Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| ||||||||||
Johan Oosterman
| ||||||||||
1. InleidingIn 1531 verscheen bij Willem Vorsterman in Antwerpen de Excellente cronike van Vlaenderen. Het is een monumentale druk die rijk is voorzien van houtsneden.Ga naar eind1 Het boek bevat de geschiedenis van Vlaanderen vanaf de tijden van Liederic de Buc, de eerste forestier van Vlaanderen (621) en loopt door tot in 1529. Vanaf 1515 is er sprake van een Antwerpse kroniek, alles wat daaraan voorafgaat stelt de geschiedenis van Vlaanderen centraal.Ga naar eind2 Hoewel het hier een kroniek van heel Vlaanderen betreft, krijgen niet alle regio's in dit gewest evenveel aandacht. Het perspectief is grotendeels Brugs, zeker waar het de vijftiende eeuw betreft. Allerlei specifieke details maken duidelijk dat de auteur goed op de hoogte moet zijn geweest met het reilen en zeilen in Brugge. In de kroniek zelf wordt Anthonis de Roovere genoemd als auteur van een deel van de kroniek. Het is een toeschrijving die goed strookt met de Brugse inslag van de tekst. Toch is ze niet voetstoots overgenomen in de literatuur over De Roovere en in die over de Excellente cronike van Vlaenderen.Ga naar eind3 In mijn onderzoek naar het werk van Anthonis de Roovere stuitte ook ik op deze kwestie. Er bleken meer gegevens voorhanden in vijftiende-eeuwse bronnen dan er tot nu toe in het onderzoek betrokken zijn. In deze bijdrage zet ik ze op een rij. | ||||||||||
2. De Excellente cronike in drukHet begin van de Excellente cronike wordt gevormd door de Nederlandse vertaling van de Flandria generosa, een Latijnse kroniek die ten grondslag ligt aan het merendeel van de Vlaamse historiografie.Ga naar eind4 In aanleg is de Flandria generosa niets anders dan een Latijnse stamboom van forestiers en graven die Vlaanderen geregeerd hebben. De tekst is op verschillende wijzen bewerkt en uitgebreid. De tak die van belang is | ||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||
als voorstadium van de Excellente cronike staat bekend als Flandria generosa C. Deze kroniek bevat de geschiedenis van Vlaanderen van 621 tot 1423 en kent verschillende voortzettingen. De Excellente cronike bestaat waarschijnlijk uit een Nederlandse vertaling van de Flandria generosa C die kort na 1423 moet zijn gemaakt, aangevuld met een kroniek die een belangrijk deel van de vijftiende eeuw beslaat en vanuit Brugs perspectief is geschreven.Ga naar eind5 Dits die excellente cronike van Vlaenderen is de titel van het gedrukte boek uit 1531. Wanneer ik hierna spreek over de Excellente cronike van Vlaenderen heb ik het over het in Vlaanderen tot stand gekomen deel van de kroniek zoals deze onder andere is te vinden in de Vorstermandruk uit 1531 maar ook, zoals hierna nog blijkt, in enkele handschriften. Het gedeelte van de kroniek dat betrekking heeft op de jaren 1515-1529 reken ik niet tot de Excellente cronike van Vlaenderen. Evenmin heb ik de versies op het oog waarin sprake is van een Gentse voortzetting.Ga naar eind6 Als ik de Vorstermandruk uit 1531 specifiek ter sprake breng, heb ik het over Excellente cronike 1531. In de Excellente cronike zijn voor wat de vijftiende eeuw betreft twee duidelijke cesuren aangebracht. De eerste valt samen met de veldtocht naar Calais in 1436, de tweede met de dood van Maria van Bourgondië in 1482. Op die plaats wordt in de druk uit 1531 het voorafgaande door middel van een colofon expliciet afgesloten. De typografie ondersteunt deze cesuur. ¶ Item hier mede so eyndt die Coronijcke van Vlaendren, beghinnende van Liederick die Buck, deerste Foreestier van Vlaendren, ende voort van allen den Foreestiers ende Graven van Vlaendren, gheduerende tot den overlijdene van vrau Marye van Bourgoengien, eeneghe dochtere vanden hertoge Kaerle, als ghetrauwet hebbende den edelen hertoghe Maximiliaen, Hertoge van Oostenrijcke, des Keysers Fredericx sone, die derde van dier name. Ghemaeckt meest sint der Calis reyse by Anthonis de Roovere, den edelen Rethorisijn ende Musichien, verghift van Gode met vele diveersche scientien ende gracien, wiens siele God wille ontfarmen, ende alle die ghene die dese Coronijcke lesen sullen. Amen.Ga naar eind7 De kroniek is volgens de bovenstaande tekst vanaf 1436 tot aan de dood van Maria van Bourgondië voor het grootste deel (meest) geschreven door Anthonis de Roovere. De Excellente cronike houdt niet op met de dood van Maria van Bourgondië. Vanaf de uitvaart van Maria van Bourgondië tot aan 1515 is er sprake van een in Brugge te situeren voortzetting, waarin bijvoorbeeld de Brugse opstand tegen Maximiliaan gedetailleerd wordt beschreven. De auteur van deze voortzetting is niet bekend, al is wel verondersteld dat hij geïdentificeerd kan worden als de Brugse rederijker Andries de Smet, die ten onrechte ook wel voor de auteur van de gehele kroniek is gehouden.Ga naar eind8 De Smet maakt zijn naam bekend in de Excellente cronike wanneer hij vertelt over het landjuweel in 1496, de grote rederijkerswedstrijd die in Antwerpen werd gehouden. ‘Ick Andries die Smet die dit screef als ghenouchte hebbende in die Retorijcke, track van Brugghe [...] tAntwerpen, ende sacht al diesser of ghebuerde.’Ga naar eind9 De Brugse Heilige Geestkamer was afwezig tijdens de wedstrijd in Antwerpen. Om te weten wat andere rederijkerskamers op de planken brachten, werd Andries de Smet als ‘verspieder’ naar Antwerpen gestuurd. De Smet was een prominent lid van de Brugse kamer.Ga naar eind10 Ook vóór 1482 heeft hij zijn sporen nagelaten in de tekst uit de Vorstermandruk. De duidelijkste ingreep komt voor in de beschrijving van de bruiloft van Karel de Stoute en Margareta van | ||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||
York in 1468. Tijdens het banket op de avond van zondag 3 juli worden gerechten opgediend in scheepjes. Ende ten fijne datter noch memorie sy langhe tijt vander voorseider triumphe, so staet in sommeghe coronijcken een schip ghemaeckt inder manieren also dat toe ghinck. Ende noch vintmen in sommeghe kercken eeneghe vanden selven schepen in wesene, want ic, Andries die Smet, die dit screef, hebbe een sien staen voor die langhe moeder Gods in Sinte Salvatorskercke in die stede van Brugghe.Ga naar eind11 De Smet vertelt hier dat in sommige kronieken een afbeelding voorkomt van een scheepje zoals ze gebruikt werden bij het banket. Bovendien, zo weet hij te melden, zijn enkele van die scheepjes nu nog te zien in Brugse kerken. Waarschijnlijk dateren de aanvullingen van De Smet uit de jaren negentig van de vijftiende eeuw. Vermoedelijk heeft hij de tekst over de jaren voor 1482 slechts hier en daar van toevoegingen voorzien. | ||||||||||
3. De handschriftenDe Excellente cronike is niet alleen bewaard in de druk uit 1531 maar ook in verschillende handschriften. Zeven dateren nog uit de vijftiende eeuw. Een daarvan, handschrift Douai, Bibliothèque Municipal, 1110, bevat een afbeelding van een scheepje. Daarop doelde Andries de Smet toen hij schreef ‘so staet in sommeghe coronijcken een schip ghemaeckt’. Het is daarom goed eerst naar dit handschrift te kijken, alvorens de andere zes ter sprake te brengen. Het handschrift uit Douai bevat de integrale tekst van de Excellente cronike tot 1482. Het is rijk voorzien van illustraties en bevat bovendien een omvangrijke voortzetting en talrijke zestiende-eeuwse aantekeningen in de marge. Het handschrift vertoont sporen van intensief gebruik. Behalve de marginale notities, die vaak een samenvatting geven van de vijftiende-eeuwse tekst en soms aanvullingen daarbij, zijn er ook diverse correcties, vooral waar het namen van personen en plaatsen betreft.Ga naar eind12 Ook heeft het handschrift een zestiende-eeuwse inhoudsopgave die correspondeert met een eveneens zestiende-eeuwse foliëring. Vermoedelijk vervangt deze een contemporaine foliëring. Inhoudsopgave, marginale notities en voortzetting zijn in een en dezelfde hand geschreven. Uit de inhoudsopgave valt af te leiden dat de codex niet integraal bewaard is gebleven. De tekst is ongeschonden, maar een aantal bladen met kaarten van de Nederlanden, Vlaanderen, Henegouwen en Zeeland is verloren gegaan.Ga naar eind13 Verder bevatte het handschrift een ‘Prophetie ende voorzegghinghe van tlandt van Vlaendre ghevonden te Brugghe int clooster ten Eechoutte’, betrekking hebbend op gebeurtenissen in 1468. Het moet hier gaan om de profetie over de toekomst van Vlaanderen die omstreeks 1400 werd opgesteld door Lubert Hautscilt, abt van de Eechoutabdij. Ook uit een ander handschrift is bekend dat deze profetie werd toegepast op gebeurtenissen in 1468.Ga naar eind14 De hiervoor aangehaalde passage in de gedrukte kroniek over het auteurschap van De Roovere dateert niet pas van 1531 maar komt al voor in het laat-vijftiende-eeuwse handschrift Douai, Bibliothèque Municipal, 1110:Ga naar eind15 | ||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||
Afbeelding 1. Handschrift Douai, Bibliothèque Municipale, 1110, f. 21r. Slot van de inhoudsopgave. Geschreven door Jacob van Male.
| ||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||
Hier mede zo hendt de Cornike van Vlaenderen beghinnende van Liederic de Buc toten overlidene van Marye van Bourgogne eeneghe dochtere van hertoghe Karle als ghetrauwet hebbende den hedelen hertoghe Maximiliaen van alle de forestiers ende graven die oyt gheweist hebben ghemaect sichtent de Calis Reyse meest by Antheunis de Rovere. Ghescreven bijder hand van Jacop van Malen. Ende was begonnen inden Thor van Bourgogne anno lxxxv ende vulscreven den xxvsten dach van octobre te Brugghe anno xc by my f. Jacob van Male.Ga naar eind16De interpretatie van dit colofon is niet helemaal zonder problemen. Duidelijk is dat Jacob van Male in 1485 is begonnen met het afschrift. Hij deed dit in het Bourgondische kasteel (den Thor van Bourgogne) te Sluis.Ga naar eind17 Het werk is vijf jaar later voltooid in Brugge door f. Jacob van Male, dat wil zeggen de zoon van Jacob. En al zou men kunnen denken dat hier om twee kopiisten gaat, er moet wel sprake zijn van één persoon: Jacob, de zoon van Jacob van Male. De gehele codex is duidelijk door één kopiist geschreven. Wel bevat hij een gedeelte in cursiva, terwijl het overgrote deel in hybrida is geschreven. Er is echter geen enkele aanwijzing dat de overgang in schrifttype samenvalt met een wisseling van kopiist.Ga naar eind18 Jacob van Male schrijft de kroniek tweemaal toe aan De Roovere: in het hierboven aangehaalde colofon en in de aanhef van het handschrift (afbeelding 1).Ga naar eind19 De tekst in het handschrift uit Douai loopt grotendeels gelijkop met die in de druk uit 1531. Toch zijn er vooral in het gedeelte tot 1436 diverse verschillen.Ga naar eind20 Meest in het oog lopend zijn de korte gedichten die Jacob van Male heeft genoteerd.Ga naar eind21 In het handschrift wordt het begin van een nieuw bewind steeds gemarkeerd door een portret van de aantredende forestier of graaf. Dit portret is bovenaan een kolom geplaatst, waardoor er vaak in de voorafgaande kolom ruimte overschiet. Deze vrijblijvende ruimte is gebruikt om een gedichtje te noteren. Soms betreft het spreuken van enkele regels, dan weer een strofe van een rederijkersgedicht (onder meer van De Roovere) en soms gaat het ook om min of meer afgeronde korte gedichten.Ga naar eind22 De tekst in handschrift en de druk is met name voor de periode 1436-1482 (het gedeelte dat aan De Roovere wordt toegeschreven) vrijwel gelijk. Soms ontbreken in de druk enkele specifieke details zoals namen, die mogelijk van minder belang werden geacht toen de kroniek ter perse kwam. Verder zijn er in het handschrift kleine lacunes die te wijten kunnen zijn aan slordigheid van de kopiist.Ga naar eind23 Een enkele keer betrappen we hem op bewuste ingrepen. Zo noteerde hij op f. 307rb de overlijdensdatum van een familielid, een gegeven dat naderhand is doorgehaald.Ga naar eind24 Al bij al zijn de verschillen gering. De ingrepen van Andries de Smet, die in de druk enkele keren zo nadrukkelijk op de voorgrond treedt, zijn dus beperkt van omvang. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de Excellente cronike van Vlaenderen na 1485 nog ingrijpend is herzien. Het handschrift-Douai is na voltooiing door Jacob van Male nog voorzien van een voortzetting die werd geschreven door Rombout de Doppere. Hij was secretaris van Gillis de Baerdemaker, hulpbisschop te Brugge van het bisdom Doornik. Volgens de aanhef betreft het hier het derde boek van De Dopperes kroniek, die de jaren 1488-1490 bestrijkt.Ga naar eind25 De voortzetting zelf heeft echter ook betrekking op de jaren 1482-1488. Hoe dit precies zit verdient nader onderzoek. Hier beperk ik me tot de simpele constatering.Ga naar eind26 Met deze voortzetting zitten we opnieuw in kringen van Brugse rederijkers. Rombout de Doppere was net als Andries de Smet lid van de Brugse Heilige | ||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||
Geestkamer. Hij was betrokken bij de overeenkomst die in 1489 werd gesloten tussen deze kamer en de Drie Santinnen, de tweede rederijkerskamer in Brugge.Ga naar eind27
In de stadsbibliotheek van Brugge bevinden zich twee handschriften met de Excellente cronike van Vlaenderen. Eén daarvan, handschrift 436, is tot op heden vaak over het hoofd gezien.Ga naar eind28 De codex is geschreven door twee kopiisten. De eerste schreef vanaf het begin tot en met folium 117v, waarna er twee bladen ontbreken.Ga naar eind29 Hij was gevorderd tot 1440. Aan het begin van de kroniek schreef hij een inhoudsopgave die doorloopt tot aan de dood van Maria van Bourgondië. Hiermee worden zijn bedoelingen duidelijk. Hij was van plan de gehele kroniek tot aan de dood van Maria af te schrijven. En al is hij niet verder gekomen dan 1440, zijn legger moet de volledige tekst van de kroniek hebben bevat. Vermoedelijk bevatte dit voorbeeldhandschrift ook een inhoudsopgave. In elk geval heeft de kopiist van het Brugse handschrift zijn inhoudsopgave achter elkaar door geschreven, zonder de paginanummers in te vullen. Pas naderhand zijn in deze voltooide inhoudsopgave verwijzingen naar folia in het handschrift genoteerd. Aan het slot van de inhoudsopgave wordt De Roovere als auteur genoemd (afbeelding 2): Maximiliaen, skeysers sone van Roome, was de xxxiiste grave van Vlaenderen van zijns wijfs weghe vrau Marye, de dochtere vander hertoghe Karle. Ende hadden te gadre drie kijnderen, te wetene Philips, Margriete ende Fransoys. De welke Maximiliaen regierde tlant zoo heerlicke tot den overlijdene van Marye van Bourgogne, ende ooc daer naer, waer of dat desen bouc van cornijcken maer mencioen maect dan tot den overlijdene van Marye van Bourgogne. Ghemaect by Anthuenis de Rovere, alst blijct FolioGa naar eind30Waarschijnlijk is het eerste deel van dit Brugse handschrift het oudst bewaarde met de Excellente cronike. Een expliciete datering ontbreekt, maar het papier waaruit het eerste deel van de codex bestaat werd in 1483 in Damme gebruikt.Ga naar eind31 In of kort na dat jaar moet de kopiist aan het werk zijn gegaan. Deze eerste kopiist heeft zijn werk niet afgemaakt. Een tweede kopiist heeft de draad opgenomen, al was hij niet meer van plan de kroniek voort te zetten tot in 1482. In een aanvulling op de inhoudsopgave schrijft hij over zijn voornemens: Men moet weten dat desen bouc niet varder mencioen maect dan tot den overlidene vanden hertoghe Philips van Bourgogne, hoe wel dat in dese tafle staet van hertoghe Karle, van vrau Marye als maecht zijnde ende van den hertoghe Maximiliaen als grave van Vlaenderen van zijns wijfs weghe. Maer sy also dat yement wille hebben het naervolghende ghemaect bij der handt van Anthuenis de Rovere, een maetsenare, tote overlidene van Marye van Bourgogne, ondersoucket hij zalt wel vinden int langhe. NotaGa naar eind32Zelfs van het plan om te eindigen met de dood van Filips de Goede is weinig terechtgekomen. De tweede kopiist is slechts gevorderd tot in februari 1466.Ga naar eind33 Hij houdt op als het belangrijkste deel van De Rooveres kroniek nog moet komen. Hij moet zich daarvan bewust zijn geweest en wijst zijn lezers erop dat het vervolg van De Rooveres kroniek te vinden moet zijn voor wie zich enige moeite getroost. Op deze manier bevestigt hij nogmaals het auteurschap van De Roovere. Behalve aan het einde van de inhoudsopgave, heeft de tweede kopiist ook elders sporen nagelaten in het deel dat zijn voorganger schreef. De kopiist die het eerste | ||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||
Afbeelding 2. Handschrift Brugge, Stadsbibliotheek, 436, f. 4r. De linkerkolom bevat het slot van de inhoudsopgave; de rechterkolom bevat resp. een colofon, een strofe uit Gruuthusegedicht 10 en een tweeregelige spreuk en is geschreven door Jacob van Male (de tekst in de eerste kolom zou ook van zijn hand kunnen zijn).
| ||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||
deel van handschrift 436 schreef, heeft op diverse plaatsen ruimte open gelaten, naar mag worden aangenomen met de bedoeling dat daar illustraties zouden komen. De tweede kopiist, kennelijk ontevreden met dit overschot aan lege ruimte, heeft een deel hiervan gevuld met korte gedichten.Ga naar eind34 Het gaat ten dele om dezelfde gedichten die ook in het handschrift uit Douai staan. Maar de verwantschap tussen beide handschriften blijkt nog groter. Het schrift in beide codices komt op vele punten overeen. Horizontale lijnen en diagonale lijnen onder een hoek van ongeveer negentig graden bepalen het schriftbeeld in sterke mate. De vorm van de r en de manier waarop deze letter ligaturen vormt met bijvoorbeeld de voorafgaande t, f of e is in beide codices identiek, terwijl ook de vorm van de z en de g overeen komt. Verder zijn in beide handschriften op dezelfde wijze regelvullingen, initialen en (spaarzaam) penwerkversieringen aangebracht.Ga naar eind35 De tweede kopiist van het Brugse handschrift is dezelfde als de kopiist van het handschrift uit Douai: Jacob van Male. De handschriften Brussel, KB, 13073-74 en Brugge, SB, 437 zijn nadrukkelijk met elkaar te verbinden.Ga naar eind36 Zij zijn op identieke wijze verlucht: het aantreden van alle forestiers en graven wordt gemarkeerd met een wapenschild, en in het laatste deel van de kroniek, de regering van Maria van Bourgondië betreffend, zijn ze geïllustreerd met vrijwel identieke tekeningen. Ook de tekst in beide handschriften is vrijwel identiek. Het is daarbij niet duidelijk of de twee handschriften op één legger zijn te herleiden, ofwel dat het ene handschrift een afschrift is van het andere. Deze mogelijkheid is de meest waarschijnlijke. Toch valt vooralsnog niet uit te maken wat het voorbeeld is geweest en wat de navolging. Vergelijking van diverse passages maakt duidelijk dat er zo goed als geen verschillen zijn. Het Brusselse handschrift is geschreven door drie kopiisten en werd, zo blijkt uit het colofon, voltooid ‘up den kersavent anno m cccc lxxxv’. Anthonis de Roovere wordt als auteur genoemd. Het colofon vertoont grote gelijkenis met dat in het handschrift-Douai.Ga naar eind37 Toch bevat het ook weer gegevens die in andere handschriften ontbreken. Zo meldt de kopiist van dit handschrift dat De Roovere niet alleen de kroniek schreef en metselaar was, maar bovendien dat hij ‘een groot Retoroysien’ was. Aan het begin van dit handschrift zijn diverse bladen verloren gegaan. Ook in het Brugse handschrift 437 ontbreken bladen, maar nu aan het eind van de codex. De kroniek breekt hier dus voortijdig af, waardoor onbekend is of het een colofon heeft gehad. Rekening houdend met de grote gelijkenis tussen de twee handschriften is het echter aannemelijk dat dit het geval is geweest. In drie handschriften van hooguit enkele jaren na de dood van De Roovere staat een colofon waarin zijn naam als auteur van de kroniek voorkomt (terwijl dit in een vierde handschrift (Brugge, SB, 437) eveneens het geval moet zijn geweest). De colofons in deze handschriften lijken op elkaar, wat op een gemeenschappelijk voorbeeld wijst. Toch zijn er ook verschillen. Ze laten zien dat De Roovere niet louter een naam was die werd meegekopieerd, maar een bekende auteur over wie men iets wist te melden: dat hij metselaar was, of rederijker, of dat hij in 1482 was overleden. Kort na de dood van De Roovere moet de kroniek als afgeronde tekst zijn beschouwd. In de hiervoor besproken codices werd De Roovere in een colofon als auteur genoemd. In handschrift New York, Pierpont Morgan Library, M. 485 verschijnt zijn naam op een andere plaats.Ga naar eind38 De codex moet in de late jaren tachtig zijn geschre- | ||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||
ven voor een opdrachtgever wiens portret op f. 355r is afgebeeld. Vermoedelijk was hij een lid van de Brugse familie Hueribloc, en mogelijk was hij een geestelijke.Ga naar eind39 Dit handschrift bevat de kroniek van Vlaanderen over de jaren 1420 tot 1477. Aan het begin is er tekstverlies door ontbrekende bladen. Onduidelijk is hoeveel er verloren is gegaan en dus ook of dit handschrift oorspronkelijk begon bij Liederic de Buc. Aan het slot is er geen tekst verloren gegaan: de dood van Karel de Stoute (met nasleep) vormt het bedoelde einde van de kroniek. Net als enkele van de hiervoor besproken handschriften is het voorzien van diverse illustraties. De tekeningen in al deze handschriften worden wel aan één kunstenaar toegeschreven, iets waarvan ik niet overtuigd ben. Dat ze in elkaars directe omgeving vervaardigd zijn, staat natuurlijk wel vast: de betreffende handschriften zijn in de jaren tachtig vervaardigd in Brugge of directe omgeving.Ga naar eind40 Het handschrift-New York sluit grotendeels aan bij de tekst die we in de hiervoor besproken handschriften aantreffen. Toch is er reden juist deze bron eens goed te bestuderen. De samensteller van deze versie van de kroniek van Vlaanderen meldt namelijk dat hij niet alleen gebruik heeft gemaakt van de Excellente cronike maar ook van een andere bron. Op f. 210rv staat een uitweiding over paus Pius ii die ontbreekt in de Excellente cronike.Ga naar eind41 Deze passus eindigt met ‘aldus maect mensioen den bouc van Fasciculus Temporis.’ Het Fasciculus temporum verscheen voor het eerst in 1474 in druk bij Werner Rolevinck. Een jaar later verscheen de Nederlandse vertaling in Leuven.Ga naar eind42 Hoe uitvoerig in het handschrift uit New York gebruik is gemaakt van het Fasciculus verdient nader onderzoek; hier volstaat de constatering dat dit het geval is.Ga naar eind43 Iets verderop laat de samensteller zich opnieuw in de kaart kijken: ‘Item als de voors. paeus comme was tot Anchona so starf hij daer, alzo de ystorye van Anthuenis de Roovere mencioen maect’ (f. 213v). Het verhaalde over paus Pius blijkt, bij vergelijking met de tekst in het handschrift-Douai, ontleend te zijn aan de Excellente cronike.Ga naar eind44 De samensteller van de tekst in het handschrift-New York verwijst naar de Excellente cronike als de Ystorye van Anthuenis de Roouere. Het is opnieuw een aanwijzing dat deze kroniek bekend was in Vlaanderen en dat De Roovere gold als de auteur van een deel ervan. In vijf handschriften uit de vijftiende eeuw wordt Anthonis de Roovere de auteur genoemd van een gedeelte van de Excellente cronike. Het vroegste, handschrift 436 uit de Brugse Stadsbibliotheek, dateert waarschijnlijk uit 1483, de vier andere zijn binnen vijf jaar daarna te dateren. Niet al deze handschriften zijn trouwens geheel onafhankelijk van elkaar: Handschrift Brugge, 436 is voor een deel gekopieerd door Jacob van Male, die tevens het handschrift in Douai afschreef, en handschrift Brugge 437 is legger of afschrift van het Brusselse handschrift. Niettemin kunnen we met recht spreken van een vroege en veelvuldige bevestiging van De Rooveres auteurschap. Zo lang er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel, kunnen we de Excellente cronike voor de jaren 1436-1482 betitelen als Ystorie van Anthuenis de Roovere, in navolging van het handschrift in New York. Behalve de vijf hiervoor besproken handschriften, zijn er twee andere met de Excellente cronike die eveneens uit de late vijftiende eeuw dateren. Ook hierin komt de naam van De Roovere voor, zij het op een minder opvallende wijze: in een acrostichon in een van de jaardichten. De jaardichten, ook wel incarnacioenen geheten, vormen een opvallend element in | ||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||
de Excellente cronike. Twee-regelige versjes, waarin het jaartal van de genoemde gebeurtenis verscholen zit, zijn gebruikelijk in kronieken. In de Excellente cronike, maar ook al in de Flandria generosa C zijn er diverse opgenomen zowel in het Latijn als in het Nederlands. Maar het soort gedichten dat tussen 1465 en 1482 in de Excellente cronike veelvuldig voorkomt, wijkt sterk daarvan af.Ga naar eind45 Ze zijn langer - vaak tien tot twintig verzen - en veelal in een uiterst complexe rederijkerstaal geschreven. Het eerste duidelijke voorbeeld van zo'n gedicht, geschreven naar aanleiding van de dood van Filips de Goede, is niet alleen illustratief omdat alle kenmerken van het genre hier duidelijk aanwezig zijn, maar is bovendien van belang omdat het expliciet aan De Roovere wordt toegeschreven. In de druk uit 1531 gaat aan het gedicht dit opschrift vooraf: ‘¶ Dit es tIncarnacioen vanden overlijdene vanden edelen hertoghe Phelips. Anno m cccc ende lxvij ghestelt vanden eerweerdeghen rethorisijn Anthonis die Roovere salegher ghedachten’ (f. 130v). Desondanks verwerpen Lemaire en Rouzet het auteurschap van De Roovere in hun bespreking van deze druk. Ze schrijven over het gedicht: ‘Die tekst is [...] in geen van de drie 15de-eeuwse handschriften van deze kroniek te vinden. Wij zijn dan ook geneigd dit gedicht als een latere inlassing te beschouwen.’ Anders dan gemeld staat dit gedicht wél in een van de vier (!) aan hun bekende handschriften. Maar bovendien staat het in twee andere vijftiende-eeuwse handschriften met de kroniek.Ga naar eind46 In geen van deze bronnen staat het opschrift waarin De Roovere als auteur wordt vermeld. Bij nader toezien blijkt echter dat de auteur zijn naam heeft verwerkt aan het slot van het acrostichon, waarin achtereenvolgens de naam van de hertog, het jaar en de plaats van overlijden zijn te lezen: Phelippus dux Burgundie mcccclxuii in Brugghe. In de twee laatste verzen volgen dan een R en een O, waarbij die laatste letter het begin vormt van het woord ‘Overe’, zodat hier ROvere te lezen valt. Ook elders in de kroniek staan incarnacioenen waarin het acrostichon op dergelijke wijze gelezen moet worden. Een bevestiging van deze leeswijze is te vinden in het hiervoor reeds besproken handschrift in Douai en in handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 132 A 13. Alle letters van het acrostichon zijn er met rode inkt geschreven, inclusief het gehele woord ‘Overe’.Ga naar eind47 Ook in handschrift Parijs, Bibliothèque National, Néerl. 106 staat het gedicht op de dood van Filips de Goede.Ga naar eind48 Daar is het acrostichon echter niet opvallend gemarkeerd. | ||||||||||
4. Een korte kroniekNiet alleen zijn er zeven handschriften met de Excellente cronike waarin de naam van De Roovere voorkomt, er is bovendien een korte kroniek waaraan zijn naam verbonden is. Deze kroniek verhaalt over de gebeurtenissen rond het huwelijk van Karel de Stoute en Margareta van York in juli 1468, en heeft als titel ‘De blyde incompste van vrauw Margriete van Yorck, trauwende met hertoghe Carel van Bourgondien, grave van Vlaendren, met de bruyloft, spelen ende tournoyen binnen de stadt van Brugghe.’Ga naar eind49 De tekst van deze korte kroniek is uitvoeriger dan het relaas over deze gebeurtenissen in de Excellente cronike.Ga naar eind50 Vergelijking maakt duidelijk dat de tekst in de Excellente cronike een bekorte versie is van de tekst zoals we die kennen uit het zelfstandig overgeleverde kroniekje. Die zelfstandige tekst eindigt in het enig bekende | ||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||
handschrift met de woorden Explicit A. Roovere 1468. Op grond hiervan kan Anthonis de Roovere als auteur worden beschouwd. Lievens heeft deze toeschrijving echter aangevochten en besluit dat waarschijnlijk alleen het afsluitende gedichtje van vier regels van De Roovere is.Ga naar eind51 Ik ben het hierin niet met Lievens eens en ik ben niet overtuigd door zijn argumenten contra het auteurschap van De Roovere. Ik laat ze hier kort de revue passeren. 1o) Lievens meent dat een auteur zijn eigen tekst nooit zal ondertekenen met Explicit A. Roovere 1468. Wel zou een kopiist een eigen afschrift zo kunnen signeren. Lievens houdt er daarom rekening mee dat De Roovere de kopiist is geweest. Omdat het handschrift zo goed als zeker van na De Rooveres dood dateert is die mogelijkheid gevoegelijk uit te sluiten. Ik zie bovendien niet in waarom een latere kopiist een tekst van De Roovere niet zou kunnen hebben toeschrijven met deze formulering, terwijl elders (in een handschrift van omstreeks 1600) bijvoorbeeld gedichten van dezelfde auteur worden besloten met finis per Roovere.Ga naar eind52 2o) Er zijn namen van edelen verhaspeld of apert fout. Lievens neemt aan dat De Roovere dergelijke fouten niet zou maken. In de eerste plaats sluit ik niet uit dat De Roovere, die niet tot de inner circle van de adel behoorde, op dit gebied fouten maakte (hij was tenslotte geen heraut). Maar bovendien is het goed mogelijk dat er ook bij het kopiëren fouten zijn ontstaan. 3o) Frequent gebruik van het woord voirsseid is volgens Lievens ondenkbaar bij een literaire auteur. Hij gaat hiermee echter voorbij aan het feit dat het gebruik van dit woord eigen is aan het genre van de kroniek. Hetzelfde zien we in het werk van contemporaine Franstalige literatoren. Zo zien we in de Mémoires van Olivier de La Marche herhaaldelijk woorden als ladicte en ledit.Ga naar eind53 4o) Gebruik van Franse namen voor de maanden zou er op wijzen dat de kroniek uit het Frans is vertaald. Als deze namen al een directe invloed van een Frans voorbeeld verraden, hoeft dit nog niet te betekenen dat we met een integrale vertaling te maken hebben (in elk geval is het geen vertaling van een van de bewaard gebleven Franse teksten). Over het auteurschap zegt het m.i. helemaal niets. 5o) In de kroniek staat hoe een leeuw tijdens een van de banketten van tafel naar tafel loopt, met op zijn rug een scaepherdinne, houdende inde hand eene costelicke banniere metter wapene van Borgonjen. Het herderinnetje is volgens Lievens niet op haar plaats in de vijftiende eeuw - ‘Zou dit elitaire milieu in 1468 aan zo'n boers meisje de wapens van de heer toevertrouwen?’ - en hij wijst op het feit dat de druk uit 1531 te zelfder plaatse over cheraphinne spreekt.Ga naar eind54 Het verslag van de Bourgondische hofauteur Olivier de La Marche is wat betreft de entremets tijdens de banketten veel uitvoeriger dan het verslag van De Roovere. Niet vreemd want La Marche was belast met de organisatie hiervan. Hij schrijft: ‘laquelle bergiere tenoit en sa main une grande banniere de Bourgoingne.Ga naar eind55 Het is duidelijk dat de hoge heren hun wapen wel toevertrouwden aan het gewone herderinnetje. De toeschrijving aan De Roovere in het enige handschrift met deze kroniek uit 1468 is serieus te nemen. Ik zie vooralsnog geen valide bewijzen voor het tegendeel.
Dat De Roovere deze tekst schreef hoeft niet te verwonderen. Uit de stadsrekeningen van Brugge is bekend dat hij een belangrijke rol speelde bij de voorbereiding van de festiviteiten. Hij is betrokken geweest bij de togen die werden opgericht bij de | ||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||
intocht van Margareta. En juist op dit punt is zijn kroniek veel uitvoeriger dan alle andere bronnen. Het verschil met het verslag van La Marche is juist hier opvallend.Ga naar eind56 De Roovere pakt flink uit bij de beschrijving van de togen en hij besteedt daarbij de meeste woorden aan hetgeen de poorterij ten beste geeft. Precies voor die toog ontvangt hij een betaling van meer dan veertien pond groten.Ga naar eind57 | ||||||||||
5. BesluitAnthonis de Roovere is een van de belangrijkste Nederlandstalige auteurs uit de vijftiende eeuw. Hij schreef gedichten en toneel, en heeft bovendien een omvangrijke kroniek op zijn naam staan. Met deze constatering is lang niet het laatste woord gesproken over de Excellente cronike van Vlaenderen. Inhoudelijk onderzoek, waarbij volop aandacht zal moeten zijn voor het toetsen van de getrouwheid van de kroniek, is van groot belang voor wie deze kroniek wil gebruiken als belangrijke bron voor de geschiedenis van vooral Brugge in de Bourgondische tijd. Voorts dienen de verschillende getuigen van deze tekst te worden vergeleken, omdat het daardoor mogelijk wordt nauwkeuriger te bepalen wat van De Roovere is en wat aan latere bewerkers valt toe te schrijven. Een globale vergelijking doet vermoeden dat de verschillen voor de jaren 1466 tot 1482 betrekkelijk gering zijn. Ook is een onderzoek naar het bronnengebruik van groot belang. De Roovere zal ten dele geput hebben uit eigen waarneming, maar heeft bovendien gesteund op de meest diverse mondelinge en schriftelijke bronnen. Sommige daarvan laten zich vrij makkelijk aanwijzen, andere zullen vermoedelijk altijd verborgen blijven. Verder moet de vraag gesteld worden waarom De Roovere deze kroniek schreef en vanuit welke optiek. Er zou wel eens samenhang kunnen zijn met het jaargeld dat hem in 1466 werd toegekend. Tenslotte is een nader onderzoek van de voortzettingen van deze kroniek gewenst, alleen al omdat twee daarvan aantoonbaar het werk zijn van leden van de Brugse Heilige Geestkamer waarvan ook De Roovere lid was. De Excellente cronike van Vlaenderen is een belangrijke en uiterst rijke bron die nauwelijks bekend is en zowel in het onderzoek naar de vroege rederijkerij (in het bijzonder De Roovere) als in dat naar de Bourgondische geschiedenis vaak over het hoofd is gezien. De tekst is omvangrijk en een goede editie ontbreekt. Dat mag echter geen belemmering zijn dit grote werk van De Roovere de plaats te geven die het toekomt.
|
|