van Millioenenstudiën na drie afleveringen beëindigd, omdat de lezers er niets van begrepen. Dan was er nog de Multatuli-commissie. Deze commissie van notabelen (J. van Gennep, J.H.C. Kern, H.P.G. Quack, T.J. Stieltjes en A.C. Wertheim) had een financieel arrangement bedacht dat hem aan het werk moest houden. Dit initiatief vatte Multatuli als beledigend op. De belediging werd een vernedering toen Multatuli per abuis niet voor zijn ogen bestemde correspondentie onder ogen kreeg. Deze correspondentie getuigde van geringe waardering voor Multatuli als mens. Mimi beschrijft zijn reactie op uitlatingen van commissielid Kern als volgt: Multatuli was bitter ontstemd. Was 't niet of de heer Kern hier sprak van een ambachtsman die met werken voor een ‘baas’ de kost verdienen kon [...]? De heer Kern vergat dat Multatuli zyn gelyke was in stand, en in een en ander allicht zyn meerdere, voor wien een ‘baas’ of ‘patroon’ niet zoo makkelyk te vinden was (Multatuli 1912 IX 40).Ga naar eind9 Wat het allemaal nog erger maakte, was het besluit van de erven Jacob van Lennep om de opbrengst van de veiling van het kopijrecht van Max Havelaar (1000 gulden) niet aan Multatuli ter beschikking te stellen, maar aan de commissie. Er kwam nog bij dat geldgebrek altijd verlammend werkte op Multatuli's literaire productie, zodat geldgebrek nu ook geldgebrek in de toekomst impliceerde. De lange brief aan Roorda - in druk ruim twaalf pagina's - gaat verder met de beschrijving van de diepe ellende waarin Multatuli verkeerde: En zie, toen bedacht ik dat zekere Tiedeman my voor vele weken reeds, gevraagd had om een ‘Iets’ in een nieuw Tydschrift. Nu, van nacht kwam die man me in de gedachte. En op dit blaadje begon ik hem te schryven. Later nam ik een ander, ik weet niet waarom. Ik begon veel brieven die ik niet afmaakte. Welnu, ik schreef dien Tiedeman dat hy vandaag een vel kopy van my ontvangen zou, en dat ik hem verzocht wat geld gereed te leggen om by ontvangst van myn geschryf terstond te verzenden. Het kon om een uur langer of korter te doen zyn. Iets verderop schrijft hij: | |||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||
Voor precies vyf maanden lag er een brief voor u gereed met verzoek middelen te beramen dat we elkaer spraken. En er was geld voor uw reis als ge de goedheid hebben wildet by my te komen. Als er sprake kan zijn van een keerpunt in Multatuli's leven (althans in financiële zin),Ga naar eind10 dan is het nu, op 2 januari 1871,Ga naar eind11 tegen een uur of elf's morgens. Want iets verderop herneemt Multatuli zijn zo kenmerkende vrijgevigheid alweer: Gut, 't klinkt zoo gek by die drie thaler. Er waren er drie of 2½, want er is reeds vleesch van gekocht, dat ik over 't hoofd zag. De laatste zinnen aan Roorda luiden: Ik heb petroleum. De lamp brandt, maar m'n vingers zyn nog altyd koud. Ik hoop nu te kunnen werken. Ik hoop dat ge nooit weer zoo'n langen brief krygt (Multatuli 1950-1995: XIV 332). | |||||||||||||||
5 Aan het werk: schrijven per (v)el‘De Specialiteiten heeft Multatuli met vol entrain geschreven’, schrijft Mimi, ‘'s Avonds terwyl we theedronken ging hy zitten aan zyn tafeltje, en schreef door tot den volgenden morgen vyf uur’ (Multatuli 1912: IX 38).Ga naar eind12 Het eerste hoofdstuk, zeven stroken papier, werd vervolgens door Mimi in het net overgeschreven. Na correctie is het nog dezelfde dagGa naar eind13 verzonden aan H. Tiedeman, de redacteur van het tijdschrift ‘Onze Eeuw’. Op 12 januari vroeg Multatuli de kopij alweer terug. Hij had een uitgever gevonden die het manuscript in zijn geheel als boek wilde uitgeven.Ga naar eind14 Drie dagen later, op 15 januari, werden de stroken 8 tot en met 30 verzonden, de kopij van pagina 15-51.Ga naar eind15 De volgende dag volgde de nieuwe net-versie van de stroken 1 tot en met 7, de kopij van het eerste hoofdstuk. Op 30 januari werden de stroken 31-39 (pagina 51-68) verzonden; op 26 maart de stroken 40-49 (pagina 68-86); op 27 maart de stroken 50-56 (pagina 86-97); op 15 april de stroken 57-65 (pagina 97-111) en op 17 april de stroken 66-74, pagina 111 tot en met 130 (slot). Een literair werk van 130 pagina's, geschreven in een periode van drieëneenhalve maand. Zo'n prestatie had Multatuli niet meer geleverd sinds Minnebrieven in 1861. Voor het eerst na Minnebrieven had hij ook een dead-line: in juni 1871 waren er verkiezingen voor de Tweede Kamer. Enerzijds heeft dit ertoe geleid dat Specialiteiten al in april gereed was, anderzijds heeft het er ook voor gezorgd dat de omvang beperkt is gebleven tot 130 pagina's: acht vel (plus twee pagina's). De kopij werd verzonden aan Alexander Leonard baron van Plettenberg (1847-1903), een student met journalistieke ambities aan de Polytechnische School in Delft. Van Plettenberg had Multatuli persoonlijk leren kennen tijdens een lezing in Delft en fun- | |||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||
geerde in deze tijd als doorgeefluik naar de Delftse uitgever J. Waltman jr., de uitgever van Specialiteiten. Doorgeefluik? Misschien wel meer, want er werd met hem ook over de inhoud gecorrespondeerd.Ga naar eind16 Dat er hoofdstukken zijn ‘gesupprimeerd’, is overigens niet waar. Die mededeling stond al in de kopij voordat er een uitgever naar gekeken had. Van Plettenberg verzorgde in 1870 en 1871 de betaling van het door Waltman uitgegeven werk van Multatuli. Dat geld was niet afkomstig van de uitgever zelf, maar van de eerder genoemde ‘Multatuli-commissie’, die op deze wijze - voorfinanciering - probeerde om Multatuli's schrijftalent onafhankelijk te maken van diens geldbehoefte. Het manuscript van Specialiteiten is bewaard gebleven in de collectie van het Multatuli Museum. Niet de stroken die aan Van Plettenberg zijn verzonden - dat waren kopieën van de hand van Mimi - maar het origineel van de hand van Multatuli zelf. Een afschrift van hoofdstuk 1 dat oorspronkelijk bestemd was voor Onze Eeuw, is er nog wel. Dit wijkt overigens zodanig af van de gepubliceerde tekst, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat Mimi het hoofdstuk nogmaals heeft overgeschreven voor Van Plettenberg.Ga naar eind17 Het manuscript bestaat uit op maat gesneden stroken papier met een breedte van bijna 11 centimeter en een lengte van 34 à 35 centimeter, een halve el. Soms zijn de stroken langer, maar dan zijn ze aan elkaar geplakt. Het papier is van goedkope kwaliteit. Multatuli schreef, voorzover nu nog valt na te gaan, zijn tekst achter elkaar in de volgorde waarin deze ook werd gepubliceerd. Bij herlezing volgden correcties - vaak in potlood - en wanneer daarvoor geen plaats was, ging hij op de, in principe onbeschreven, achterzijde verder. Sommige noten voegde hij al in de eerste ronde toe, de meeste volgden in de correctieronde. Dat geldt bijvoorbeeld voor de eerste noot, waarin Multatuli verwijst naar de recensie in de N.R.C. van 6 januari 1871. Deze noot ontbreekt in het net-afschrift, bestemd voor Onze Eeuw, en is dus van latere datum. De kopij omvat in totaal zeventig stroken.Ga naar eind18 Na de zeven genummerde stroken van het eerste hoofdstuk begint de nummering opnieuw, om door te lopen tot strook 23. Deze eindigt met een alinea over de ‘1001 gesmoorde hoofdstukken’, die in de druk op pagina 52 staat. Dat is in de buurt van de passage waarmee de eerste zending van kopij aan Van Plettenberg op 15 januari eindigde, en het is dus aannemelijk dat de nachtelijke schrijfsessie hier ook eindigde. Misschien was het papier wel op, want strook 23 is de eerste en enige strook met een afwijkende breedte. De volgende veertig stroken zijn weer genummerd, van 1 tot en met 40. Multatuli schreef doorgaans met de drukpers mee. Vanaf het begin van de jaren 1860 rekende hij in ‘vellen’: katernen die in druk zestien pagina's telden. Per stuk leverden ze hem veertig gulden honorarium op. Als er een vel af was, ging de kopij naar de zetter, waarna hij verder schreef aan het volgende vel. Bij Specialiteiten ging het evenzo. Het is merkwaardig dat Multatuli zich niet aanpaste als hij voor een een periodiek schreef, want de kopij van de bijdrage aan Onze Eeuw was bijna één vel lang, veel te lang voor een enkele aflevering van een tijdschrift. De consequentie van deze werkwijze was dat vooruitwijzingen en herzieningen problematisch waren. Op het moment van schrijven wist Douwes Dekker nog niet wat Multatuli in de volgende vellen zou gaan zeggen. Omgekeerd was het wel mogelijk terug te verwijzen, maar het was niet meer mogelijk eerdere passages te herzien. Die passages waren al naar de zetter. Het zetsel zou natuurlijk later kunnen worden gecorrigeerd, maar dat is in het geval van Specialiteiten niet gebeurd. | |||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||
6 De inhoud: anders dan andersSpecialiteiten begint als volgt: The right man on the right place. De lezer wist dus vanaf het begin dat dit boek anders zou zijn dan anders. Dat probeerde Multatuli in de eerste plaats te bewerkstelligen door in Specialiteiten eerder te zwijgen dan te spreken. Een keuze voor het Land der Letteren betekende in negatieve zin immers: niet altijd schrijven over Indië en dus niet over Max Havelaar of Duymaer van Twist. Kiezen voor literatuur boven politiek betekende bovendien: kiezen voor fictie en dus afzien van directe persoonlijke aanvallen. Voor zijn stijl betekende dat ook: niet te veel uitweidingen. Of dat gelukt is, valt te bezien. Toen Multatuli na de brief aan Roorda de pen opnam, had hij een onderwerp: ‘specialiteiten’, met name ‘Indische specialiteiten’. Verder was het zeer waarschijnlijk dat er, via Van Plettenberg, honorarium zou volgen. Dat was nog niet voldoende. Er was een actualiteit die het schrijfproces ten slotte in werking zette:Ga naar eind20 de zaak Dibbits-Keer. Op zaterdag 3 december 1870 betrad P. Keer jr., secretaris van de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs het scheikundelokaal van de H.B.S. te Amsterdam. De vierde klas had daar les van dr. H.C. Dibbits, die zich echter op dat moment niet in het lokaal bevond. Keer begon met de leerlingen te spreken over de inhoud van de scheikundelessen en gaf daarbij blijk van zijn afkeuring over de wijze van lesgeven van Dibbits. Na diens terugkomst in het lokaal negeerde Keer Dibbits. Deze zag op zijn beurt dat Keer zijn hoed nog ophad en zei tot zijn leerlingen: ‘Het begint hier koud te worden, gij kunt uwe petten opzetten’. Aldus het Algemeen Handelsblad van 22 december 1870.Ga naar eind21 Deze opmerking zette een reeks van gebeurtenissen in gang die uiteindelijk leidden tot een schorsing van Dibbits voor de periode van een maand en tot een buitengewone zitting van de Gemeenteraad op 24 december 1870. De Raad deed geen uitspraak, maar Keer trok zich even later wel terug als kandidaat voor herverkiezing in de commissie. In Wiesbaden is Multatuli de commotie rondom deze zaak niet ontgaan. Hij heeft het dilemma van de zaak Dibbits-Keer bij de uitwerking van zijn betoog over specialiteiten dankbaar gebruikt. In een losse aantekening op een bij het manuscript bewaarde strook is het door hem zo verwoord: ‘Luitenant in de Kamer oordeelt over 'n generaal daarbuiten’. Met andere woorden: hoe kan een volksvertegenwoordiger, die per definitie minder deskundig is, oordelen over een ‘specialiteit’ daarbuiten? Hij raakte daarmee aan het thema van de spanning tussen de specialist als professionele beroepsbeoefenaar versus de amateur die over hem als buitenstaander moet oordelen. Het plan om de zaak van Dibbits ‘onaangeroerd’ te laten, is uiteindelijk toch niet | |||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||
gelukt: op pagina 121 is namelijk sprake van ‘'t RaadslidGa naar eind22 dat te-vergeefs een aangewaaid dilettantisme scheikundig trachtte te verbinden aan z'n slecht begrepen roeping als schoolopziener’. Naast de zaak Dibbits-Keer was er een andere actualiteit: de Multatuli-commissie. Mr. J. van Gennep was advocaat, dr. J.H.C. Kern hoogleraar Sanskriet in Leiden, mr. H.P.G. Quack hoogleraar Staathuishoudkunde in Utrecht, T.J. Stieltjes lid van de Tweede KamerGa naar eind23 en A.C. Wertheim bankier. Samen vormden ze de Multatuli-commissie. Toen Specialiteiten in april verscheen, bleek Multatuli het vooral op juristen, hoogleraren en Tweede-Kamerleden te hebben gemunt. Het gaat niet te ver om te veronderstellen dat zijn aanval op specialiteiten een rechtstreeks gevolg was van het bestaan van deze commissie. Het eerste hoofdstuk eindigt namelijk als volgt: Wat zyn specialiteiten?', Waar behooren zy?, Waar behooren ze niet? In het manuscript stond daar oorspronkelijk: ‘in weerwil der bemoeienis van de Multatuli-commissie’. Naast de zaak Dibbits-Keer werd dus ook de Multatuli-commissie behandeld, zonder te worden genoemd. Hoofdstuk IV bestaat uit een ‘vertelling’ over Frits, de zoon van Baron van 't Een-of-Ander. Deze Frits is een Indische specialiteit, die zijn eerste koloniale ervaring overigens heeft opgedaan in de West. Nadat hij is teruggekeerd uit de Tropen, wordt hij Kamerlid. A.J. Duymaer van Twist was Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië ten tijde van de Lebak-affaire. Hij ontbrak tot 1871 in geen werk van Multatuli. Oppervlakkig gezien zou Duymaer van Twist model hebben kunnen staan voor jonker Frits, maar dat is niet het geval geweest. Het gaat hier om jhr. Cornelis Ascanius van Sypestein (1823-1892). Van Sypestein was opgeleid als militair aan de Koninkijke Militaire Academie in Breda.Ga naar eind24 Hij vertrok als luitenant naar Suriname in 1846 en bleef daar met een onderbreking tot 1855. Daarna was hij werkzaam op het Ministerie van Koloniën, vanaf 1863 als referendaris. Op 8 september 1867 werd hij lid van de Tweede Kamer.Ga naar eind25 Geen Indische, maar een West-indische specialiteit dus. Er zijn twee sporen die naar Van Sypestein leiden. In de eerder genoemde aantekeningen staat de opmerking ‘Sypestein was referendaris, en op 13 januari 1871, vlak nadat de vertelling van jonker Frits op papier was gezet, wendde Multatuli zich schriftelijk tot Van Sypestein om hem steun te vragen in de discussie die was ontstaan na het verschijnen van Nog eens: Vrye arbeid in Nederlandsch Indië.Ga naar eind26 | |||||||||||||||
7 Multatuli's Ars PoeticaWie ook ontbreekt in Specialiteiten is Max Havelaar, namelijk Multatuli in zijn hoedanigheid van onrechtvaardig behandelde oud-assistent-resident. Multatuli verschijnt in Specialiteiten wel in zijn hoedanigheid van ‘schryf-specialiteit’. Zijn pseudoniem had Multatuli ontleend aan Horatius' Ars Poetica.Ga naar eind27 De eerste die dit bekend maakte, was Carel Vosmaer, in november 1872.Ga naar eind28 Over Multatuli merkte hij in dat verband toen onder meer op: ‘Een groot dichterhart moge veel geleden en | |||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||
gedragen hebben, en moge zelfs gedoold hebben en gefaald - het blijft toch een groot dichterhart’.Ga naar eind29 De vertalingen ‘ik heb veel gedragen’, ‘ik heb veel geleden’ en ‘ik heb veel ondervonden’ worden ook in het werk van Multatuli naast elkaar gebruikt, de eerste voornamelijk in een literaire context, de andere twee in de context van zijn persoonlijk leven. Op pagina 21 van Specialiteiten gaat het over ‘een eerlyk man in Groningen’: De man had mêegedaan in 't maken van thee die in Gelderland langs de wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout... Het is opmerkelijk dat in het handschrift oorspronkelijk stond ‘Ik weet wat gy geleden hebt’. Multatuli koos dus bij nader inzien voor de ‘literaire’ vertaling, al liet hij ‘Ga heen in vrede’ en ‘Uw zonden zijn u vergeven’ staan. Dat verwijst naar de Jezus-rol die hij graag speelde en die in tegenspraak is met het literaire profiel dat hij hier koos. Onderdeel van het literaire profiel - ‘schryf-specialiteit’Ga naar eind31 - is ook de volgende uitspraak over Cervantes: Wat hy gespleten en gebarsten moet geweest zyn, de vertrapte graankorl Cervantes, om dat boek te schryven, een der treurigste gedenkstukken van wat een mensch lyden kan! Dat wist ge niet, lezer! Ge meendet - van den weg gebragt door de specialiteit die men school noemt, dat het een grappig werk was? Gy, zelf tranen-lachend om zooveel koddigheid, hebt de tranen van smart niet gezien, die er druipen van dat boek. Ik zal u die later aanwyzen. Dat is een oordeel dat ook veel weg heeft van een zelfportret.Ga naar eind32 Samenvattend lijkt het erop dat Multatuli bij het schrijven van de eerste vier hoofdstukken van Specialiteiten heeft geprobeerd zijn schrijverschap te vernieuwen en met een schone lei te hervatten. Hij moest daarbij voorkomen dat hij verviel in de praktijken die hem altijd werden nagedragen: te veel over zichzelf schrijven, te veel uitweidingen, koketteren met zijn Indische achtergrond. Daartegenover stelde hij zich in Specialiteiten op als man van de wereld, met zijn schrijverschap als specialiteit. Kortom, hij schotelde zijn lezers hier zijn nieuwe manier van schrijven voor. Het verloren gegane élan en de fysieke belemmeringen, door koude en armoede, maakte in de nachtelijke uren van 2 januari 1871 plaats voor een hernieuwd zelfvertrouwen en zelfs het plezier in het schrijven keerde terug: De kat is m'n getuige dat myne pen krast als 'n raaf. Dat ik voortschryf met 'n snelheid van twintig knoopen in de seconde. Sneller, sneller, ik schryf als de bliksem, 't papier siddert, de inkt spat...vooruit...vooruit! Wat al letters noodig om dat woord te spellen, wat al woorden om dien zin te ronden...geen tyd, geen tyd...vooruit! De gedachten dringen my, stuwen my, overstelpen my. Er woelen en tournooien meer Don Quichotten in myn hoofd, dan ooit werden afgeranseld door 'n onridderlyke wereld. | |||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||
Waar ik uitweid, doe ik dit omdat het my lust. Eenvoudiger reden zal wel niet kunnen bestaan. De slotsom is dat Duizend-en-eenige hoofdstukken over Specialiteiten - althans waar het de eerste vier hoofdstukken betreft - niet moet worden gezien als een politiek pamflet, maar als Multatuli's - voorlopige - Ars Poetica.
Adres van de auteur: Buikslotermeerplein 525, nl-1025 WR Amsterdam | |||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|