Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 117
(2001)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
H. Duits
| |
1. InleidingDe remonstrantse predikant Geeraardt Brandt is vooral bekend gebleven als biograaf en (kerk)historicus. Zijn plaats in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur dankt hij aan zijn biografieën van Hooft (1677) en Vondel (1682) en aan het, postuum verschenen, monumentale Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruyter (1687). Zijn Levens van Hooft en Vondel markeren het begin van de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving.Ga naar eindnoot1 Met deze schrijversbiografieën schiep Brandt een tekstmodel dat veel zou worden nagevolgd.Ga naar eindnoot2 De biografie van De Ruyter geldt als een meesterwerk en kan worden beschouwd als het epos van de Nederlandse zee-oorlogen.Ga naar eindnoot3 Als kerkhistoricus is Brandt in de eerste plaats de auteur van de vierdelige Historie der Reformatie,Ga naar eindnoot4 een werk waarvan vooral de eerste twee delen nog steeds worden geraadpleegd door kerkhistorici van diverse pluimage. De auteur laat zich erin kennen als een irenisch en tolerant mens met een afkeer van elke vorm van godsdienstig fanatisme.Ga naar eindnoot5 Vergeleken met deze, soms omvangrijke, prozawerken, maakt zijn poëzie maar een bescheiden indruk en de aandacht ervoor bij de literatuurhistorici is dan ook lange tijd vrij gering geweest, misschien met uitzondering van Penon en Van Es.Ga naar eindnoot6 Dat - in onze ogen - bescheiden dichterschap neemt overigens niet weg dat Brandt als dichter en bloemlezer in zijn eigen tijd aanvankelijk de nodige pretenties had. Zowel Grootes als Smits-Veldt hebben laten zien dat hij vanaf 1648 in de startblokken stond om de fakkel als toonaangevend gelegenheidsdichter over te nemen, nadat hij al in 1644 in de literaire wereld het nodige opzien had gebaard met zijn - later door hem verworpen - gruweldrama De veinzende Torquatus en zich daarna met grote ambitie op de literatuur had gestort,Ga naar eindnoot7 misschien wel aangespoord door Barlaeus, zijn mecenas.Ga naar eindnoot8 Het streven naar een leidende positie in de Amsterdamse literaire wereld heeft waarschijnlijk maar kort geduurd. Het leven en de liefde stuwden de ambitieuze jon- | |
[pagina 322]
| |
Portretgravure G. Brandt de jonge. Afbeelding uit Tien predikatien, UBL sign. 512 E 9:1.
| |
[pagina 323]
| |
geman al spoedig in geheel andere richting:Ga naar eindnoot9 de uurwerkmaker begon in 1649 zijn studie aan het Remonstrants Seminarium. In het jaar van zijn proponentsexamen, 1652, trouwde hij met Suzanna van Baerle en nam hij een beroep aan als predikant naar de remonstrantse gemeente van Nieuwkoop. Vandaar vertrok hij in 1660 naar Hoorn en eerst in 1667 keerde hij terug naar Amsterdam om daar dit ambt op zich te nemen. Al spoedig zullen zijn kerkelijke, historische, filologische en biografische werkzaamheden zodanig beslag op hem hebben gelegd, dat hij van een leidende rol in het Amsterdamse literaire leven zal hebben moeten afzien.Ga naar eindnoot10 Hij zal voor het ‘echt’ beoefenen van de poëzie niet over genoeg ‘ruimte van ledigen tydt’ hebben beschikt, iets wat in zijn ogen een eerste vereiste voor een geslaagd dichterschap was.Ga naar eindnoot11 Al vloeide er nog wel de nodige poëzie uit zijn pen, zijn echte artistieke inspanning werd grotendeels opgeëist door geschiedschrijving en biografie, daarin lag zijn kracht en betekenis. Geheel in de lijn van zijn beide schrijverslevens werd, na zijn dood, ook aan Geeraardt Brandt zelf een levensbeschrijving gewijd. Zijn kleinzoon, de dichter Joan de Haes, schreef omstreeks 1712 een bewonderende biografie van zijn grootvader, die echter pas in 1740, zeventien jaar na de dood van De Haes, en vermeerderd met andere teksten, werd gepubliceerd.Ga naar eindnoot12 Ik ga hier niet in op Het leven van Geeraert Brandt, maar wil alleen de aandacht vestigen op de volgende passage in dat werk: Een der grootste wederwaerdigheden mijnen grootvader in zijn' levenstijt overgekomen was het verlies van zijnen zoon Geeraert, die in den bloei zijner jaren dezer weerelt overleedt: wiens oogen hy look met zoodanige droefheit, die onbeschrijfelijk was; gelijk hy zelf getuigt in het Leven van dezen zoon, door hem gestelt, en naderhant in den jare 1705. uitgegeven.Ga naar eindnoot13 Uit deze verrassende passage blijkt dat Geeraardt Brandt zich niet beperkt heeft tot drie Levens, maar dat hij nog een vierde biografie heeft geschreven: die van zijn jonggestorven zoon Gerard, in leven predikant van de remonstrantse gemeentes van Schoonhoven en Rotterdam. Ik heb de indruk dat geen van onze literatuurhistorici deze levensbeschrijving ooit onder ogen heeft gehad, want er is in de literatuurgeschiedenis geen spoor van te vinden. Het ziet er naar uit dat aan de lezers van De Haes' biografie de geciteerde passage ook is ontgaan of dat zij geen moeite hebben gedaan dit Leven op te sporen. De biografie is onder de titel Het leven van Geerardt Brandt de jonge, met een eigen titelpagina en een eigen paginering, toegevoegd aan de postume bundel Tien predikatien (1704) van Gerard Brandt jr.Ga naar eindnoot14 De tekst heeft een omvang van zeventig pagina's en is daarmee iets korter dan het Leven van Vondel. Op de titelpagina staat geen auteur vermeld. Ook in het voorwerk van Tien predikatien vinden we geen verwijzing naar Brandt Sr. als auteur van de levensbeschrijving. Noch uitgever Barent Bos noch de editeur van de preken en het Leven, Johannes Brandt,Ga naar eindnoot15 de jongste zoon van Geeraardt Brandt Sr., noemen vader Brandt als auteur. Johannes schrijft in zijn ‘Voorreede aan den Christelyken lezer’ dat hij naast de preken van zijn broer een ‘kort verhaal van zijn Leven’ opneemt ‘meest dienende voor den geenen, die de verdraagzaamheit beminnen’.Ga naar eindnoot16 Waarom het auteurschap van Brandt Sr. verzwegen wordt is mij een raadsel, want men mag toch aannemen dat diens naam in 1704 nog aantrekkingskracht had. Wel kan het feit dat dit Leven anoniem voorkomt in een bundel preken verklaren | |
[pagina 324]
| |
waarom deze tekst aan de literatuurhistorici is ontgaan. Tot voor kort hadden zij nauwelijks of geen aandacht voor het materiaal dat preken boden. | |
2. Opbouw van Het leven van Geerardt Brandt de jongeHet Leven vertoont de vertrouwde retorische structuur van een zeventiende-eeuwse biografie: een inleiding, een chronologisch verteld levensverhaal, een brede schets van de persoonlijkheid en een slot.Ga naar eindnoot17 Het exordium is kort en vooral een apologie voor de levensbeschrijving van ‘uitsteekende mannen’. Lezers kunnen er ‘hun voordeel [...] uit trekken’ en ‘hunne plichten leren’.Ga naar eindnoot18 Met zulke formuleringen accentueert de biograaf expliciet de exemplarisch-didactische functie van zo'n tekst. Het begin van de narratio volgt ook een geijkt patroon: eerst aandacht voor het voorgeslacht, hier beperkt tot de ouders, dan voor de geboorteplaats Nieuwkoop, waarna we dag en uur van Gerards geboorte vernemen, 6 april 1657 om half elf 's avonds. Op deze mededeling volgt een uitwijding over illustere mannen die ook op 6 april werden geboren: J.C. Scaliger, Joachim Camerarius, Hugo de Groot en last but not least Socrates. We lezen over de naamgeving en de traditie waarin de naam Gerard staat - hij is de vijfde van die naam -, en iets over de andere kinderen uit het gezin. Dan volgt het vertrek van het gezin Brandt naar Hoorn. Hierna wordt de focus langdurig gericht op de educatie en de opleiding van Gerard, samen met die van zijn broer Caspar. Deze episode duurt tot en met Gerards proponentsexamen aan het Remonstrants Seminarium waarmee zijn opleiding wordt afgesloten. Vanaf het moment dat hij beroepbaar is begint het leven als predikant. Zijn eerste standplaats - van 1678 tot 1680 - wordt Schoonhoven, gevolgd door Rotterdam, waar hij van 1680 tot aan zijn vroegtijdige dood in 1683 staat.Ga naar eindnoot19 Nauwelijks in Schoonhoven moet hij voor vier maanden naar Dokkum, een remonstrantse enclave in Friesland,Ga naar eindnoot20 om deze vacante gemeente te bedienen. Hij brengt er een barre zij het vruchtbare winter door en ontmoet veel interessante personen. Terug in Schoonhoven gaat hij in de zomer van 1679 een maand naar de kleine gemeente van Kampen die ook vacant is.Ga naar eindnoot21 Van hieruit maakt hij toeristische uitstapjes naar de Noordoost-Veluwe, bezoekt in Epe de zuster van de predikant-dichter Franciscus Martinius van wie hij verneemt hoe het de literaire nalatenschap van haar broer is vergaan: ‘verwaarloost, verstrooit en verscheurt’.Ga naar eindnoot22 We mogen aannemen dat dit bezoek heeft plaatsgevonden op instigatie van zijn vader die nogal positief oordeelde over de poëzie van Martinius.Ga naar eindnoot23 Gerard brengt eveneens een bezoek aan de sinds kort in Deventer gevestigde dichterpredikant Arnold Moonen.Ga naar eindnoot24 Pas na zijn terugkeer in Schoonhoven kan hij zich ongestoord wijden aan zijn eigen gemeente. In Gerards predikantenbestaan krijgen enkele aspecten een sterk accent. Dat geldt in de eerste plaats voor zijn bijzonder retorisch talent. De biograaf demonstreert regelmatig hoe de jonge dominee te werk gaat om zijn publiek te moveren. Andere aspecten zijn Gerards irenisme en tolerantie, vooral in de discussie met andersdenkenden, in het bijzonder de contraremonstranten. Daarnaast benadrukt de biograaf veelvuldig dat Gerard geliefd was als predikant, niet alleen in zijn eigen gemeentes, maar in elke remonstrantse gemeente waar hij optrad. Dit blijkt uit de constant grote toeloop van gelovigen, ook van andere gezindten, die de welsprekende predikant komen beluisteren. | |
[pagina 325]
| |
Over Gerards persoonlijk leven en huiselijk bestaan vernemen we relatief weinig. De biograaf staat wel even stil bij Gerards huwelijkskeus en zijn uitgesproken opvattingen daarover. We lezen dat zijn vrienden verschillende huwelijkskandidaten aandroegen die hem niet konden bekoren, waarschijnlijk omdat hun achtergronden niet strookten met zijn coornhertiaanse ideeën inzake rijkdom en bezittingen. Hij was van mening dat de groote rykdommen weinig toebraghten tot het waar geluk van een goedt Christen, dat een middelbaare staat de beste was, en 't meeste genoegen baarde.Ga naar eindnoot25 Daarom koos hij voor ‘een maaght van maatige middelen’ die ‘vrolyk van geest, en goedtaardigh’Ga naar eindnoot26 was. Met deze ‘maaght’, Elizabeth Verduin, trouwde hij in 1680. In de loop van het verhaal vernemen we dat uit hun huwelijk twee kinderen werden geboren, een dochter Suzanna en een zoon Willem. Verder blijft zijn huiselijk leven buiten beeld. Slechts eenmaal lezen we over zoiets persoonlijks als een vakantiereisje met vrienden naar de Zuidelijke Nederlanden, maar het verslag daarvan is toch vooral toegespitst op de wel gezochte, maar niet verkregen confrontatie met de befaamde jezuïeten-prediker Cornelius Hasart.Ga naar eindnoot27 Duidelijk is dat voor de biograaf het persoonlijk bestaan volledig ondergeschikt is aan het beroepsleven van zijn subject. Veel aandacht krijgen de ziektes die als een rode draad door het levensverhaal lopen. Vanaf het begin van het Leven wordt de lezer geattendeerd op Gerards kwetsbare gezondheid, het eerst als hij nog leerling is van de Latijnse school in Hoorn. Al op een vroeg moment lezen we na een passage over een ziekte als commentaar: ‘Dit waaren waarschouwingen, die hem zijn zwakheit en broosheit voor oogen stelden. Ook leerde d'uitkomst, dat hy een schat droeg in een broosch vat’.Ga naar eindnoot28 Later wordt hij regelmatig kortere of langere tijd door ziektes uitgeschakeld, een enkele keer zelfs zodanig dat hij meent de dood onder ogen te moeten zien. Daarnaast lijdt hij chronisch aan ‘graveel, die quaal der geleerden, en 't gevolg van 't veel blokken der geenen, die meest altijdts zitten’.Ga naar eindnoot29 De biograaf staat in het bijzonder stil bij Gerards laatste ziekte die tot zijn dood zou leiden. Het valt op hoezeer hij het accent legt op het exemplarisch-christelijke karakter van zijn sterfbed en hoe de beschrijving erop is gericht de lezer te stichten en te moveren. De lezer kan alle stadia volgen, elk memorabel woord of getuigenis, tot en met Gerards laatste woorden. Ook het verdriet van de nabestaanden en de ontsteltenis en droefenis in zijn gemeente wordt gememoreerd evenals het verlies in ruimere zin, ‘de schaade, die de kerk, en de zaake der liefde, vrede en verdraaghzaamheit door zyn sterven overquam’.Ga naar eindnoot30 Ook de belangrijkste gebeurtenissen na het sterven worden de lezer niet onthouden. We lezen hoe drie kunstenaars de trekken van de dode vastleggen en hoe vanuit de kring rond de Rotterdamse dichter Joachim Oudaan rouwdichten worden gepubliceerd.Ga naar eindnoot31 Op 27 december 1683 volgt de begrafenis in de Franse kerk; de volgende dag leidt dominee Johannes Molinaeus de rouwdienst in een overvolle kerk waarbij de emoties weer hoog oplopen, want de toehoorders luisterden aandachtelyk met neergeslagen gemoedt, weenende oogen, en zwaare zuchten; inzonderheit toen hy de deughden en gaven van den overleden ontvoude, en de leste woorden van den stervenden verhaalde.Ga naar eindnoot32 | |
[pagina 326]
| |
Opmerkelijk in de narratio is dat de biograaf-verteller veelvuldig intervenieert en commentarieert. Ik geef twee voorbeelden. Als gevolg van de elkaar snel opvolgende sterfgevallen onder de predikanten van de remonstrantse gemeente besluit men onder anderen Gerards broer Caspar, predikant in Alkmaar,Ga naar eindnoot33 naar Rotterdam te beroepen. De biograaf presenteert het verloop van deze gebeurtenissen in een continu verslag waarin geen plaats is voor andere zaken. Plotseling echter onderbreekt hij dit lopende verhaal om uitleg te geven over het hoe en waarom: Deeze veranderingen in Geeraardts dienst te Rotterdam voorgevallen heb ik hier aan een willen schaakelen, als voorbooden van noch grooter wisselvalligheit der menschelyke zaaken.Ga naar eindnoot34 Even verderop lezen we dan dat collega-predikant Christiaan Hartsoeker plotseling sterft. De biograaf legt nu uit dat binnen de tijd van elf maanden alle drie de remonstrantse predikanten die in Rotterdam stonden toen Gerard daar aantrad, zijn overleden en citeert een prospectieve uitspraak van Gerard daarover: ‘Zal 't hier dus gaan, dan is 't nu mijn beurt’. Meteen daarop geeft de biograaf-verteller als commentaar: ‘Dit woordt werdt daar na al te waar bevonden’.Ga naar eindnoot35 Bij het karakterportret gaat de biograaf niet alleen in op de verschillende talenten en eigenschappen van Gerard, maar staat hij ook stil bij de aard van diens prediking en zijn opvatting van het ambt. Zijn preken waren ‘enkele deughdelessen en opwekkingen ter godtzaaligheit’.Ga naar eindnoot36 Hij wijst erop dat Gerard de liefde en achting genoot van niet alleen de Rotterdamse remonstranten, maar ‘zelfs van alle gemaatighde Contraremonstranten’.Ga naar eindnoot37 Hij preekte helder en vermeed zaken of spitsvondigheden die tot twistappel konden worden. Streng preekte hij tegen ‘de gemeene landtgebreeken van haat en nydt, gierigheit en ongerechtigheit, overdaadigheit, grootsheit, hovaardy en wereltsche pracht’.Ga naar eindnoot38 Zijn preken waren oproepen ‘tot liefde, vrede en onderlinge verdraaghzaamheit’.Ga naar eindnoot39 Nog eenmaal wijst Brandt op de aangeboren welsprekendheid van zijn zoon, die ‘door natuur meer dan door konst, en oeffening [was] verkregen’, en die ‘alle harten beroerde en alle hartstochten bewoogh’.Ga naar eindnoot40 Hoe bijzonder die retorische begaafdheid was wordt via uitspraken van tijdgenoten geaccentueerd. Tenslotte staat de biograaf nog stil bij zijn gestalte en uiterlijk. In de epiloog vernemen we dat Gerards beide kinderen hem binnen een half jaar in het graf volgden, zodat ‘van dat eedel verstand niet anders [is] overgebleven, dan de gedachtenis van zijn deughden en diensten’.Ga naar eindnoot41 Gelukkig is er nu een aantal van Gerards bewaarde preken in druk verschenen ‘op dat die voortreffelyke Leeraar daar in leeve en spreeke’. De biograaf wijst erop dat deze preken bestemd zijn voor gelovigen van alle gezindten, die er aan herinnerd zullen worden hoe de geliefde predikant steeds weer aandrong op boete, op d'onderhouding der godde[lyke]Ga naar eindnoot42 geboden, op broederlyke vreede, en op d'onderlinge verdraaghzaamheit, het eenigh heelmiddel der gescheurde Christenheit.Ga naar eindnoot43 We kunnen vaststellen dat de biograaf in deze epiloog reclame maakt voor XXXII. Predikatien uit 1685, een eerste bundeling van Gerards preken die werd verzorgd door zijn broer Caspar.Ga naar eindnoot44 Ik vraag me dan ook af of Brandt zijn tekst niet in eerste instantie heeft geschreven met de bedoeling dat die zou worden opgenomen in dit werk. Daarmee zou de biografie een soortgelijke functie van smaakmaker hebben gekregen als Brandts Levens van Hooft en Vondel.Ga naar eindnoot45 Op deze kwestie kom ik nog terug. | |
[pagina 327]
| |
3. Het auteurschapZoals we hebben gezien schrijft Joan de Haes dat zijn grootvader de auteur is van het Leven van Geerardt Brandt de jonge. Maar het titelblad van Gerards biografie noemt Brandt sr. niet als auteur. Hoewel er geen reden is om Joan de Haes niet te geloven, is het goed om het auteurschap van Brandt Sr. ook inhoudelijk te onderbouwen. Het meest voor de hand liggende argument is de stijl. Wie enigszins vertrouwd is met Brandts Levens van Hooft en Vondel zal in deze tekst, mijns inziens, onmiddellijk dezelfde heldere en soepele prozastijl herkennen, een stijl die, zoals Brandt het zelf uitdrukte, ‘geen Poëetsch cieraadt van nooden’ had.Ga naar eindnoot46 Er zijn ook andere argumenten aan te voeren, bijvoorbeeld de exacte dateringen. Dat begint al met het tijdstip van geboorte: ‘'s nachts dicht by half elf uuren’.Ga naar eindnoot47 Men kan in dit geval tegenwerpen dat deze nauwkeurige tijdsbepaling kan zijn aangetekend in de familiebijbel en daarmee toegankelijk voor elke biograaf. Maar er is meer: ook allerlei feiten en gebeurtenissen uit Gerards - en Caspars - school- en studietijd zijn van exacte data voorzien, meestal in de marge, maar soms ook in de lopende tekst. Dit zijn feiten die waarschijnlijk niemand anders dan een vader, die trots is op zijn begaafde kinderen, voor zichzelf ergens heeft vastgelegd. Dat geldt ook voor latere feiten uit Gerards tijd als predikant: data van intredes, van optredens elders, van reizen, bijbelteksten waarover Gerard preekte, citaten uit brieven aan zijn vader, maar ook uit brieven van anderen aan Brandt Sr. Men krijgt de indruk van een hechte band tussen vader en zoon - die in de tekst ook regelmatig wordt geaccentueerdGa naar eindnoot48 - waarbij Gerard zijn vader bij alle belangrijke beslissingen raadpleegde en nauwkeurig van al zijn wedervaren op de hoogte hield. Die band vond zijn uitdrukking in een intensieve briefwisseling. We mogen aannemen dat Brandt Sr. voor zijn biografie volop gebruik heeft gemaakt van de bewaarde brieven van zijn zoon. In de beschrijving van Gerards sterfbed is ook ruimte voor de emoties van Brandt Sr. Zo lezen we hoe het de vader onmogelijk is met zijn zoon te bidden: Ontrent dien rijdt zocht de vader met zijn kranken zoon Godt aan te roepen, maar 't hert was hem zoo beklemt, dat hy niet dan weinig woorden kon voortbrengen, en 't aangevangen gebedt haast most afbreeken. Hy kon dan niet dan tot Godt zuchten, dien hy zijnen zoon beval.Ga naar eindnoot49 De biograaf weet beeldend tot uitdrukking te brengen dat hij niet in staat is het verdriet van de vader over het sterven van zijn zoon - zijn eigen verdriet dus - adequaat weer te geven: en zijn Vader look zijne oogen, met zoodanighe droefheit (over 't verlies van zijn zoon, en zulk een zoon) die onbeschrijffelijk is. Hier moet ik met den Griekschen Schilder, die in zijn schildery Agamemnons aangezicht, toen hy stondt om 't slachten van zijn dochter t'aanschouwen, met een kleedt bedekte, als onmoogelijk achtende die vaderlijke droefheit met verwen af te maalen, insgelijks de vaderlijke rou, die met geen woorden is uit te drukken, met stilzwygen dekken en voor by gaen.Ga naar eindnoot50 Het is ook juist deze passage die Joan de Haes in Het leven van Geeraert Brandt citeert om de ontroostbaarheid van Brandt Sr. te illustreren.Ga naar eindnoot51 De beschrijving van Gerards sterfbed getuigt van een intimiteit waarvan alleen iemand weet heeft die er voortdu- | |
[pagina 328]
| |
rend bij is geweest en zich elke verzuchting herinnert. En dat gaat op voor vader Geeraardt die op 7 december 1683 's avonds aan Gerards ziekbed verscheenGa naar eindnoot52 en alles tot en met het einde op 21 december meemaakte. De conclusie moet zijn dat er geen reden is De Haes' woorden te betwijfelen en dat de biografie door niemand anders dan Geeraardt Brandt zal zijn geschreven. | |
4. Educatie en opleidingAan Gerards educatie en opleiding wijdt de biograaf niet minder dan zeven pagina's.Ga naar eindnoot53 Gerard begint op de Nederduitse school in Hoorn, waarna de Latijnse school volgt, eerst in Hoorn en vanaf 1667 in Amsterdam. Het valt op dat vooral het verblijf op de Latijnse school vanuit een competitieve invalshoek wordt beschreven: we zien de jonge Gerard voortdurend bezig zijn vier jaar oudere broer Caspar ‘met grooten yver te volgen en te achterhaalen’.Ga naar eindnoot54 Vooral op de Amsterdamse Latijnse school kwam Gerard zijn broer dicht op de hielen, wat in 1668 resulteerde in het behalen van de twee hoogste prijzen door de broers. Bij het uitreiken daarvan sprak rector Junius over hen als het nobile par fratrum, ‘het edel paar broederen’.Ga naar eindnoot55 Omdat men Gerard in 1669 nog te jong vond om al aan een academische studie te beginnen, werd hij nog een jaar extra op de Latijnse school gehouden. Vanaf 1670, nog niet helemaal dertien jaar oud, volgde hij de predikantsopleiding aan het Remonstrants Seminarium, waar hij de colleges ging volgen van Philippus van Limborch.Ga naar eindnoot56 Hier ontpopte de jongen zich tot een voorbeeldig student, in het bezit van talrijke talenten en eigenschappen: Schranderheit van verstandt, vlugheit van geest, vaardigheit van begrip, juistheit van oordeel en een staale memorie of geheughenis, en eene booghzaame [flexibele] leerzaamheit vondt men hier by een, en men hadt te twyffelen, wat hier in hem meest uitstak; daar noch by quam een zeedige kleengevoelenheit [discrete bescheidenheid] van zich zelven, die hem nooit verliet, voorts een aangeboore goedtaardigheit en ongeveinsde godtvruchtigheit, die alom in al zijne zeden uitblonk.Ga naar eindnoot57 De biograaf beschrijft Gerard als een ambitieuze en leergierige student die al vroeg blijk geeft van een uitzonderlijke retorische begaafdheid, want men begon ‘zoo wel in de uitspraak als in de leiding der stemme, een taal te hooren, die wonder aangenaam was, en de gemoederen der hoorderen met een lieffelyk geweldt bemaghtigde’.Ga naar eindnoot58 Hij bekwaamt zich in de klassieke talen Grieks, Latijn en Hebreeuws, en in de moderne talen Frans en Engels, en later nog Italiaans. Ook zijn moedertaal vergeet hij niet, want hij zocht alle vlyt aan te wenden om ook in't Hollandtsch zijn styl van schryven en spreeken naar de beste neerduitsche Schryvers, met myding van't geen hem te hard of t'ongemeen voorquam, te richten en te schaven.Ga naar eindnoot59 Speciale aandacht krijgt ‘op't aanraaden van zijn Vader’ het werk van Hooft en Vondel waaruit hij later putte om bij tijd en wijle ‘met te krachtiger indruk te spreeken’.Ga naar eindnoot60 Verder verdiepte hij zich in de eigentijdse wereldlijke en kerkelijke geschie- | |
[pagina 329]
| |
denis en bestudeerde binnen- en buitenlandse geschiedschrijvers, uit wie hij ‘'t aanmerkelijkst en gedenkwaardighst in 't kort bij een trok en tot behulp zijner memorie op't papier stelde’.Ga naar eindnoot61 Opmerkelijk is dat Brandt niets schrijft over het volgen van colleges aan het Amsterdamse Atheneum Illustre, iets dat wel tot de traditie behoorde van de studenten aan het Remonstrants Seminarium.Ga naar eindnoot62 Een nieuw stadium vangt aan als Gerard zijn verworven kennis creatief gaat toepassen. Hij begint ‘meest ter begeerte van zijn vader’ met de vertaling van een Engels theologisch werk dat eerst een paar jaar na zijn dood zal worden uitgegeven.Ga naar eindnoot63 In 1678 debuteert hij als geschiedschrijver, zij het onder pseudoniem, met Tweejaerige geschiedenissen waarin de gebeurtenissen van de jaren 1674 en '75 worden beschreven.Ga naar eindnoot64 Dit werk wordt goed ontvangen door ‘alle liefhebbers der waarheit en vryheit’.Ga naar eindnoot65 De biograaf citeert de diplomaat Abraham de Wicquefort die het boek tijdens zijn gevangenschap op de Gevangenpoort in Den Haag had gelezen en verklaarde ‘dat hy sedert de verandering van't jaar 1672 geen verhaal van zaaken hadt gezien, dat met beter oordeel, meer waarheit en oneenzydigheit was ingestelt’.Ga naar eindnoot66 Zijn vader, ‘weetende hoe zeer 't gevoelen der Remonstranten in Engelandt d'overhandt nam’,Ga naar eindnoot67 had hem, om zijn opleiding af te ronden, graag nog een tijdje naar Oxford en Cambridge gestuurd, maar dat vond geen doorgang. Op 27 september 1678 deed de veelbelovende jongeman zijn proponentsexamen en werd hij ‘geoordeelt [...] bequaam te zijn om tot den publyken dienst in de Societeit of broederschap der Remonstranten gevordert te worden’.Ga naar eindnoot68 Hij kon worden beroepen. | |
5. In het ambtZijn eerste standplaats is Schoonhoven waar hij op 4 december 1678 zijn intrede doet. En passant geeft de biograaf een aardig inzicht in de procedure die bij de Remonstrantse Broederschap werd gevolgd inzake het proponentschap en het beroepen van predikanten. Zo vernemen we dat een proponent verplicht was om een jaar lang vacante gemeentes te bedienen, een verplichting die op Gerard bleef drukken in het eerste jaar dat hij in Schoonhoven stond. Daardoor moest hij al vrij snel na zijn intrede voor ongeveer vier maanden naar Dokkum. Hier vierde hij zijn eerste triomfen als predikant ‘met ongelooffelijke toeloop van allerlei soorte van menschen en gezintheden, inzonderheit Doopsgezinden, zelfs ook Contraremonstranten, en onder de zelve ook eenigen van aanzien en achtbaarheit’.Ga naar eindnoot69 Tot de laatste behoorde onder anderen de befaamde Franeker rechtsgeleerde professor Ulricus Huber die ‘bereidt was kennis met hem te maaken en vriendtschap met hem te houden’.Ga naar eindnoot70 Ook discussieerde hij met de gematigde contraremonstrantse Franeker theoloog Johannes van der Waeijen.Ga naar eindnoot71 De biograaf benadrukt de prudentie en tolerantie van Gerard in de omgang met andersdenkenden. Hij memoreert ook het grote effect van Gerards prediking in Dokkum: ...hunne gemeente wies handt over handt geduurigh aan, en veele yverige Contraremonstrantsche Kerksgezinden werden tot het gehoor zijner Predikatien getrokken, zelfs Vroedtschappen der Stadt, en Diakens der Kerke, tot groot misnoegen der Pastooren, die'er over begosten te schreeuwen.Ga naar eindnoot72 | |
[pagina 330]
| |
Veel aandacht is er voor de conflicten die Gerard eerst in Schoonhoven en later in Rotterdam krijgt met fanatieke ijveraars onder de contraremonstrantse predikanten. In Schoonhoven ontstaat het conflict als Gerard begint met een wekelijkse catechisatie voor de remonstrantse jeugd die ook de belangstelling wekt van contraremonstrantse jongeren.Ga naar eindnoot73 Dit wekt de woede op van dominee Arnoldus MontanusGa naar eindnoot74 die betoogt dat men leider een tydt beleefde, dat de gedulde Arminiaansche secte een Catechisatie hadt opgerecht, daar de Sociniaansche Arminiaansche Blaffaart (dit waaren zijn woorden) de waarheit godtloosselijk hadt bestreden, doch dat het met Godts hulpe haast zou gestuit worden, en dat hy'er zijn best toe zou doen.Ga naar eindnoot75 Tegenover deze nogal grove aanval staat de irenische reactie van Gerard tijdens de eerstvolgende catechisatie. Hij verdedigde zich waardig tegen de aantijgingen en ‘betoonde, dat die maniere van doen met den geest van Christus weinig overeenquam, maar meer met dien van Mr. Johan Calvin.’ Daarbij wees hij fijnzinnig op een uitspraak van Paulus: ‘Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn tegens alle’.Ga naar eindnoot76 Montanus reageerde met het dreigement ervoor te zorgen dat de catechisatie zou worden verboden. De schrijver demonstreert hoe voorzichtig Gerard bleef tegenover de contraremonstranten, die evenwel in groten getale naar zijn catechisatie bleven komen, wat opnieuw Montanus' ontstemming opriep. Gerard met naam en toenaam noemend in een preek, viel hij uit over ‘dien Brandt, dien stookebrandt der kerke, dien Sociniaan, den leerling van Curcellaeus, wiens boek verboden was’.Ga naar eindnoot77 Toen hij in Rotterdam stond bleven de conflicten evenmin uit. Ook dit had weer te maken met het feit dat Gerard door zijn prediking contraremonstranten trok. In de wintermaanden van 1680 had hij al zoveel naam gemaakt dat de orthodoxe predikanten Franciscus Ridderus en Johannes Ursinus onder zijn gehoor werden waargenomen om poolshoogte te nemen.Ga naar eindnoot78 Al gauw viel van contraremonstrantse zijde de geijkte beschuldiging van socinianisme,Ga naar eindnoot79 maar dit had slechts tot gevolg dat mensen nog nieuwsgieriger naar hem werden. Van veel ernstiger aard was het conflict met de Waalse predikant Pierre Jurieu,Ga naar eindnoot80 een uitgeweken hugenoot die hoogleraar in Sedan was geweest en een ‘symbole par excellence de l'intolérance’Ga naar eindnoot81 onder de hugenootse inwijkelingen. Opmerkelijk is hoe Brandt hem introduceert: Dees uit een landt gekoomen, daar men hem en de zijnen vervolgde en hardt viel, liet eerlang in dit landt van vryheit zijn scherpheit tegens de geenen, die van een ander verstandt [opvatting H.D.] waaren dan hy, in zijn lessen blijken.Ga naar eindnoot82 Brandt laat zien hoe Jurieu via de omweg van een aanval op de gehate socinianen de verdraagzaamheid van de remonstranten laakt en hoe Gerard daarop reageert in een zondagspreek. Opvallend is dat de biograaf een deel van het slot van deze preek citeert en daarmee een goede indruk geeft van de manier waarop Gerard zich te weer stelde tegen Jurieu.Ga naar eindnoot83 De preek heeft als onderwerp het verraad van Judas en als tekst de vraag van Jezus aan Judas in Gethsemané: ‘Vriend! waar toe zijt gij hier?’Ga naar eindnoot84 Doelend op de onderdrukking van de hugenoten in Frankrijk door Lodewijk XIV wijst Gerard erop dat men in een tijd leeft waarin buiten het vaderland christenen | |
[pagina 331]
| |
zwaar worden verdrukt en als ballingen naar andere landen moeten vluchten. Echter, eenmaal daar aangekomen maken sommigen van hen zich op om op hun beurt andersdenkenden te vervolgen, zodat de ‘ware christenen’ met Jezus kunnen vragen: ‘Vriendt, waar toe zyt gy hier?’ Gerard is gelukkig in een land te wonen ‘daar alle uiterlijk geweldt ontrent het stuk der religie is uitgeslooten’.Ga naar eindnoot85 Maar, zo gaat hij verder, in tegenstelling met de burgerlijke overheid, zijn er veel ‘Kerkelijken’ die Jezus' boodschap van ‘liefde, vreede en weldaadigheit’ niet uitdragen, maar ‘de trompet van scheldt- en lasterwoorden steeken’. Onder deze haatdragende lieden zijn er die ‘noch verzenght van de vervolging, die ze ontvlooden, met woorden van bitterheit en gal genoegh betoonen, wat ze doen zouden, indien hun maght zigh zoo verre uitstrekte, als hunne wil’.Ga naar eindnoot86 En dan wekt hij zijn toehoorders op tot dank aan God die hen tot een kerk geroepen heeft, daar men al de doolingen verdraaght, maar de vervolgingen verfoeit; daar men nergens meer op dringht, dan op vrede, liefde en verdraaghzaamheit.Ga naar eindnoot87 Hij wijst de eventuele contraremonstrantse aanwezigen op het kenmerk bij uitstek - vooral vanaf het midden van de zeventiende eeuwGa naar eindnoot88 - van de Remonstrantse Broederschap: verdraagzaamheid, en hij betreurt de muren die tussen beide kerken zijn opgetrokken. Ten slotte roept hij zijn remonstrantse medegelovigen op tot steun aan hun kerk ‘daer de vreebanier wordt opgerecht. Laat ons de vreede, de liefde en de weldaadigheit najaagen’.Ga naar eindnoot89 Deze preek bleef niet zonder gevolgen. Brandt beschrijft hoe - naast de reactie van anderen - Jurieu op zijn beurt in een preek reageert en daarbij Gerards woorden zodanig weet te verdraaien dat hij meent deze op socianisme te hebben betrapt. Maar Jurieu's invloed is blijkbaar uitgewerkt, want de biograaf constateert: Doch de Professor verloor veel van zijn toehoorders: want wel twee derde deelen bestonden uit Remonstranten, Collegianten, en andre liefhebbers der onderlinge verdraagzaamheit, die zedert zijn lessen minder bywoonden. Daarna ging 't gerucht, dat het de Professor voortaan wat zachter zou opneemen.Ga naar eindnoot90 In augustus 1683 kreeg Gerard het verzoek van de kerkenraad om wekelijks een college of voorlezing te geven over theologische vraagstukken. De kerkenraad had daar twee bedoelingen mee: men wilde de remonstranten meer kennis bijbrengen en men wilde Gerard meer binden aan de Rotterdamse gemeente.Ga naar eindnoot91 Voor deze colleges zou hij een extra toelage van vijfhonderd gulden 's jaars krijgen. Men kwam overeen dat hij de ene week een theologische kwestie zou behandelen en de andere week een caput uit de kerkgeschiedenis. Al snel werd duidelijk dat men vanuit de publieke kerk poogde om de magistraat ertoe te bewegen deze colleges te beletten. Omdat de lessen over kerkgeschiedenis de gereformeerden de grootste ergernis zouden geven, besloot men die te laten vallen. De theologische colleges zette men door en Gerard begon op 24 september. Midden oktober vervoegden enkele contraremonstrantse predikanten zich bij de magistraat met de boodschap dat men hun wijs had gemaakt dat het om een wekelijkse preek zou gaan, maar dat men had geconstateerd ‘dat het een les was, dewijl 'er geen toepassing werdt gemaakt, noch voor noch naa gebeden of gezongen’.Ga naar eindnoot92 Als de magistraat niets zou doen zou men het hogerop zoeken. Eén van de burgemeesters adviseerde de predikanten zich even rustig te houden opdat hij | |
[pagina 332]
| |
de zaak kon regelen. Hij nam contact op met Gerard en raadde hem aan de contraremonstranten iets tegemoet te komen door de colleges een meer liturgische aankleding te geven. Gerard bracht dit ‘advies’ in de kerkenraad die nu het besluit nam dat men voortaan ‘een vaars van een Psalm, op de stoffe passende, zoude zingen’.Ga naar eindnoot93 Hiermee was de zaak van de baan en kon Gerard ongestoord zijn vrijdagse ‘avontoeffeningen’ geven. Brandt staat niet alleen stil bij Gerards flexibele houding in conflicten met contraremonstranten. Hij laat hem ook een keer zien in de omgang met zijn gemeente waarbij hij uitgebreid uit een preek citeert. Het betreft de nogal persoonlijke preek die Gerard hield op 16 november 1681 nadat hij bijna drie maanden door een ernstige ziekte uitgeschakeld was geweest. Het is een bewogen betoog, gebaseerd op de psalmtekst ‘De banden des doodts hadden my omvangen’Ga naar eindnoot94, dat diepe indruk maakte op de gemeente: Hier was de beweeging der gemoederen uitermaaten groot. Veele toehoorders, die hem aanschouden als uit den dooden verreezen, en hun van Godt, op hunne traanen en gebeden, als weer op nieuw gegeven, konden zijne toepassing en leeringen niet hooren, zonder veel traanen te storten...Ga naar eindnoot95 Vooral het slot van de preek maakte diepe indruk. Eerst beschreef Gerard beeldend zijn eigen situatie waarbij hij zichzelf typeerde als ‘een levendig uitdruksel der goddelijke gunste’.Ga naar eindnoot96 Vervolgens richtte hij zich vermanend tot zijn gemeente wier geestelijke situatie hij als volgt schetste: Ik ben hier nu zoo lang geweest, de liefde der gemeente te mywaarts was uitermaate groot. Ook hoop ik, dat hier en daar eenige zaaden van deucht zijn verspreit. Maar ik moet nochtans met schaamte zeggen, dat'er van buiten aan te zien, en in't algemeen, geen rechte vruchten van mijnen arbeidt worden gezien. D'oude sleur is, en blyft'er. De zelve laauheit bespeurt men, als'er de lust tot iet nieuws af is. De zelve hooghmoedt; de zelve dertelheit heeft d'overhandt.Ga naar eindnoot97 En dan volgen achtereenvolgens ernstige waarschuwingen, een oproep tot bekering, een aanmoediging om het godvruchtige voorbeeld van hun predikant te volgen en ten slotte een emotionele en dwingende oproep tot zijn gelovigen om zodanig te leven dat zij in Christus kunnen sterven en de dood overwinnen. De biograaf erkent dat het hem onmogelijk is de retorische kwaliteiten van zijn zoon adequaat weer te geven: Ik zou den Leezer nu aanwijzen, hoe diep dees sluitreede den toehoorderen in 't hart trof, indien 't my mooghelijk waare met woorden [...] zijn eigen taal, zijn stem, den klank, den toon, de maat, de leiding, de kracht, en de liefllijkheit (sic) van zijn zeggen uit te drukken.Ga naar eindnoot98 | |
6. Een exemplarisch sterfbedIk heb er al op gewezen hoeveel aandacht de biograaf schenkt aan Gerards laatste ziekte en zijn sterfbed.Ga naar eindnoot99 Brandt beschrijft zorgvuldig Gerards voorbereiding op de dood: we zijn er getuige van hoe hij al in een vroeg stadium weet dat hij niet zal genezen, we lezen over zijn godsvertrouwen en hoop, zijn bescheidenheid en gelatenheid, zijn berusting en aanvaarding, zijn christelijke ootmoed en berouw. | |
[pagina 333]
| |
Op zijn sterfbed identificeert Gerard zich soms met Jezus' lijden en sterven, bijvoorbeeld als men hem op een gegeven moment een glas wijn offreert en hij daarop reageert met: ‘Zal ik met Rijnschen wijn gelaaft worden, daar mijn Heylandt met edik, met gal gemenght, werdt gelaaft?’Ga naar eindnoot100 Of als hij Jezus' laatste woorden op zich zelf betrekt en uitroept ‘Vader des hemels en der aarde, in uwe handen beveele ik my zelven’.Ga naar eindnoot101 Door zijn vader liet hij zich meermaals een couplet uit de door Camphuyzen berijmde psalm 73 voorlezen, een tekst die hij ook op zichzelf toepaste: Mijn ziel en wenscht geen hooger lot,
Dan dat ik u maar heb, mijn Godt.
Dan is de rest van geener waarde,
En 'k vraag naar hemel noch naar aarde.
In hooghsten lijfs en zieles noodt,
Hebt gy mijn hert, en hebt 'et heel;
Jaa zelfs op 't puntje van de doodt
Zijt gy, o Godt, en blijft mijn deel.Ga naar eindnoot102
Vooral de laatste dag, 21 december, wordt minutieus gememoreerd. Deze begint 's morgens met een bewogen gebed van zijn Rotterdamse ambtgenoot dominee Pesser. Als tegen de middag een van de aanwezigen aan Gerard vraagt of deze haar nog iets speciaals heeft te zeggen, krijgt zij de opdracht voor Gods ‘heilige oogen in maatigheit, rechtvaardigheit en Christelyke needrigheit’ te wandelen.Ga naar eindnoot103 Als een andere aanwezige hem een soortgelijke vraag stelt, antwoordt hij luid en duidelijk: Niet anders, dan dat gy voortgaat en uitsteekt in oprechte, ongeveinsde, en vierige liefde, en in alle goede werken, om elkanderen op te wekken tot alle goede werken. Want dit is de eenige, en ik ken geen anderen weg.Ga naar eindnoot104 Het zijn Gerards laatste woorden. Niet lang daarna, omstreeks half twee, ‘gaf hy zijnen geest in de handen van zijnen Schepper’.Ga naar eindnoot105 Door de gedetailleerde schildering van dit in alle opzichten exemplarische sterfbed krijgt de biografie nog een zekere religieuze meerwaarde omdat Brandt daarmee als het ware een aan het leven ontleende ars moriendi geeft voor de gelovige christen.Ga naar eindnoot106 Bovendien kan Brandts uitvoerige beschrijving ook bedoeld zijn geweest als een zeker tegenwicht tegen de voorbeeldige en aandoenlijke sterfverslagen, in het bijzonder van kinderen, die - vooral in kringen van de Nadere Reformatie - geliefd waren.Ga naar eindnoot107 | |
7. Intenties van de biograaf: apologie en pleidooiZoals de Levens van Hooft en Vondel twee exemplarische dichters presenteren, zo is Het leven van Gerardt Brandt de jonge de biografie van een exemplarisch remonstrants predikant, een protestants heiligenleven.Ga naar eindnoot108 Gerard is diep gelovig en draagt overtuigend de christelijke waarheden, zoals hij die ziet, uit met het accent op liefde, vrede, verdraagzaamheid, caritas en goede werken. Zijn leven wordt gekenmerkt door de christelijke deugden vroomheid en nederigheid. Opvallend is dat Gerards geloof nergens wordt geproblematiseerd, er is geen | |
[pagina 334]
| |
sprake van een persoonlijke bekering in de zin van ‘de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens’ die bij de contraremonstrantse predikanten zo sterk benadrukt wordt.Ga naar eindnoot109 Hij heeft van huis uit een harmonisch geloof meegekregen. Gerard wordt ook getekend als een irenisch mens met een rotsvaste levensovertuiging. Hij staat open voor andersdenkenden en treedt graag in discussie met contraremonstranten die tot een zekere verdraagzaamheid zijn geneigd. Op de grove en vaak kwaadaardige uitvallen en insinuaties van de zijde van contraremonstrantse ijveraars reageert hij prudent en superieur. Ook de theologische discussie met rooms-katholieke geestelijken gaat hij niet uit de weg zoals tijdens zijn reisje naar de Zuidelijke Nederlanden toen hij ‘de leere der Reformatie met zoo groote zedigheit [verdedigde], dat niemant eenig misnoegen toonde’.Ga naar eindnoot110 Toen hij op diezelfde reis de in het Noorden beruchte jezuïeten-prediker Hasart de gereformeerden en Oldenbarnevelt hoorde smaden, probeerde hij met hem in contact te komen om hem op het foute van zijn handelwijze te attenderen. Hij beschikte over een uitzonderlijk retorisch talent en de biograaf wordt niet moe dat te accentueren. Uit de vele voorbeelden die Brandt geeft blijkt dat Gerard behoorde tot het soort predikanten wier prediking er op was gericht de gemoederen van hun toehoorders zodanig te beroeren dat deze over hun geestelijke situatie gingen nadenken en hun geloof activeerden.Ga naar eindnoot111 Opvallend is dat we Gerard alleen leren kennen als gevierd predikant, maar niet als pastor. We vernemen niets over zijn persoonlijke contacten met de gemeente of met individuele gemeenteleden in allerlei omstandigheden. Evenmin lezen we iets over het gemeenteleven. De biograaf vond dit blijkbaar of niet belangrijk, of Gerard had er in de correspondentie met zijn vader weinig over gemeld. Cultureel en literair beweegt hij zich, zoals we hebben gezien, in dezelfde kringen als zijn vader. Dat geldt ook voor de Rotterdamse literaire kring rond Joachim Oudaan waaruit de rouwdichten kwamen bij Gerards dood. Brandt Sr. en Oudaan kenden elkaar al sedert het begin van de jaren vijftig.Ga naar eindnoot112 Toch heeft de tekst meer te bieden dan alleen het korte leven van een exemplarisch predikant. Geeraardt Brandt ziet ook kans om binnen het kader van de biografie te laten zien dat, zeker op lokaal niveau, de tegenstellingen tussen de publieke kerk en de remonstranten, meer dan zestig jaar na Dordt, nog vrijwel onoverbrugbaar zijn en vaak weinig van hun scherpte hebben verloren, vooral van de kant van de contraremonstranten. Voor hen is de Remonstrantse Broederschap niet meer dan een gedulde dissidente geloofsgemeenschap en nog lang geen erkende. De formele erkenning door de gereformeerde theologen van het feit dat de Republiek een godsdienstig pluriforme staat was en daarmee de principiële aanvaarding van het beginsel van godsdienstige tolerantie zou nog zo'n zeventig jaar op zich laten wachten.Ga naar eindnoot113 In het licht van de actuele tegenstelling tussen gereformeerden en remonstranten overstijgt Het leven van Geerardt Brandt de jonge het zuiver biografische en wordt zowel een apologie van als een pleidooi voor het remonstrantse gedachtegoed en de eigen remonstrantse identiteit. We kunnen vaststellen dat, verspreid over de tekst, de essentiële kenmerken van de remonstrantse geesteshouding er bij de lezer worden ingeprent. De meeste nadruk krijgt het begrip tolerantie dat voor Brandt Sr. het middel bij uitstek is om de ‘gescheurde Christenheit’Ga naar eindnoot114 bij elkaar te brengen. Steeds opnieuw wordt erop gewezen dat de religieuze tolerantie het wezenskenmerk is van de Remonstrantse Broeder- | |
[pagina 335]
| |
schap. Aan het begrip verdraagzaamheid worden, soms in wisselende samenstelling, de begrippen liefde, vrede, vrijheid en caritas (‘weldaadigheit’) gekoppeld. De voortdurende accentuering van al deze begrippen maakt duidelijk dat zij voor Brandt de eigenheid van het remonstrantisme bepalen. En daarmee levert het Leven een bijdrage aan de remonstrantse bewustwording van de eigen identiteit.Ga naar eindnoot115 Met dit kleine persoonlijke werkje is voor de kerkhistoricus Geeraardt Brandt de cirkel gesloten. Aan de hand van het geïdealiseerde leven van zijn zoon ziet hij kans, in kort bestek, nog eenmaal zijn religieuze idealen, zoals hij die ook tot uitdrukking had gebracht in zijn Historie der Reformatie, voor een breed publiek naar voren te brengen. Wat hij zijn lezers wil voorhouden kan ik niet beter weergeven dan met de woorden van Christiane Berkvens-Stevelinck in haar prachtige artikel over de receptie van Brandts magnum opus: Ce que tout homme doit poursuivre, où qu'il demeure, c'est la paix entre les Eglises et la réconciliation entre les ‘frères ennemis’ dans un véritable esprit d'amour chrétien. Seule la tolérance est en mesure d'assurer la paix.Ga naar eindnoot116 | |
8. Een problematische kwestie.Er blijven voor mij twee vragen over. Met welke bedoelingen heeft Geeraardt Brandt het leven van zijn zoon te boek gesteld en door welke oorzaken is de tekst eerst in 1704 gepubliceerd? Het is mogelijk dat vader Brandt zelf plannen heeft gehad voor de een of andere vorm van uitgave, maar dat zijn onverwachte dood op 12 oktober 1685, tijdens een bezoek aan zijn dochter Cornelia in Rotterdam,Ga naar eindnoot117 die plannen heeft doorkruist en dat het Leven daardoor in de literaire nalatenschap is beland. Mijn hypothese is echter dat de gang van zaken anders is geweest en dat de tekst in eerste instantie bestemd was om te worden opgenomen in de postume uitgave van XXXII. Predikatien van Gerard die in 1685 bij Barent Bos in Rotterdam verscheen. De vraag die dan moet worden beantwoord is waardoor het Leven daar niet in terecht is gekomen. Ik zal proberen daarvoor een plausibele verklaring te geven. De plannen voor de uitgave van XXXII. Predikatien zullen al vrij kort na Gerards dood zijn ontstaan. Van wie het initiatief is uitgegaan is onbekend, dat kan zowel van uitgever-boekhandelaar Barent Bos zijn gekomen als van een van de Brandts, vader Geeraardt of broer Caspar. Beiden kunnen het beheer hebben gehad over de schriftelijke nalatenschap van Gerard. Gezien Gerards status als gevierd kanselredenaar zal het Bos een lucratief project hebben geleken om diens nagelaten preken uit te geven. Hoe dit ook zij, er moeten afspraken zijn gemaakt waarbij Caspar Brandt de keuze en de tekstverzorging op zich heeft genomen. In dit kader kan vader Brandt het verzoek hebben gekregen of het aanbod hebben gedaan een korte biografie van Gerard te schrijven om in de bundel preken te worden opgenomen. De uitgave zou daarmee voor een groter publiek aan aantrekkelijkheid winnen. Nu kan worden vastgesteld dat de uitgave van XXXII. Predikatien waarschijnlijk Bos' eerste grote en dure project is geweest, daarvoor heeft hij voornamelijk efemeer drukwerk uitgegeven.Ga naar eindnoot118 Daar Bos niet over eigen kapitaal kon beschikken, zal hij de uitgave met geleend geld hebben moeten financieren.Ga naar eindnoot119 Bovendien bezat hij waarschijnlijk geen eigen drukkerij en was hij voor de produktie van anderen afhanke- | |
[pagina 336]
| |
lijk.Ga naar eindnoot120 Dat betekent dat hij geen risico's kon nemen en weinig speelruimte in tijd had. Het boek moest zo snel mogelijk op de markt zijn. Op 7 september 1684 verleenden de Staten van Holland het octrooi voor 15 jaar. Het drukken zal niet lang daarna zijn begonnen. Op 20 april 1685 zal de gedrukte tekst er gelegen hebben. Caspar Brandt dateert op die datum zijn opdracht ‘D'uitgever aen de Christelijken lezer’,Ga naar eindnoot121 wat inhoudt dat het voorwerk nog moest worden gedrukt. Uiterlijk eind mei kan het boek in de winkel hebben gelegen. Intussen moet Geeraardt Brandt met zijn biografie in tijdnood zijn gekomen. Een veel groter, en commercieel gezien veel kostbaarder, project hield hem al bezig: het werk aan Het leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter. Joan de Haes vertelt hoe hij er gedurende honderd dagen meer dan veertien uur per dag aan besteedde.Ga naar eindnoot122 Hij bemoeide zich intensief met het drukproces van het omvangrijke werk en corrigeerde zelf de drukproeven. Bij zijn onverwachte dood in oktober 1685 was het boek voor de helft gedrukt, van de overgebleven helft moesten de drukproeven nog gecorrigeerd worden.Ga naar eindnoot123 Zijn zoons Caspar en Johannes brachten het werk tot een goed eind. Zo hebben zowel Bos als Brandt onder grote tijdsdruk gestaan. Bos zal om financiële redenen niet langer hebben kunnen wachten op Brandts kopij en zal, na overleg, XXXII. Predikatien hebben laten verschijnen zonder het Leven. Brandt zal, toen het boek in de winkel lag, zijn tekst in iets rustiger omstandigheden, tussen de werkzaamheden aan Het leven van De Ruiter door, hebben kunnen voltooien.Ga naar eindnoot124 Zijn onverwachte dood had tot gevolg dat het manuscript in de literaire nalatenschap van Geeraardt Brandt terechtkwam en daar bijna twintig jaar bleef liggen. Ook toen XXXII. Predikatien in 1694 werd herdrukt, werd het Leven er niet in opgenomen. Eerst toen Bos, in samenwerking met Johannes Brandt, meer nagelaten werk van Gerard uitbracht - de vraag naar Gerards geestesprodukten bleef blijkbaar grootGa naar eindnoot125 - was er in 1704 plaats in Tien predikatien.
Adres van de auteur: Elzenlaan 39, NL-1214 KK Hilversum |
|