Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 119
(2003)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nelleke Moser
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingDe overlevering van laatmiddeleeuwse en vroegmoderne teksten is in de laatste afleveringen van TNTL meermalen besproken.Ga naar eind1 Daarbij werd onder meer de vraag gesteld of een tekst schriftelijk of mondeling is overgedragen. Dat lijkt voor rederijkersliteratuur geen punt van discussie te zijn. Doorgaans wordt aangenomen dat de samenstellers van verzamelhandschriften, die verantwoordelijk zijn voor de conservering van een aanzienlijk deel van de rederijkersliteratuur, hun teksten kopieerden uit schriftelijke bronnen: particuliere verzamelingen van andere liefhebbers, archieven van rederijkerskamers of gedrukte werken.Ga naar eind2 Rederijkerswerk mag dan bedoeld zijn om voorgedragen te worden, het behoort primair tot de geschreven literatuur, aldus Pleij: ‘Uitgangspunt vormt een gefixeerde tekst die door een auteur is ontworpen en op schrift gesteld. Vanuit die positie kan de tekst steeds voorgedragen worden, waarbij het allerminst de bedoeling is dat er afgeweken of geïmproviseerd wordt’.Ga naar eind3 Vooral de kunstige rijmvormen zouden wijzen op schriftelijke overlevering. Dit komt overeen met wat Gerritsen als het kenmerk van schriftelijke transmissie omschrijft, namelijk dat de tekst ‘een hoge graad van bepaaldheid bezit en dat de transmissie er in beginsel op is gericht, de tekst te reproduceren zonder aan die bepaaldheid afbreuk te doen’.Ga naar eind4 Toch moet niet uitgesloten worden dat binnen die schriftelijke overlevering fasen voorkwamen waarin een tekst niet op schrift, maar in het geheugen werd bewaard.Ga naar eind5 Een verzamelaar kan een tekst gelezen en gememoriseerd hebben om hem later in zijn handschrift te noteren, of hij kan tijdens het luisteren naar een voordracht aantekeningen hebben gemaakt om die vervolgens met behulp van zijn geheugen weer aan te vullen tot de volledige tekst. Een indicatie hiervoor vormen de varianten in meervoudig overgeleverde rederijkersteksten.Ga naar eind6 Immers, indien men ervan uitgaat dat rederijkersteksten behoren tot een schriftelijke traditie waarin een kopiist of voordrager streeft naar de correcte weergave van een zorgvuldig geconstrueerde tekst, valt het op als er aan die weergave iets schort.Ga naar eind7 Op grond van opvallende varianten is in het verleden enkele malen gewezen op de mogelijkheid dat een refrein mondeling overgeleverd zou zijn, maar deze suggesties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn nooit nader onderzocht.Ga naar eind8 Dat wordt in dit artikel wel gedaan voor het refrein op de stokregel ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’, dat in de loop van de zestiende eeuw door vier verzamelaars in hun collectie werd opgenomen.Ga naar eind9 Beoogd wordt, na te gaan hoe de overlevering van dit refrein verliep. Hebben de verzamelaars het refrein van elkaar overgeschreven, uit andere bronnen overgenomen of uit het hoofd genoteerd? Er wordt gekeken of de verzamelaars in hun handschrift expliciet naar de door hen gebruikte bronnen verwijzen, of de handschriften overeenkomstige reeksen teksten bevatten en in hoeverre de varianten in de afschriften duiden op overlevering via het geheugen. Dit alles wordt voorafgegaan door een korte karakterisering van het refrein, de collecties en de verzamelaars. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het refrein, de collecties en de verzamelaarsHet refrein op de regel ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’ is één luide oproep aan de zondige ziel, zich te bekeren voordat het te laat is: liever vandaag dan morgen, zoals de stokregel zegt. Vier strofen van vijftien regels lang wordt de ziel rechtstreeks aangesproken, voornamelijk in de gebiedende wijs en met behulp van talrijke bijbelverwijzingen. De tekst is alleen in zestiende-eeuwse bronnen overgeleverd, maar vertoont formeel en inhoudelijk overeenkomsten met oudere teksten.Ga naar eind10 De auteur is niet bekend. Weliswaar gaat het in één van de bronnen (de collectie van Adriaen Wils) gepaard met het devies ‘alst godt belieft’; dat gebruikt werd door de hervormingsgezinde Antwerpse drukker en rederijker Frans Fraet (1505?-1558), maar deze aanduiding zegt weinig. Sommige refreinen met dit devies in Wils' collectie zijn aantoonbaar van andere auteurs, aldus Roose.Ga naar eind11 Bovendien is het refrein volgens Lyna en Van Eeghem te oud en volgens Hofman niet reformatorisch genoeg om door Fraet geschreven te kunnen zijn.Ga naar eind12 De oudste collectie waarin het refrein is overgeleverd werd in 1524 voltooid door Jan van Stijevoort (vóór 1500-1576 (?)), vicaris en boekhouder bij twee Utrechtse kerken.Ga naar eind13 De basis voor zijn verzameling is misschien gelegd in het milieu van Leuvense studenten en rederijkers, omdat ze refreinen bevat die ook voorkomen in andere collecties uit deze streek of die aan een Leuvense auteur of rederijkerskamer gerelateerd kunnen worden, en omdat Van Stijevoort wellicht geïdentificeerd kan worden met ‘Joannes Kestel, ex Steynvordia’, die in 1509 te Leuven promoveerde.Ga naar eind14 Het handschrift werd in 1902 door De Vooys ontdekt en beschreven en in 1929-1930 door Lyna en Van Eeghem uitgegeven. Van de oorspronkelijke 357 folia resteren er 352.Ga naar eind15 De verzameling telt 247 (voorheen 250) refreinen en 11 andersoortige gedichten en kent geen systematische indeling naar genre of onderwerp.Ga naar eind16 Van Stijevoort nam waarschijnlijk (delen van) oude verzamelingen in zijn collectie op: hiervan getuigen een reeks van 41 godsdienstige refreinen (nrs. 119-156) en een reeks refreinen die alfabetisch geordend zijn op hun stokregel (nrs. 187-218).Ga naar eind17 De volgende collectie waarin het refrein is opgenomen werd tussen 1579 en 1583 samengesteld door Jan de Bruyne uit Antwerpen. Hij begon zijn verzameling drie jaar nadat Van Stijevoort was overleden. Over De Bruyne is, behalve zijn devies ‘God geeft, God neemt’, niets bekend.Ga naar eind18 Het handschrift werd in de jaren 1879-1881 uit- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegeven door Ruelens.Ga naar eind19 De verzameling bestaat uit 241 (voorheen 243) bladen papier en bevat 137 (voorheen 138) refreinen en 6 andersoortige gedichten. Uit aanduidingen op de kaft en in het binnenwerk blijkt dat de codex het vierde deel was in een reeks van zeven codices.Ga naar eind20 De inhoud van de collectie wordt door De Vooys omschreven als ‘een bont allerlei [...] zonder bepaalde voorkeur ten opzichte van de inhoud’Ga naar eind21, maar Van Elslander heeft gewezen op het specifiek Antwerpse karakter van de collectie: De Bruyne verzamelde veel stukken van Antwerpse rederijkers, zoals Anna Bijns, en veel refreinen die geschreven waren als bijdragen voor wedstrijden die te Antwerpen georganiseerd werden of waaraan Antwerpse kamers deelnamen.Ga naar eind22 Hoewel Ruelens meende dat de gedichten ‘ordeloos achter elkander’ staan, heeft Willems getoond dat de stukken van één auteur of de bijdragen aan één wedstrijd zoveel mogelijk bij elkaar staan.Ga naar eind23 In 1584, een jaar nadat De Bruyne zijn collectie voltooid had, begon Jan Michiels met het aanleggen van een verzameling die hij rond 1600 afrondde.Ga naar eind24 Ook over hem is vrijwel niets bekend: hij noemt zich in het handschrift een bekend inwoner van Brussel, maar volgens Van Elslander is er ‘op het Brusselse Stadsarchief geen spoor van hem meer te vinden’.Ga naar eind25 Van Elslander beschreef de inhoud van de collectie uitvoerig in 1949. Een uitgave ontbreekt vooralsnog. Het handschrift bestaat uit 377 bladen papier met daarop 246 refreinen en meer dan 200 kortere, vaak tweeregelige, gedichten in het Nederlands, Frans en Latijn, waarbij het ‘vroede’ overheerst.Ga naar eind26 Evenals De Bruyne nam Michiels teksten van Anna Bijns en wedstrijdbijdragen op.Ga naar eind27 Verder verzamelde hij veel werk van Jacob Houwaert en in mindere mate van Anthonis de Roovere, Jan van den Berghe en Matthijs de Castelein. Hoewel Van Elslander de ordening van de teksten weinig systematisch achtte, staan net als bij De Bruyne de gedichten van één auteur, één wedstrijd of op één thema toch vaak redelijk bij elkaar in de buurt. De kortere gedichten dienen vaak als bladvulling.Ga naar eind28 De vierde verzamelbundel waarin het refrein is overgeleverd werd tussen 1599 en circa 1630 samengesteld door de Antwerpenaar Adriaen Wils (1580-1633/1634). Dankzij de naspeuringen van Puts, die het handschrift in 1989-1990 uitgaf, is er over Wils meer bekend dan over de andere verzamelaars.Ga naar eind29 Adriaen Wils was de zoon van een Antwerpse kleermaker en gezworen lakenmeter. Zelf was hij van 1605 tot 1612 wever van zijden stof. Later, in ieder geval vanaf 1621, inde hij belasting op bier en wijn in Berchem en daarna was hij ‘zegelaer’ van de bieraccijns in Antwerpen. Hij was lid van het kolveniersgilde en van de plaatselijke rederijkerskamer De Goudbloem.Ga naar eind30 In 1620 nam hij op persoonlijke titel deel aan de refreinwedstrijd van de Mechelse ‘Peoene’.Ga naar eind31 Zijn verzameling bestaat uit 167 bladen papier en bevat acht toneelspelen, vijftig refreinen, zeven liederen, enkele andere gedichten en boekhoudkundige en biografische aantekeningen. Binnen Wils' collectie zijn op verschillende manieren reeksen gesignaleerd, aan de hand van toeschrijvingen van de refreinen (Roose), de schriftsoorten en de dateringen (Puts) en de opschriften en onderschriften bij de teksten (Coigneau).Ga naar eind32 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De verzamelaars over hun bronnen, de verzamelingen als bronUit het voorgaande blijkt dat de collecties elkaar chronologisch opvolgen: als er een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(bijna) voltooid was, werd een begin gemaakt met de volgende. Bovendien werden twee van de vier verzamelingen aangelegd in Antwerpen. In principe is het dus mogelijk dat de verzamelaars het gedicht uit een collectie van een eerdere verzamelaar hebben overgeschreven. Wat zeggen de verzamelaars zelf over hun bronnen? En beschouwden zij hun eigen verzameling als een mogelijke bron voor anderen? Van Stijevoort prijst zijn collectie op het titelblad aan als een ‘boeck’ met meer dan 254 mooie, wereldlijke en geestelijke refreinen, die heel aangenaam zijn om te lezen.Ga naar eind33 Een dergelijke wervende tekst past beter bij een bundel die met het oog op een publiek is samengesteld dan bij een handschrift waarin iemand zijn persoonlijke canon voor eigen gebruik heeft genoteerd.Ga naar eind34 Ook het alfabetische register van stokregels (fol. 2-12) is een handreiking voor andere gebruikers.Ga naar eind35 Van Stijevoort besluit het handschrift met twee rondelen waarin hij zijn naam, beroep en de voltooiingsdatum van het handschrift vermeldt, en bovendien zijn motief voor het verzamelen, namelijk ‘om tijt verdrijf’. Mogelijk bedoelt hij niet alleen dat het schrijven voor hem een vrijetijdsbesteding was, maar ook dat anderen (geestelijken uit zijn directe omgeving?) de verzameling ter verstrooiing konden gebruiken.Ga naar eind36 Omdat Van Stijevoort schrijft dat hij het handschrift ‘mit diligentie’ (vlijtig) samenstelde, menen Lyna en Van Eeghem dat hij ‘slechts gedurende korten tijd zal hebben beschikt over belangrijke handschriftelijke bronnen, door hem dan hier en daar aangevuld naar afschriften uit zijne persoonlijke verzameling (ook van eigen werk?)’.Ga naar eind37 Deze gevolgtrekking lijkt mij echter niet noodzakelijk. Ook De Bruyne hield rekening met andere gebruikers. Hij schreef op het schutblad dat het boek een alfabetisch register bevat ‘omde voerschreven refereynen ghevoegelyck te vinden’.Ga naar eind38 Dat hij het boek weleens uit handen gaf, blijkt tevens uit de verzekering dat het hem toebehoort omdat hij het eigenhandig geschreven heeft.Ga naar eind39 Bovendien richt De Bruyne zich in een gedicht op fol. 7v (tevens op fol. 244v, nieuwe nummering 241v) expliciet tot de gebruiker van de verzameling, ‘Tsy wyff oft man’.Ga naar eind40 Wie verstand van rhetorica heeft en vaststelt dat er iets mankeert aan de teksten in het boek, mag zijn of haar kunstvaardigheid inzetten bij de correctie van die fouten, maar wie geen verstand van rhetorica heeft, mag niets veranderen aan de tekst bij het lezen of schrijven. De Bruyne verwachtte dus dat anderen dan hijzelf teksten uit het handschrift zouden (voor-)lezen of overschrijven. Over zijn bronnen schrijft hij niets. Omdat veel teksten in zijn handschrift een relatie hebben met Antwerpen is verondersteld dat hij zijn materiaal ontleend zou hebben aan de archieven van Antwerpse rederijkerskamers.Ga naar eind41 Michiels begint zijn verzameling met een gedicht ‘Totten leser’ waarin hij verklaart dat hij de teksten in zijn collectie zelf uit liefde en met aandacht overgeschreven heeft uit verschillende handschriften. Over de kwaliteit van deze bronnen is hij niet zo te spreken; kennelijk bevatten ze nogal veel fouten en onduidelijkheden die hij niet allemaal heeft kunnen oplossen, ‘want quade scrifften// en doncker dichten/ sijn quaet te verlichten’. Hij moedigt de lezer aan de fouten zelf te verbeteren en het boek te benutten. Na dit openingsgedicht volgt een inhoudsopgave (fol. 3r-10v) op de volgorde van de folia, met vermelding van eerste regel en stokregel. Het is dus geen alfabetisch register zoals bij Van Stijevoort en De Bruyne. Op fol. 13 staat: ‘Diuersche schoone geestelijcke en stichtige Refereijnen ende ander stucken in dichte vuyt verscheyden boecken en schriften by een vergadert door J: Michiels’.Ga naar eind42 Dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkt eerder een titel van een gedrukt, of in ieder geval openbaar, werk dan van een handschrift voor eigen gebruik. In het handschrift zelf richt Michiels zich nog eens tot de lezer in een leesinstructie bij een tekst die op verschillende manieren gelezen kan worden (fol. 185v.). Hij kan de leesinstructie echter ook uit zijn bron hebben overgenomen, evenals de oproep ‘Leser leest eenen pater noster...’ op fol. 315v. Wils geeft niet zoveel informatie over de totstandkoming en functie van zijn verzameling. Zijn bundel bevat geen inhoudsopgave of register. Op fol. 1r staat een vierregelig gedichtje waarin de ‘liefhebbers’ worden opgeroepen de vrije kunst rhetorica eerzaam te beschermen, en op de volgende pagina (fol. 2r) staat ‘1599/ Adriaen Wils’. Op fol. 52v. introduceert hij een reeks refreinen met het volgende opschrift: ‘Hier begint de Reffereijnnen// int wyse voor alle lief/ hebbers der retorycke die/ haer cunste verbreijen/ in alle wijcken’. Het is mogelijk dat hij dit opschrift uit een bron overnam. Ondanks het schijnbaar particuliere karakter van de verzamelingen richten de verzamelaars zich herhaaldelijk tot eventuele gebruikers van de collectie. Van Stijevoort, De Bruyne en Michiels richten zich in hun collectie tot lezers; Wils spreekt alleen over ‘liefhebbers’. De Bruyne en Michiels houden zelfs duidelijk rekening met een publiek dat teksten uit de verzameling overschrijft en geven advies over hoe men moet omgaan met onduidelijke tekstplaatsen. Hun opmerkingen vertonen overeenkomsten met de aansporingen tot verbetering in middeleeuwse handschriften.Ga naar eind43 Michiels schrijft als enige over zijn bronnen, zij het in algemene bewoordingen: ‘diuersche schrifften’ en ‘verscheyden boecken en schriften‘. Uit deze passages blijkt dat de handschriften thuishoren in een traditie van schrijven en overschrijven, lezen en voorlezen. Het is echter nog onduidelijk of de verzamelaars dit refrein van elkaar hebben overgeschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Dwarsverbanden tussen de verzamelingenReeksen teksten die in verschillende bronnen in dezelfde volgorde voorkomen, kunnen een indicatie vormen voor de verwantschap tussen die bronnen.Ga naar eind44 Het is daarom raadzaam om na te gaan of ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’ in de verschillende handschriften tot een reeks behoort en of de handschriften reeksen teksten met elkaar gemeen hebben. In de verzameling van Van Stijevoort staat het refrein op fol. 218v-220r (nieuwe nummering fol. 226v-228r). Het behoort niet tot een reeks, maar wel zijn er verbanden met andere refreinen in de verzameling. Het rijmschema is vergelijkbaar met dat van het refrein op de regel ‘Al sijdij ghebeten, ghij en sijtniet ghegeten’ (nr. 190). Er zijn thematische en woordelijke overeenkomsten met het refrein op de regel ‘Peyst wat den tyt es, als hy leden es’ (nr. 254). Beide teksten bevatten veel imperatieven en leggen een accent op het benutten van de snel voortschrijdende tijd. Vergelijkbare regels zijn: ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’ en ‘O mensche twaer beter in tijts ghedaen’, ‘Peynst wie, van waer ghy sijt’ en ‘Denckt waen ghij quaemt, wie ghij sijt’, ‘Neemt haest den staet van gracien aen’ en ‘wildi in state van gracien staen’.Ga naar eind45 In de collectie van Jan de Bruyne staat het refrein op fol. 56v-57v (nieuwe nummering fol 54v-55v), na een reeks ‘devisen’ voor de ommegang van 1563 en voor een refrein van een zekere Maria de Pit. Het behoort niet tot een reeks. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij Jan Michiels staat het refrein op tol. 214r-v (nieuwe nummering fol. 226r-v). Het behoort niet tot een duidelijk afgebakende reeks, maar wordt wel voorafgegaan door refreinen waarin eveneens het snelle verloop van de tijd en de noodzaak tot bekering aan de orde worden gesteld (in de nieuwe nummering fol. 219: ‘Peyst wat den tijt es wanneer hy leden es’, fol. 220: ‘Ouerdenckt nv uwen verloren tijt’, fol. 221: ‘Minst geacht en schadelycxt verloren’, fol. 222: ‘Eij ey voorleden tijt hoe sijdij soe deure’ en fol, 225: ‘Want tis beter speech dan nemmermeer’). Het eerstgenoemde refrein heeft wel dezelfde stokregel als dat in de collectie van Van Stijevoort maar komt er verder niet mee overeen. Het laatstgenoemde refrein gaat direct vooraf aan ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’, en vertoont er bovendien diverse overeenkomsten in de formulering mee, zoals ‘bidt Godt genade eer ghij sterft’ en ‘haest bidt hem genade’, of‘u quade gedachten [...] beweent, biecht, betert’ en ‘Bekent beweent betert v sonden groot’. In Wils' collectie staat ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’ op fol. 82v-83v. Het maakt deel uit van een duidelijk afgebakende reeks refreinen ‘jnt wyse’ (fol. 52v-91v). Het is bovendien een van de refreinen binnen deze reeks waarbij als auteur ‘alst godt belieft’ vermeld wordt (fol. 55v-69v, 70v-77r, 79v-83v), en daarbinnen hoort het bij een groep die in 1600 is genoteerd (fol. 79v-83v). In het onderstaande schema is genoteerd hoeveel refreinen de verzamelingen met elkaar gemeen hebben:
Overeenkomstige refreinen in de vier verzamelingen
Hoewel er relatief veel refreinen zowel bij Van Stijevoort als bij Michiels voorkomen, verschilt de plaats van die teksten in de collecties aanzienlijk, waardoor het niet meer te bewijzen is of Michiels de bundel van Van Stijevoort als legger gebruikte. Michiels kan zijn eigen ordening hebben aangebracht, maar hij kan de teksten ook aan andere bronnen ontleend hebben. Een vergelijking van alle tweeëntwintig refreinen die zowel bij Van Stijevoort als bij Michiels voorkomen, zou te ver afvoeren van de huidige vraagstelling. Ik kom tot de conclusie dat er geen aanwijsbare connectie is tussen de vier verzamelingen en dat het niet waarschijnlijk is dat een van de verzamelaars de tekst rechtstreeks van een ander heeft overgeschreven. Er moeten dus stadia in de overlevering zijn geweest waar geen tastbare bewijzen meer van bestaan, hetzij doordat er afschriften verloren zijn gegaan, hetzij doordat het refrein via het geheugen is overgeleverd. Een vergelijking van de vier afschriften wijst uit dat dat laatste inderdaad het geval geweest kan zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Sporen van overlevering via het geheugenAlgemeen wordt aangenomen dat overlevering via het geheugen sporen achterlaat in een afschrift: ‘tout écrit qu'il soit, il porte les signes de la transmission mémorielle’.Ga naar eind46 Dergelijke sporen zijn: verschillende bewoordingenGa naar eind47, weglating en toevoeging van items in een opsomming of van regels in strofenGa naar eind48, verplaatsing en verwisseling van strofen, regels of woorden (vaak bij vergelijkbare momenten in het verhaal)Ga naar eind49, herhaling van woorden of zinsdelen die elders in dezelfde tekst of in een andere tekst binnen hetzelfde genre voorkomen (het ‘echo-effect’)Ga naar eind50 en het toenemen van de frequentie en de ernst van de varianten in de loop van de tekst.Ga naar eind51 Hoe meer van zulke verschijnselen in een tekst voorkomen, des te eerder men geneigd is aan overlevering via het geheugen te denken; kennelijk bestaat er een grens aan het aantal en de ernst van de wijzigingen die men in een schriftelijk transmissieproces mag verwachten.Ga naar eind52 Het is echter in de praktijk niet zo eenvoudig om varianten die aan een kopiisteningreep te wijten zijn, te onderscheiden van varianten die door overlevering via het geheugen ontstaan zijn. Veel van de bovengenoemde verschijnselen (uitbreiding, inkorting, volgordeverandering, vervanging van woorden en regels) kunnen ook voorkomen in een tekst die is overgeschreven.Ga naar eind53 Het is algemeen bekend dat kopiisten veel invloed konden hebben op de gedaanteverandering van een tekst, hetzij door vergissingen, hetzij door bewuste veranderingen in de spelling en het dialect, modernisering van het woordgebruik, correcties of omwerkingvan gehele teksten voor een nieuw publiek.Ga naar eind54 Rederijkerswerk was wat dat betreft niet onaantastbaarder dan andere literatuur.Ga naar eind55 In plaats van te letten op veel radicale wijzigingen, is het zinvoller om aandacht te schenken aan wat behouden blijft, of liever gezegd: wat er binnen de verandering behouden blijft. Iemand die een tekst uit zijn geheugen opdiept, zal ernaar streven om de oorspronkelijke tekst zo goed mogelijk weer te geven. Dit is de basis van een theorie die de cognitief psycholoog Rubin ontwierp om de stabiliteit van orale tradities te verklaren. Op basis van de algemene structuur van de tekst (strofenbouw, regellengte etc.) en met behulp van de factoren betekenis, beeld en klank tracht de zanger of voordrager de oorspronkelijke tekst te reconstrueren.Ga naar eind56 In een ideale situatie kiest hij woorden die aan alle drie de factoren voldoen, maar dit lukt niet altijd. Met dit mechanisme verklaart Rubin niet alleen de stabiliteit van teksten die via het geheugen zijn overgeleverd, maar ook de aard van de varianten daarin. Wie bijvoorbeeld voor een rijmwoord een synoniem kiest, moet voor de volgende regel een nieuw rijmwoord vinden dat in de context past, om het rijmschema en de betekenis van de tekst intact te houden. Rubin signaleert teksttypen en tekstdelen die minder gevoelig voor wijzigingen dan andere. Een tekst die veel beelden oproept, die een logisch narratief verloop kent of die in rijmvorm geschreven is (en liefst alledrie) zal beter beklijven dan een abstracte tekst, een tekst zonder logische opbouw of een tekst in proza.Ga naar eind57 Een goede overlevingskans is er bovendien voor regels die bestaan uit een afgeronde zinGa naar eind58 en voor woorden, syntactische constructies en regels die herhaaldelijk voorkomen binnen een tekst of een genre.Ga naar eind59 Een bijzondere observatie van Rubin is dat elementen aan het begin en aan het eind van een teksteenheid (een woord, regel of strofe) beter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onthouden worden dan elementen in het midden.Ga naar eind60 Hoewel ook Rubin voorbeelden geeft van gememoriseerde teksten die bij het terughalen ‘vastlopen’, zou deze observatie kunnen betekenen dat in een tekst die via het geheugen overgeleverd is de meeste varianten in het midden van de tekst voorkomen en niet aan het eind, zoals over het algemeen aangenomen wordt. Volgens Rubin zijn sommige tekstelementen zo sterk dat ze zich niet alleen moeilijk laten verdringen, maar dat ze zich zelfs opdringen waar ze eerst niet voorkwamen. Zo blijft klank niet alleen beter behouden dan betekenis, maar kan het ook gebeuren dat men zich meer klankeffecten ‘herinnert’ dan oorspronkelijk in de tekst stonden (men brengt bijvoorbeeld rijm of alliteratie aan).Ga naar eind61 Ook het herhalen van regels of delen daarvan kan toenemen (het eerder genoemde ‘echo-effect’).Ga naar eind62 Zo ontstaat bij iedere stap in de orale overlevering een beter onthoudbare versie. Behoudende varianten, varianten waaruit blijkt dat de kopiist getracht heeft de oorspronkelijke lezing te handhaven dan wel in een beter memoriseerbare vorm heeft gegoten, kunnen dus een indicatie zijn dat een tekst via het geheugen is overgeleverd. Daarentegen kunnen wijzigingen in elementen die volgens Rubins theorie stabiel zouden moeten zijn, wijzen op bewuste omwerking door de kopiist. Hieronder wordt nagegaan in hoeverre de varianten in de verschillende versies van het refrein ‘behoudende varianten’ zijn en in hoeverre er varianten optreden op plaatsen in de tekst die bij overlevering via het geheugen niet zouden moeten veranderen. Op deze wijze kan vastgesteld worden, in welk fase van de overlevering de tekst via het geheugen is overgebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Behoudende varianten in ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’Op het eerste gezicht is ‘'t Is beter heden dan morgen gedaan’ volgens Rubins criteria geen makkelijke tekst om te onthouden. Het is een refrein ‘in het vroed’, en in zulke serieuze, beschouwende refreinen wordt zelden een verhaal verteld of gebeurtenissen of locaties beschreven. Men beantwoordt een vraag of werkt toe naar een steeds terugkerende conclusie (de stokregel), door middel van een opsomming van argumenten en voorbeelden die ontleend worden aan de natuur of de bijbel. Ook dit refrein kent geen logische narratieve structuur. De boodschap wordt overgedragen door een aaneenschakeling van proposities in de gebiedende wijs, doorspekt met bijbelverwijzingen. Er zijn slechts weinig bijzondere klankeffecten zoals alliteratie of assonantie. Toch bevat het refrein ook elementen die volgens Rubin een goede herinnering bevorderen: een sterke algemene structuur, eindrijm, concrete beelden en weinig enjambementen. Iedere strofe begint met een apostrof: de zondige mens wordt rechtstreeks aangesproken, respectievelijk als verloren ziel, verloren zoon, verloren schaap en ‘prince’ (de laatste strofe van een refrein wordt traditiegetrouw gericht tot de prins van de rederijkerskamer). Iedere strofe eindigt, zoals gebruikelijk in een refrein, op dezelfde, sententie-achtige stokregel. Het is te verwachten dat deze elementen behouden blijven indien het refrein via het geheugen is overgedragen, niet alleen vanwege de herhaling maar ook omdat elementen aan het begin en eind van een teksteenheid volgens Rubin stabieler zijn. Ook de herhaalde imperatieven hebben een goede overlevingskans. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de afschriften te kunnen vergelijken is een stemma gebouwd met de versie van Van Stijevoort (voortaan: S) als uitgangspunt.Ga naar eind63 Dat er vóór S nog andere afschriften bestaan moeten hebben, blijkt uit het feit dat in S twee regels ontbreken. Het is in theorie mogelijk dat de versies W(ils), B(ruyne) of M(ichiels) dichter bij het origineel staan dan S. Toch zijn hier de verschillen ten opzichte van S gebruikt, omdat dit met afstand de oudste versie is en omdat dit een eenvoudig stemma oplevert waarmee bijna alle varianten verklaard kunnen worden:Ga naar eind64 S, W, B en M zijn respectievelijk de afschriften in de verzamelingen van Van Stijevoort, Wils, De Bruyne en Michiels. O is het niet overgeleverde origineel. X vertegenwoordigt een niet overgeleverde versie die verklaart waarom de versies W, B en M in sommige gevallen overeenkomen terwijl S een andere lezing heeft. Y vertegenwoordigt een niet overgeleverde versie die verklaart waarom de versies B en M in veel gevallen overeenkomen, terwijl W en S een andere, gemeenschappelijke lezing hebben. O, X en Y staan in het stemma telkens als één ‘knoop’ weergegeven. Het is echter waarschijnlijk dat er meer tussenversies bestaan hebben. De letters staan dan ook steeds voor de laatste versie binnen dat stadium van de overlevering. Bij een vergelijking van varianten moet rekening gehouden worden met wijzigingen die in de niet overgeleverde versies hebben plaatsgevonden.Ga naar eind65 In de bijlage zijn daarom niet alleen de vier overgeleverde versies opgenomen, maar ook constructies van X en Y. Versie X is afgeleid uit de gemeenschappelijke afwijkingen die W, M en B ten opzichte van S vertonen. Versie Y is afgeleid uit de gemeenschappelijke afwijkingen die M en B ten opzichte van X vertonen. De lezing van S werd daarbij zo lang mogelijk aangehouden: X is gelijk aan S tenzij W, B en M op identieke wijze van S afwijken, en Y is gelijk aan X, tenzij B en M op identieke wijze van X afwijken. Deze constructies hebben geen bestaansrecht op zichzelf; ze zijn uitsluitend vervaardigd om te voorkomen dat in W, B en M varianten zouden worden aangewezen die al in een eerder stadium ontstaan moeten zijn. Er zijn vier varianten (in r. 1.11, 3.12, 4.10 en 4.13) waarvoor een constructie van X of Y onmogelijk is. Deze varianten kunnen dus niet betrokken worden bij de vergelijking.
Uit de variantenanalyse blijkt het volgende. Er is nergens sprake van een toename van varianten naarmate de tekst vordert; in vrijwel iedere versie (behalve B) bevatten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de twee middelste strofen samen zelfs meer varianten dan de eerste en de laatste strofe samen.Ga naar eind66 Dit zou volgens de gebruikelijke opvattingen betekenen dat geen van de versies via het geheugen is overgeleverd, maar volgens Rubins theorie kunnen op grond hiervan juist alle vier de teksten via het geheugen zijn overgeleverd, gezien de relatieve stabiliteit van de eerste en laatste strofe. De stokregel heeft geen onderscheidende waarde, want deze blijft in iedere versie ongewijzigd gehandhaafd (het afwisselend gebruik van ‘dan’ en ‘als’ buiten beschouwing latend). Wel onderscheidend zijn de veranderingen aan het begin en einde van de regels. Volgens Rubin zou bij overlevering via het geheugen het eerste woord van een regel en vooral de rijmklank veelal intact blijven en zouden de varianten vooral in het midden van een regel optreden. Dit is over het algemeen ook wel zo in de afschriften van dit refrein (zeker waar het de stabiliteit van de rijmklank betreft), maar toch kent iedere versie daar uitzonderingen op. De versies W en Y spannen daarbij de kroon.Ga naar eind67 In W verandert zelfs het eerste woord van iedere strofe, dat door zijn herhaling juist makkelijk te onthouden zou moeten zijn. Hier wordt ‘verloren’ respectievelijk ‘verloren’, ‘verdolde’ en ‘onnosel’. Dit lijkt een bewuste ingreep van de kopiist te zijn. Over het behoud van klank en betekenis binnen de varianten valt het volgende op te merken. Y en M zijn de enige versies met varianten waarin zowel de klank als de betekenis gelijk blijft.Ga naar eind68 Anderzijds kennen Y en M, net als W, ook varianten waarin zowel de klank als de betekenis verandert.Ga naar eind69 Er zijn in alle versies varianten aan te wijzen die in klank overeenstemmen met de oorspronkelijke lezing. In Y en M lijkt hier vaak sprake te zijn van behoudende varianten waarin getracht wordt de oorspronkelijke lezing zo goed en kwaad als het gaat recht te doen, terwijl het in X, W en B vooral om verschrijvingen of correcties gaat.Ga naar eind70 Als de kopiist bovendien zelf zijn schrijffouten corrigeerde, zoals in W en B, is het duidelijk dat er een schriftelijke bron als basis gediend heeft.Ga naar eind71 Alle versies behalve B bevatten varianten waarin klankeffecten toenemen of hersteld worden.Ga naar eind72 In iedere versie zijn varianten aan te wijzen die in betekenis overeenstemmen met de oorspronkelijke lezing: zo wordt (vooral in Y) een synoniem gekozenGa naar eind73 of wordt een telwoord, lidwoord, persoonlijk voornaamwoord of voorzetsel vervangen door een ander woord uit dezelfde categorie.Ga naar eind74 Het weglaten en toevoegen van regels of woorden wordt gewoonlijk wel beschouwd als teken van overlevering via het geheugen. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. In de versies W en B zijn relatief veel woorden of lettergrepen toegevoegd, maar dit kan een bewuste ingreep zijn geweest om de regels een betere kadans of een bepaalde lengte te geven. In versie M ontbreken regels (1.11 en 3.4), maar dit kan ook het gevolg zijn van een vergissing bij het overschrijven of een bewuste verwijdering van een duistere tekstplaats. Het zijn in elk geval regels waar de andere versies ook moeite mee hadden. Ook het verwisselen van strofen en regels is wel gezien als indicatie voor overlevering via het geheugen. Dat ook dit niet altijd zo hoeft te zijn, bewijst opnieuw versie M. Hierin zijn zowel de tweede en derde strofe omgewisseld als r. 3.12 en 3.13. De verwisseling van de strofes blijkt echter een kopieerfout te zijn. Regel 2.2 begint in versie M wél net als regel 2.2 in versie Y (‘Peyst wie ghy syt’), maar vervolgt met regel 3.2, die er in zijn geheel aan vastgeplakt wordt (‘voer tvleesch, de werelt en de vyant’). In strofe 3 gebruikt versie M dan nogmaals regel 2.2 (‘Peyst wie ghij syt en waer ghy syt’). De vergissing is door de kopiist zelf bemerkt, en hij heeft vervolgens met ‘a’ en ‘b’ de juiste volgorde aangegeven. Een dergelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
correctie is alleen voorstelbaar indien de kopiist een tekst op papier voor zich heeft gehad, en daarom is versie M niet via het geheugen overgeleverd. Ook in Y komt een verwisseling voor: ‘siele’ uit r.1.1 wordt verwisseld met ‘sone’ uit r. 2.1. De verwisseling van gelijkluidende woorden op dezelfde positie kan echter als behoudende variant worden opgevat en kan dus juist wijzen op overlevering via het geheugen. Samenvattend kan gesteld worden dat de versies W, B en M sporen bevatten van afschrijven en/of bewerken: verschrijvingen, correcties, een woordkeus die in klank én betekenis afwijkt van de oorspronkelijke lezing, regels die in opbouw en lengte afwijken van de oorspronkelijke lezing. Vooral de correcties die de kopiisten zelf in de afschriften aanbrachten, maken het onwaarschijnlijk dat een van deze versies via het geheugen zou zijn overgeleverd, al komen er weliswaar ook enkele behoudende varianten in voor. Zo lijkt het echo-effect af en toe een rol te spelen (vgl W2.9 en W2.6, B3.7 en B4.9, en M1.12, M2.1 en M2.2) en ontstaat nieuwe alliteratie in X3.1 en W2.3. Omdat versie X relatief weinig varianten bevat, is het moeilijk om iets over de wijze van overlevering te zeggen. Er is geen reden om te veronderstellen dat deze versie het resultaat is van overlevering via het geheugen. Dat ligt anders bij versie Y. Versie Y bevat net als de andere versies verwisselingen en een andere woordkeus, soms zelfs in extremere mate. Toch kan aangetoond worden dat het hier om behoudende varianten gaat die wijzen op overlevering via het geheugen. Veel van de varianten zijn namelijk het gevolg zijn van het echo-effect of van een binnen de context passende oplossing voor een eerdere vergissing. Het eerste echo-effect betreft de woorden ‘staet op en gaet’ uit 1.6, die in Y terugkeren in de regels 2.3, 3.5 en 4.13:
De aansporing ‘haest u’ uit 2.5 wordt in Y ook gebruikt in 1.7 en 1.14:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord ‘genade’ uit 4.5 is ingezet in Y1.7:
Verwant aan het echo-effect is het verplaatsen van woorden naar een vergelijkbare context. Zo is het woord ‘bruyloft habyt’ in Y2.5 een contaminatie van ‘bruyloft cleet’ uit 1.7 en ‘suyuer habyt’ uit 2.5, waarbij de -ui-klank uit de eerste lettergreep gehandhaafd blijft:
Verder komt ‘belyt’ uit 1.2 in versie Y terecht in 2.14 als vervanging van ‘quyt’, waarbij de -ijt-klank van de laatste lettergreep behouden blijft:
Y kent echter ook een passage waar het echo-effect tegen de verwachting in uitblijft. In S, X en W komt de formulering ‘doet aan’ driemaal voor: in r. 1.7, 2.5 en 2.9, en in Y alleen in r. 2.5. Voor regel 1.7 is een verklaring te vinden: daar is deze formulering verdrongen door een ander echo-effect (‘haest u’). De verandering in Y2.9 (de schaamschoenen uitdoen in plaats van aandoen) kan veroorzaakt zijn doordat de vaste uitdrukking luidde ‘de schaamschoenen uitdoen’. Deze werd echter vooral gebruikt om schaamteloosheid in negatieve zin aan te duiden, waarvan hier geen sprake is.Ga naar eind75 Een andere mogelijkheid is dat deze variant is ontstaan onder invloed van Y2.3, waar ‘in’ eveneens werd veranderd in ‘wt’. De afwijkingen in versie Y blijken bij nadere beschouwing vaak het gevolg te zijn van het echo-effect of van een andere poging om de oorspronkelijke lezing recht te doen, in klank of betekenis. Opvallend is vooral het gebruik van elders in het refrein voorkomende gebiedende wijs-constructies op plaatsen die kennelijk niet onthouden werden. Versie Y kan het resultaat zijn van overlevering via het geheugen. Hoe deze versie uiteindelijk als bron voor Jan de Bruyne en Jan Michiels heeft kunnen dienen, blijft echter onduidelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. BesluitIn dit artikel zijn vier afschriften van hetzelfde refrein bestudeerd om na te gaan hoe de tekst is overgeleverd. Expliciete opmerkingen in de verzamelhandschriften gaven te kennen dat de afschrijvers teksten ontleenden aan schriftelijke bronnen en dat hun collectie ook een bron kon vormen voor andere verzamelaars. Ondanks de chronologische opeenvolging van de collecties bleek er geen direct verband tussen de afschriften aan te wijzen. Daarom werden twee intermediaire versies geconstrueerd om te kunnen vaststellen welke varianten in welk stadium zijn opgetreden. Het blijkt moeilijk te zijn om een eenduidig criterium te formuleren waarmee teksten die via het geheugen zijn overgeleverd, kunnen worden onderscheiden van teksten die op papier zijn overgeleverd. In een tekst die via het geheugen is overgeleverd, kunnen varianten voorkomen die gewoonlijk als verschrijvingen of kopiisteningrepen worden beschouwd, en in een tekst die afgeschreven is van een papieren legger kunnen varianten voorkomen die karakteristiek worden genoemd voor overlevering via het geheugen. Vaak zal er ook sprake zijn van een combinatie van de twee vormen van overlevering, die zijn neerslag krijgt in een afschrift. Een mogelijke indicatie voor overlevering via het geheugen zijn de zogenaamde ‘behoudende varianten’, die ondanks de soms ingrijpende wijzigingen klank- en betekeniselementen van het origineel handhaven of uitbreiden. Omdat vooral de niet-overgeleverde versie Y (waar de versies van De Bruyne en Michiels op teruggaan) veel van dat soort varianten telde, is het mogelijk dat het refrein in dat stadium van de overlevering tijdelijk in iemands hoofd opgeslagen is geweest. Vanzelfsprekend moet deze casus in een breder perspectief geplaatst worden door middel van nader onderzoek naar andere meervoudig overgeleverde rederijkersteksten.Ga naar eind76 Dan pas wordt duidelijk langs welke wegen rederijkersteksten werden overgeleverd.
Adres van de auteur: Vrije Universiteit Amsterdam, Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur De Boelelaan 1105, nl-1081 HV Amsterdam.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|