luidende benamingen (‘culturele studies’, ‘cultuurwetenschappen’, ‘cultuuranalyse’), die zich allemaal in meer- of mindere mate distantiëren van de cultural studies-traditie zoals die zich sinds de jaren zestig in de Angelsaksische wereld heeft ontwikkeld. Zonder dat dit expliciet wordt gezegd, lijkt dit voor Verstraete (en collega-redacteur Baetens) aanleiding om de Engelse term dan maar te laten staan. Het is een weinig elegante en weinig creatieve oplossing voor een probleem dat in zichzelf nauwelijks overtuigt. Als dit boek het uitgangspunt moet zijn voor de beoefening van cultural studies in Nederland, dan zitten we tot in lengte van dagen opgescheept met alweer een discipline waar zelfs geen Nederlandse naam voor bestaat.
Maar ach, het gaat hier nog om een probleem van hoofdzakelijk cosmetische aard. Ernstiger wordt het, wanneer het gebrek aan methode zich openbaart. Verstraete heeft grote moeite om uit te leggen wat het vak cultural studies nu eigenlijk inhoudt. Dat is ook lastig, met ‘zo'n controversieel “vibrerend” concept dat in allerlei vormen circuleert binnen een netwerk van elkaar beconcurrerende interpretatieve praktijken en disciplines’ (p. 13). Het meest verhelderend is Verstraetes opsomming van de voornaamste aandachtspunten binnen cultural studies die in de verschillende bijdragen aan deze bundel worden gethematiseerd: ‘interdisciplinariteit en contextualisering; aandacht voor contemporaine en alledaagse cultuuruitingen, waarbij vooral de media een belangrijke plaats innemen; kritiek op de traditionele canonvorming en verbreding van het cultuurbegrip richting populaire literatuur, populaire muziek, sport, science fiction, internet, virtual reality; politiek engagement en de interpretatie van cultuur als conflict en macht (vooral uit de hoek van vrouwen en minderheden); zelfreflexiviteit en bewuste positionering van de onderzoek(st)er tegenover zijn of haar studieobject; analyse van representatiemechanismes en van beeldvorming als niet-onschuldige manieren van betekenisgeving, en van insluiting en uitsluiting’ (p. 18-19). Methodes die worden gebruikt zijn tekst-, beeld- en discoursanalyse, geschiedschrijving, empirisch onderzoek, participerende observatie en het interview.
Met de eerste twee artikelen zijn we nog op redelijk vertrouwd terrein. Jan Baetens geeft een historisch overzicht van de ontwikkeling van cultural studies in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, en René Gabriëls beschrijft de doorwerking binnen cultural studies van de kritische theorie van de Frankfurter Schule. De auteurs zijn enthousiast over de manier waarop cultural studies het traditionele onderscheid tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur heeft doorbroken, de werking van machtsstructuren (bijvoorbeeld binnen de massamedia) heeft blootgelegd en een stem heeft gegeven aan allerlei voorheen gemarginaliseerde groepen. Toch constateren ze tegelijkertijd dat er hier en daar nog wel wat rammelt. Zo klaagt Baetens over de ‘methodologische en conceptuele overmoed’ waarmee in Amerika veel problemen worden aangepakt, en ‘de ondoordachte manier waarop cultural studies met concepten goochelt en vrijpostig de nauwkeurig opgetrokken muren tussen disciplines overhoop gooit’ (p. 34). Ook Gabriëls stelt vast dat het de cultural studies-adepten vaak ontbreekt aan ‘de conceptuele middelen om tussen diverse maatschappelijke sferen een helder onderscheid te maken en ze vervolgens aan elkaar te relateren’ (p. 52).
De overige artikelen bieden een staalkaart aan mogelijke onderwerpen en benaderingen binnen een cultural studies-opzet. Je kunt je wel voorstellen dat veel wetenschappers afkomstig uit traditionele disciplines het leuk vinden om zich eens met iets geheel anders bezig te houden, of dat ze gedreven worden door het maatschappelijk belang dat ze aan hun onderwerp toekennen. Er zijn bijvoorbeeld bijdragen over de representatie van het mannelijke en het vrouwelijke lichaam in science-fiction- en virtual reality-films (Anneke Smelik), over de betekenis van internet voor de positie van vrouwen (Liesbet van Zoonen), over de effecten van achtergrondmuziek op de werkvloer (Karin Bijsterveld), over nieuwe vormen van waarneming in het multimediatijdperk (José van Dijck) en racistische en seksistische noties in het taalgebruik van voetbalsupporters (Joke Hermes).
Didactisch gezien zit Cultural studies. Een inleiding slim in elkaar. Bovenstaand overzicht laat zien dat binnen cultural studies werkelijk alles object van onderzoek kan zijn. Een korte samenvatting boven elk artikel geeft aan wat de centrale vraagstelling zal zijn, in welke maatschappelijke context het te beschrijven verschijnsel geplaatst moet worden en welke wetenschappelijke methode hier gevolgd wordt. Idealiter zou dit de lezer moeten helpen om vast te stellen uit welke disciplines er is geput, wat de overwegingen van de auteur zijn geweest, en hoe deze precies te werk is gegaan. De meeste auteurs hebben het project vol enthousiasme aangepakt. Dat