| |
| |
| |
Signalementen
In skiednis fan 'e Fryske taalkunde / under red. fan Anne Dykstra en Rolf H. Bremmer Jr. - Ljouwert [Leeuwarden]: Fryske Akademy, 1999. - 372 p.; 24 cm. - (FA; nu. 890)
ISBN 90-6171-890-2 Prijs: ƒ45, -
In skiednis fan 'e Fryske taalkunde is een rijk boek, zoals dat heet. ‘[F]oar it earst’ (p. 11) wordt er een historisch overzicht gegeven van de geschiedenis van de meeste onderdelen van de Friese taalkunde. De zestien hoofdstukken zijn geschreven door in totaal twaalf auteurs, de beide redacteuren daarbij inbegrepen. Na een inleidend hoofdstuk door Feitsma, waarin de positie van het Fries in het algemeen wordt geschetst en de Friese taalkunde in een breder, West-Europees kader wordt geplaatst (p. 11-33), volgen de hoofdstukken die gewijd zijn aan onderscheiden vakonderdelen en deelonderwerpen. Ik som ze hier maar op in de volgorde waarin ze zijn afgedrukt, zodat de organisatie en zwaartepunten van het boek duidelijk worden. ‘Fora-Aldfrysk: In oersjoch’ (p. 34-74) is de titel van het omvangrijke tweede hoofdstuk, dat van de hand van Nielsen is. Het Oudfries komt voor rekening van Bremmer (‘De leksikografy fan it Aldfrysk’, p. 75-94) en Vries (‘Metodyk Aldfryske tekstútjeften’, p. 95-110). Boersma beschrijft zowel ‘De leksikografy fan it Midfrysk’ (p. 111-125) als ‘De taalkunde fan it Mydfrysk’ (p. 126-144). Feitsma bespreekt ‘Trije taalkundige fragmenten’ uit de zeventiende eeuw (p. 145-153) en geeft daarna een ‘Skiednis fan de stagering’ (p. 154-174). Ook de ‘Grammatika fan it Nijfrysk’ wordt door Feitsma besproken (p. 175-190), terwijl redacteur Dykstra tekent voor ‘De leksikografy fan it Nijfrysk’ (p. 191-212). Daarna komen nog andere aspecten van de Friese taalkunde aan de orde: ‘Taalsosjology en sosjolingwistyk in Fryslân’ (Ytsma, p. 213-227), ‘Westerlauwerskfryske dialektology’ (Versloot, p. 228-241), ‘De taalnoarm’ (Hiemstra, p. 242-279), terwijl Gildemacher de ‘Fryske nammekunde’ in kaart brengt (p. 280-300). De bijdragen over
‘Eastfryske taalkunde’ (Kramer, p. 301-327) en ‘Noardfryske taalkunde’ (Wilts, p. 328-353) sluiten het boek af. Het geheel wordt afgerond met een register voor zowel namen als zaken (p. 354-372).
De wordingsgeschiedenis van In skiednis heeft zich uitgestrekt over zo'n tien jaar en blijkt niet zonder problemen geweest te zijn. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk geweest een auteur voor het onderdeel Oudfriese grammatica aan te trekken, terwijl dreigende andere lacunes voor vertraging zorgden in de oorspronkelijke planning. Bij alle bijdragen staat daarom het jaar van voltooiing vermeld; de meeste stukken zijn overigens van 1997 of later. Enkele oudere hoofdstukken zijn bijgewerkt tot 1999. Het opnemen van een paar kaartjes had overigens verhelderend kunnen zijn.
In skiednis is beslist een ‘Fundgrube’ voor een ieder die geïnteresseerd is in (de geschiedenis van) de studie van het Fries, en dus ook voor neerlandici van diverse denominatie. Het boek geeft een schat aan informatie en biedt waardevolle historische overzichten van de standpunten binnen de frisistiek. Verantwoording en afwerking van het geheel acht ik weliswaar voor verbetering vatbaar, maar dat doet niets af aan het belang van het werk: niemand die in de komende jaren iets wil beweren over de geschiedenis van de Friese taalkunde zal om Dykstra en Bremmer 1999 heen kunnen.
Jan Noordegraaf
| |
Ausgewaehlte Schriften zur niederlaendischen und deutschen Sprach- und Literaturwissenschaft / Jan Goossens; hrsg. von Heinz Eickmans, Loek Geeraedts, Robert Peters. - Muenster [etc.]: Waxmann, 2000. - 564 p.: fig., krt.; 23 cm. - (Niederlande-Studien; Bd. 22)
ISBN 3-89325-871-X Prijs: 89,00 DM / € 45,50
Dat Goossens een productief wetenschapper is, zal de enigszins geoefende vakgenoot niet zijn ontgaan, evenmin als het feit dat de emeritus uit Münster aandacht heeft geschonken aan een
| |
| |
veelheid van onderwerpen op het gebied van de neerlandistiek in ruime zin. Was in 1998 al een aantal van Goossens' ‘kleinere Schriften’ over Reynke, Reynaert und das europäische Tierepos gebundeld, nu is er een tweede verzameling opstellen verschenen, samengesteld ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de auteur. Dankzij de inspanningen van de betrokken redacteuren kan de geïnteresseerde lezer zich een helder beeld vormen van Goossens' verspreid gepubliceerde onderzoeksresultaten.
Deze nieuwe bundel bevat een keuze uit Goossens' belangrijkste opstellen over dialectologie, sociolinguïstiek, naamkunde, taalgeschiedenis, contrastieve linguïstiek en middeleeuwse literatuur. Het zijn in totaal 29 bijdragen, geschreven of uitgesproken in het Duits of Nederlands; ze dateren uit de jaren 1962-1998 en ze zijn voor deze gelegenheid geüniformeerd wat de opmaak betreft. Het boek is verdeeld in zeven rubrieken. Aan de afdeling Sprachgeographie (p. 13-278) is de meeste plaats toebedeeld; de 15 artikelen zijn er geordend rond drie thema's: Theorie und Methoden, Fallstudien en Im Dienst der niederlandischen Sprachgeschichte. In de bijdragen aan de afdeling Flämische Soziolinguistik und Sprachpflege (p. 281-328) wordt Goossens' duurzaam engagement zichtbaar met betrekking tot de talige integratie van Vlaanderen en Nederland. De opstellen in de rubriek Deutsch und Niederländisch im Vergleich (p. 331-374) hebben enerzijds betrekking op de contemporain gerichte contrastieve taalvergelijking, anderzijds op de historisch-vergelijkende beschrijving van de verhouding tussen de beide zustertalen, waarbij de auteur heeft gestreefd om vooroordelen en onjuiste opvattingen van Duitse collega's inzake het Nederlands te corrigeren. De onder de titel Niederdeutsch (p. 375-450) gerangschikte bijdragen zijn taalkundig van aard. De literatuur van het Rijn-Maasgebied, die de een belangrijk onderzoeksobject van Goossens vormt, staat centraal in de laatste afdeling, Literatur des Mittelalters (p. 453-549). De herkomst van de artikelen staat achterin vermeld, terwijl een aanvulling op de eerder gepubliceerde bibliografie van Goossens het betreft de periode 1994-2000 het boek besluit. Registers ontbreken.
Goossens aarzelt niet om, waar hij dat nodig acht, duidelijk stelling te nemen. Heeroma's voorstelling van zaken bijvoorbeeld ‘berust weer eens op een intuïtief oordeel’ (p. 38), Van Marle stelt ‘speculaties als feitelijkheden’ voor (p. 158), recente handboeken over de Nederlandse taalgeschiedenis heten ‘dringend bijgesteld te worden’ (p. 278), terwijl een scherpe collegiale kritiek als ‘onterecht’ wordt bestempeld (p. 278). ‘Das beste linguistische Dogma ist die Dogmenlosigkeit’ zegt hij Ferdinand Wrede na (p. 141). Men hoeft het met die uitspraken niet altijd eens te zijn om de in dit boek bijeengebrachte artikelen met profijt te kunnen (her)lezen.
Jan Noordegraaf
| |
Bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu / Karina van Dalen-Oskam, Marijke Mooijaart. - Amsterdam: Prometheus, 2000. - 442 p.; 23 cm
ISBN 90-5333-923-X Prijs: ƒ 49,50
Werk in uitvoering: (nieuwe bijbelvertaling). - 1e dr. - Haarlem: NBG; 's-Hertogenbosch: KBS, 2000. - 399 p.; 21 cm (Genesis, 31 Psalmen, Zacharia, Tobit, Marcus, 1 Korintiers, Openbaring: met verantwoording en toelichting. - Uitg. in samenw. met het Vlaams Bijbelgenootschap en de Vlaamse Bijbelstichting) ISBN 90-6126-857-5 Prijs: ƒ29,90
Menigeen zal zich erover verbaasd hebben dat minister Borst zich niet realiseerde dat de zegswijze ‘Het is volbracht’ - door de minister gebezigd in een interview over de nieuwe euthanasiewet - ontleend is aan Johannes 19:30. De christelijke partijen, die toch al veel moeite hadden met de legalisering, lieten weten zich door de onbedoelde toespeling gekwetst te voelen. Is de vergissing van Borst wellicht wat onbegrijpelijk, lezend in het Bijbels lexicon. Woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu wordt duidelijk dat er veel meer uitdrukkingen aan bijbelvertalingen ontleend zijn dan de hedendaagse taalgebruiker zal weten. Om wat voorbeelden te noemen: ‘Tot hier en niet verder’, ‘Naar iemands pijpen dansen’, ‘Op handen dragen’. Wie kent van die uitdrukkingen nog de bijbelse herkomst?
| |
| |
Het Bijbels lexicon is in de eerste plaats een naslagwerk. In overzichtelijke lemma's worden betekenis, herkomst en gebruikswijze van uitdrukkingen gegeven. Daarnaast is het een aangenaam leesboek, met wetenswaardigheden en inzichten die iedere taalliefhebber aan zullen spreken. Op het geheel valt wel het een en ander af te dingen. Zo wordt een weinig representatieve bron als de Meppeler Courant wel erg vaak geciteerd, wordt verwezen naar niet te traceren bronnen als conversaties en telefoongesprekken, en wordt voorbij gegaan aan verschillen in de Noorden Zuid-Nederlandse taalsituatie.
Het Bijbels lexicon laat goed zien hoe invloedrijk bepaalde bijbelvertalingen op de ontwikkeling van het Nederlands geweest zijn. Voor Noord-Nederland is de Statenvertaling uit 1637 van niet te overschatten belang. In veel van de lemma's van dit lexicon wordt deze vertaling aangehaald.
Of de nieuwe bijbelvertaling waaraan het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting sinds 1993 werken ooit die status zal krijgen, is hoogst onzeker. Omdat de bijbel inmiddels een veel minder prominente rol speelt in onze samenleving, maar ook omdat in deze [Nieuwe Bijbelvertaling] - de vierkante haken duiden aan dat zelfs de titel nog onder voorbehoud is gekozen - gestreefd wordt naar een vertaling in begrijpelijk en hedendaags Nederlands. Twee bundels met proefvertalingen zijn er inmiddels uitgebracht. In de nieuwste bundel staan proefvertalingen van onder andere Genesis, enkele psalmen en het deuterocanonieke Tobit.
De keuze voor begrijpelijk en hedendaags Nederlands laat heel wat pregnante en cryptische formuleringen uit de Statenvertaling sneuvelen. ‘Zie, het was Lea’ wordt: ‘'s Morgens ontdekte Jakob dat het Lea was met wie hij had geslapen’ (Genesis 29:25). En: ‘het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen’ wordt in de nieuwe vertaling: ‘de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar’ (Genesis 18:11). Dergelijke verduidelijkingen hebben al heel wat commotie veroorzaakt in kerkelijke kringen, maar voor wie de bijbel vooral wil lezen om hem te begrijpen, is de nieuwe vertaling een uitkomst. De meer poëtische indruk die de Statenvertaling achterlaat, wordt er des te meer door gewaardeerd.
Els Stronks
| |
Wat woorden weten: over woorden en hun geschiedenis / Frans Debrabandere. - Amsterdam [etc.]: Veen, cop. 2000. - 175 p.; 20 cm
ISBN 90-204-5924-4 Prijs: ƒ 29,90
Onder een aan Céline ontleend motto, ‘On ne se méfie jamais assez des mots’, bundelde Debrabandere 42 van zijn bijdragen aan het Vlaamse tijdschrift Nederlands van Nu. Het zijn populariserende bijdragen over etymologie, en vooral woordgeschiedenis, geschreven in de jaren 1979 tot 1999. Voor deze bundel zijn de teksten bijgewerkt: ‘Alles evolueert immers snel en de woordenboeken zeggen bijvoorbeeld niet meer wat ze in 1979 hebben gezegd’ (p. 7).
De auteur heeft zijn licht laten schijnen over uiteenlopende woorden en uitdrukkingen. In telkens twee tot vier bladzijden bespreekt hij onderwerpen als ‘Mosterd na de maaltijd’ (p. 9-10), ‘Wat een kanjer’ (p. 77-78), ‘Sjaals en dassen’ (p. 93-96) en ‘Een kusje is maar afvegen’ (p. 145-148), om maar enkele titels te noemen. Telkens trekt de auteur al associërend en etymologiserend de cirkels wijder en stelt hij in kort bestek verwante woorden en uitdrukkingen aan de orde. De bronnen worden globaal genoemd, maar er zijn geen noten. Het boek is voorzien van een beknopte literatuuropgave en een handzaam register op woorden en namen (p. 151-175).
Jan Noordegraaf
| |
| |
| |
Kerven in een rots: opstellen over Nederlandse taalkunde, letterkunde en cultuur, aangeboden aan Jan W. de Vries bij zijn afscheid als hoogleraar Dutch Studies aan de Universiteit Leiden / onder red. van Berry Dongelmans, Josien Lalleman, Olf Praamstra. - Leiden: SNL [Stichting Neerlandistiek Leiden], 2001. - viii, 285 p.: ill., portr.; 24 cm. - (SNL-reeks; 7)
ISBN 90-802290-7-5 Prijs: ƒ60, -
In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw, toen Jan de Vries bezig was aan zijn doctoraalstudie Nederlands in Leiden, werd hij op zogeheten studiecommissievergaderingen door een medestudent hardnekkig ‘Peter de Vries’ genoemd, dit om hem te onderscheiden van een vroegere Leidse naamgenoot-hoogleraar die zich in de Tweede Wereldoorlog op laten we zeggen discutabele paden had begeven. Zeker later heb ik altijd gedacht dat het niet moeilijk zou zijn om talrijke significante verschillen tussen beide Leidse geleerden aan te wijzen. De bundel Kerven in een rots (de ‘Indische’ connotatie van die titel zal de geoefende lezer niet ontgaan zijn) laat duidelijk uitkomen wat het eigene van de emeritus Dutch Studies is en welke sporen hij in de neerlandistiek heeft nagelaten.
Het boek voor De Vries, oud-lector Nederlands te Jakarta en in 1975 te Leiden gepromoveerd op een morfologisch onderwerp, kenmerkt zich door breedheid en innovatie. Om met het laatste te beginnen: het ernstige en strakke feestbundelpatroon is enigszins verlaten gezien het feit dat de wetenschappelijke bijdragen in deze bundel verlucht zijn met pasfoto's van monter of studieus in de lens blikkende contribuanten. Bovendien is voorzien in een afdeling ‘Mengelwerk’, waar een aantal treffende persoonlijke ontboezemingen naar aanleiding van het vertrek van de Leidse hoogleraar hun plaats hebben gekregen.
Het wetenschappelijk gedeelte van het boek bestaat uit eenentwintig artikelen over onderwerpen van uiteenlopende aard. Meer dan twintig scribenten uit de kring van de Leidse opleiding Dutch Studies en directe omgeving hebben geschreven over taalkunde (11 artikelen), over letterkunde (6 artikelen) en over cultuur (4 artikelen). In de afdeling taalkunde wordt onder andere teruggegrepen op eerder in de literatuur behandelde vraagstukken, zoals het verschil tussen ‘want en omdat’, een kwestie waar De Vries in 1971 zelf over gepubliceerd heeft.
Daarnaast worden er onderwerpen besproken die op het terrein liggen van de historische grammatica, morfologie, geschiedenis van de didactiek en tweede-taalverwerving. Letterkundige collega's schrijven onder meer over de heldinnenbrief, Constantijn Huygens, F. Bordewijk en Maria Dermoût, en in de sectie cultuur ten slotte komen raakvlakken van de neerlandistiek met de kunst- en boekgeschiedenis en met het buitenland aan de orde. Toegevoegd is (p. 271-279) een door B.P.M. Dongelmans bezorgde ‘Selectieve bibliografie van Jan W. de Vries’, die de jaren 1969-2000 bestrijkt en iets meer dan honderd nummers telt. Een volledige opsomming van alle bijdragen aan de bundel-De Vries is te vinden in Neder-L. Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek, nummer 0103.a.
Kerven in een rots is een goed verzorgde en prettig leesbare bundel, die als geheel de breedheid van vakbeoefening weerspiegelt die niet alleen kenmerkend is voor de internationale neerlandistiek, maar ook voor de scheidende Leidse hoogleraar.
Jan Noordegraaf
| |
Roman van Walewein / ed. [with an introd.] by David F. Johnson and Geert H.M. Claassens. - Cambridge: Brewer, 2000. - 541 p.; 24 cm. - (Dutch romances; vol. 1) (Arthurian archives, ISSN 1463-6670; 6) Oorspr. uitg. door David F. Johnson: New York [etc.]: Garland, 1992.
ISBN 0-85991-584-0 Prijs: ?50.00
In 1992 verscheen in de serie Garland Library of Medieval Literature een editie plus Engelse vertaling van onze mooiste Arturroman: de dertiende-eeuwse Roman van Walewein, geschreven door Penninc en Pieter Vostaert.
De Amerikaan David Johnson, werkzaam aan de Florida State University, voorzag de enige volledig overgeleverde versie van de roman (UB Leiden, Ltk. 195, ff. 121-182) van een
| |
| |
Engelse regel-voor-regel vertaling. Het Middelnederlands kon zo een wereldwijde opwachting maken. De editie werd voorafgegaan door een inleiding waarin enkele trends uit het Walewein-onderzoek werden besproken, zodat het internationale publiek op de hoogte werd gesteld van de problematiek rond deze bijzondere Arturroman.
Het doel van Johnson was destijds een impuls te geven aan de internationalisering van de Middelnederlandse (Artur)literatuur. Een kleine tien jaar na zijn editie kunnen we zeggen dat die literatuur in toenemende mate onder de aandacht van een internationaal publiek is gebracht. Dat geldt in het bijzonder voor de Roman van Walewein, die - dankzij Johnsons editie - in de afgelopen jaren door Amerikaanse, Britse en Duitse onderzoekers is verkend en vergeleken met hun eigen onderzoeksopjecten. Resultaat van dit onderzoek is gebundeld in: Bart Besamusca and Erik Kooper, eds. Arthurian Literature XVII: Originality and Tradition in the Middle Dutch Roman van Walewein. Cambridge, 1999. De Franse romanisten ontbreken nog in deze bundel, maar, wie weet.
De eerste druk van Johnsons editie raakte snel uitverkocht, enige fouten en slordigheidjes ten spijt. Hoog tijd voor een nieuwe uitgave dus. Die is er nu in de serie Arthurian Archives van Boydell and Brewer, een andere uitgever, die zeer dure boeken op de markt brengt. De Roman van Walewein is daar, zo zegt het titelblad, de eerste roman die uitgegeven is in de serie Dutch Romances. Dit belooft nog wat voor de toekomst. Het plan is om ook de Ferguut en alle romans uit de Lancelotcompilatie op een dergelijke manier uit te geven.
Een andere verandering op het titelblad valt ook op: David Johnson heeft deze herziene uitgave niet alleen gemaakt, maar in samenwerking met de Leuvense hoogleraar Geert Claassens, die ook behulpzaam was geweest bij de totstandkoming van de eerste editie.
De herziene editie mag zeker een verbetering genoemd worden ten opzichte van de eerste, alleen al omdat verschillende fouten en onnauwkeurigheden zijn gecorrigeerd. Een bezwaar van de eerste uitgave was, dat de Middelnederlandse tekst zonder interpunctie was weergegeven. Dit is niet handig, wanneer één van de doelen juist is het stimuleren van het lezen van het Middelnederlands. In de nieuwe editie is echter punctuatie toegevoegd, hetgeen meer uitnodigt tot lezen.
Een ander nadeel van de eerste uitgave is gebleven: de Engelse vertaling doet wat houterig aan en is niet altijd even nauwkeurig. Ook hier geldt dat je een buitenlands publiek het liefst de mooie Middelnederlandse verzen zou willen voorschotelen. Twee voorbeelden volstaan hier ter illustratie: Een zin als: ‘Therefore his friends dare not come / with his friends and kinfolk in the lists / where they know my lord to be’ (vs. 1925-27) is naar mijn idee stilistisch niet fraai en bovendien onbegrijpelijk. Het Middelnederlands daarentegen brengt duidelijkheid: ‘Bedi durren sine vriende niet comen / Daer si minen here horen nomen / Met haren neven in dat crijt’. En waarom het belangrijke woord jeeste in 11176 en 11181 niet vertaald? Het Middelnederlands maakt onderscheid tussen bouc, wort, en jeeste, terwijl de vertalers kiezen voor book, text en naar jeeste verwijzen met it, hetgeen de eerste keer naar book verwijst en de tweede keer naar text. Hier zijn naar mijn idee de nuances van het Middelnederlands verdwenen.
Maar laat ik niet kinderachtig doen. De editie van Johnson en Claassens is een mooi uitgevoerde editie. In de inleiding wordt informatie verschaft over belangrijke onderwerpen in de onderzoekstradite van de Roman van Walewein, zoals het auteurschap, datering, bron, structuur, en situering in de (Artur)traditie. Bovendien is de bibliografie bijgewerkt tot 1999. Het is wel jammer dat de meest recente literatuur (na 1992) niet is verwerkt in de inleiding.
Dit neemt niet weg dat deze mooie editie een belangrijk middel zal kunnen zijn om een internationaal publiek een blik te gunnen in de schatkamer van onze Middelnederlandse Arturliteratuur.
Marjolein Hogenbirk
| |
| |
| |
De Amadis van Gaule-romans: productie, verspreiding en receptie van een bestseller in de vroegmoderne tijd in de Nederlanden: met een bibliografie van de Nederlandse vertalingen / Bert van Selm; bezorgd en uitg. door Berry Dongelmans; met medew. van Sylvia van Zanen en Elizabet Zeeman. - Leiden: SNL, 2001. - XII, 226 p.: ill.; 24 cm. - (SNL-reeks; no. 8)
ISBN 90-802290-8-3 Prijs: ƒ55, -
Bert van Selm was een van de pioniers van het boekwetenschappelijk onderzoek in de neerlandistiek. Bij zijn dood in 1991 liet hij onder meer een omvangrijke verzameling aantekeningen en gedeeltelijk voltooide opstellen over de Amadis van Gaule-romans na. Deze reeks zestiende-eeuwse hoofse ridderverhalen, een bestseller die op tal van punten goed vergelijkbaar is met de hedendaagse soaps, hield hem al jaren bezig, maar voor een overkoepelende studie is hem helaas de tijd niet vergund geweest. Het materiaal is nu verzameld, op een aantal punten aangevuld en uitgegeven door Van Selms leerling Berry Dongelmans, in samenwerking met Sylvia van Zanen en Elizabet Zeeman.
De uitgave is een aanwinst. Na een korte introductie met een samenvatting van de - aan de Arthurromans verwante - verhaallijn en thematiek in de 21 boekdelen, volgen hoofdstukken over de publicatiegeschiedenis in de zestiende en zeventiende eeuw, de boekenprijzen, de verspreiding en receptie in de Nederlanden en een bibliografische beschrijving van de tot nu toe gevonden exemplaren. Een studie van Sylvia van Zanen naar de invloed van de Franstalige Antwerpse edities op de Nederlandse uitgaven sluit het boek af. Wie ooit nog gemakzuchtig zou willen denken dat ‘populaire literatuur’ niet veel kan bijdragen aan de literatuurgeschiedenis wordt hier gelogenstraft. Enkele voorbeelden mogen dat verduidelijken.
Van Selm telt tussen 1546 en 1625 67 uitgaven van (delen van) het Nederlandstalige werk. Een chronologische ordening daarvan is op het eerste gezicht verwarrend, omdat de drukvolgorde van de 21 delen op diverse plaatsen in de reeks onlogisch lijkt. Reconstructie van de gang van zaken in resp. de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden maakt echter aannemelijk dat de uitgevers wel degelijk ‘logisch’ handelden, dat wil zeggen elk op eigen wijze inspeelden op de situatie op de markt. Ook over de prijzen van de Amadis-romans zet Van Selm een genuanceerde redenering op. Hij concludeert dat de prijs van 8 à 9 stuivers per deel niet uitzonderlijk hoog en evenmin heel laag was (zeker bijvoorbeeld in vergelijking met een Astree-deel dat fl 2,- kostte). Wie wilde kon dus smullen van de ridderlijke liefdesavonturen en talloze gevechtstaferelen. Maar daar zit de kneep: kunnen is nog niet willen betalen en die factor maakt het zo moeilijk de werkelijke lezer te traceren. Een alleszins vermakelijk uitstapje naar expliciete reacties helpt hier wel iets, maar geeft onvermijdelijk alleen intellectuelen het woord, onder anderen Van Hout, Coornhert, Bredero, Van Mander en Plantijn. Zij oordeelden verschillend: Coornhert vond de verhalen onkuis, maar Plantijn en Van Mander lazen ze graag. Opmerkelijk is dat Vondel in zijn Aenleidinge de romans prijst om hun technisch vernuft. Dat is dan wel een zwanenzang. Na 1650 daalt de populariteit van de verhalen definitief, een neergang die mede veroorzaakt werd door Cervantes' vernietigende commentaar op de ridderthematiek in Don Quichot.
De bezorgers spreken de hoop uit dat het onderzoek naar het narratief-fictionele proza met dit boek een injectie mag krijgen. De voorzet is hier overtuigend gegeven, niet alleen voor verdere boekhistorische exploratie van het literaire aanbod, maar ook voor studies langs meer thematische lijn. Zo is het een intrigerend punt of de bewerking van de stof in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw invloed gaat vertonen van de ideeën over de ‘nieuwe’ mens. H. de la Fontaine Verwey stelde dat al in 1971, maar de gedachte is nog onuitgewerkt gebleven. Ook voor technisch literaire ontwikkelingen, bijvoorbeeld in de entrelacement-techniek na 1600, kunnen de Amadis-romans interessant zijn. Het nut van populaire literatuur zal nog vaak bewezen worden.
Lia van Gemert
| |
| |
| |
De doodt van Boetius of den verdrukten raeds-heer: treur-spel / Peter Smidts - Inleiding K. Langvik-Johannessen, woord- en tekstverklaring W. Waterschoot - Brussel: Studiecentrum 18de-eeuwse Zuid-Nederlandse Letterkunde, Facultes universitaires Saint-Louis, 2000. - 2 dl.; 25 cm. - (Cahier 19A en 19B / Studiecentrum 18de-eeuwse Zuid-Nederlandse Letterkunde, Facultes universitaires Saint-Louis)
Geen ISBN; Prijs: 850 BEF / ƒ47, -
Te bestellen door overmaking van het vermelde bedrag op nummer 431-2017069-21 van Cahiers XVIIIde Eeuw (België) of op nummer 13.06.25.787 (Rabobank Bergeyk, Nederland), Cahiers XVIIIde Eeuw o.v.v. ‘te zenden aan: (naam en adres)’.
Na zijn studie over Livinus Verkruyssen (cahier nr. 18 in de reeks van het Zuid-Nederlandse studiecentrum te Brussel, 1999; besproken in nr. 116-3 van dit tijdschrift (2000, p. 290)) richt K. Langvik-Johannessen nu het vizier op een van de drama's die door Verkruyssen in 1743 geëditeerd werd. Het betrof toen reeds de derde uitgave van een oorspronkelijk in 1699 verschenen treurspel, De doodt van Boëtius of den verdrukten raeds-heer van de hand van de Brugse arts Peter Smidts, dat ook al in het verschijningsjaar een verkorte herdruk beleefd had.
De titelfiguur is de middeleeuwse filosoof Boëthius (480-524), die hier in een verder onbekende historische situatie als martelaar wordt neergezet. Zijn tegenspeler is - een ongewoon gegeven in het martelaarsdrama - een christelijke koning, en wel van ariaanse snit. Volgens Langvik-Johannessen heeft Smidts echter geen allegorie op de godsdienstige spanningen in de Nederlanden willen schrijven, maar misschien liet deze ‘Brugse Vondel’, zoals hij wel genoemd werd, zich wel inspireren door de Maria Stuart van zijn Noord-Nederlandse idool. Dat dit niet heel precies te bepalen valt, komt mede omdat Smidts zelf het met de feiten niet zo nauw neemt: hij voert weliswaar de historische Theodericus de Grote op, de koning der Oostgoten die Boëthius van verraad beschuldigde, maar situeert het verhaal verrassenderwijs in Rome en last ook andere niet-historische elementen in, onder andere een liefdesgeschiedenis tussen Boëthius' zoon en de dochter van de koning.
De conventies van de tragedie, met name de eenheid van tijd, hebben blijkbaar een doorslaggevende rol gespeeld bij de structurering van het toneelstuk: Smidts heeft een veelheid van gebeurtenissen binnen (iets meer dan) 24 uur willen concentreren. Dat leidde tot een behoorlijke manipulatie van scènes - Langvik-Johannessen spreekt zelfs van ‘schijnbare wanorde’ (p. vii). Ook de ongewone lengte en het moeilijke taalgebruik maken het stuk er niet toegankelijker op, vandaar wellicht al de verkorte bewerking in het jaar van eerste druk. Of het stuk gespeeld is, is niet bekend, maar de bewerking kan heel goed op een opvoering duiden, en dan van de verkorte versie. In de nu verschenen uitgave is de oorspronkelijke tekst het uitgangspunt. De tekst is gefotografeerd uit het exemplaar in de UB Gent (BL 5980); accolades in de marge duiden aan welke passages in de twee latere uitgaven ontbreken.
Smidts' taalgebruik wordt nader toegelicht door W. Waterschoot, die ook de annotatie bij de tekst verzorgde. Hij herleidt de vaak moeilijke verzen tot Smidts' voorliefde voor de klassieke retorica. Een heel aantal passages wordt verklaarbaar als men het Nederlands onderwerpt aan de Latijnse stijlleer, ook als dat grammaticaal of logisch eigenlijk niet mogelijk is. Binnen de rijke stijl, de ornatus, floreren bijvoorbeeld isocolon, anafoor en chiasme. Bovendien hanteert de auteur graag rijmprocédés die aan de rederijkers herinneren, zoals kettingrijm, middenrijm en overspringend rijm. Een curieus staaltje van laatzeventiende-eeuwse toneelkunst.
Lia van Gemert
| |
| |
| |
Een lectuur van ‘Le spectateur belge’ (1815-1823) van Leo de Foere: traditionalisme in actie / R.F. Lissens. - Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2000. - XIV, 182 p.: facs.; 24 cm. - (Studies op het gebied van de cultuur in de Nederlanden, ISSN 1375-985X; nr. 2)
ISBN 90-72474-33-3 Prijs: 726 BEF / € 18, -
De West-Vlaamse priester Leo de Foere heeft in de Belgische samenleving voor ophef gezorgd. Hij vroeg aandacht voor de Romantische ontwikkelingen in de Europese literatuur en voor de identiteit van de afzonderlijke Europese volken. Dat hij desondanks als conservatief bekend staat, komt mede door zijn rol in de taaldebatten van de jaren '40: in het Nationaal Congres keerde hij zich fel tegen de spellinghervorming. De nieuwe spelling kon het Vlaams zo dicht bij het Nederlands brengen dat orangisme en protestantisme de Vlaamse identiteit zouden kunnen beschadigen. Deze principiële standpunten verwoordde hij al eerder in het door hemzelf gedreven, overwegend Franstalige, tijdschrift Le Spectateur Belge. Tussen 1815 en 1823 verschenen daarvan 21 delen, met o.a. essays, polemieken, boekbesprekingen en gedichten.
R.F. Lissens heeft aan dit tijdschrift een studie gewijd, waarin achtereenvolgens De Foere's maatschappelijke en staatkundige opvattingen, zijn literaire ambities en zijn taalideeën belicht worden. De Foere komt naar voren als een verdediger van de katholieke levensvisie, als pleitbezorger van de romantiek en als kampioen van de autochtone Vlaamse taal, onbeïnvloed door Franse en Nederlandse elementen. Lissens maakt duidelijk dat De Foere's restauratieve acties stoelden op een nationalistisch en ultramontaans traditionalisme. Zijn verdediging van de persvrijheid komt hem op een tuchthuisstraf te staan, maar ook daarna gaat hij onverdroten voort. In 1823 promoveert de geestelijke overheid het conservatieve boegbeeld weg. Le Spectateur Belge, ouvrage historique, littéraire, critique et moral wordt dan nog een jaar door De Foere's (anoniem blijvende) vriend Felix de Pachtere voortgezet. Deze knipt uit de Franse conservatieve pers drie delen bij elkaar, maar ontwikkelt geen eigen profiel zoals De Foere had. Dat is waarschijnlijk de reden geweest voor het roemloos einde van het blad, al heeft de katholieke overheid misschien ook hier geïntervenieerd.
Aan de hand van de thema's godsdienst/politiek, literatuur en taalstrijd doorkruist Lissens Le Spectateur driemaal, De Foere op de voet volgend en steeds commentaar toevoegend. Duidelijk wordt dat de onwillekeurige associatie met Zuid- en Noord-Nederlandse spectators onterecht is. Deze ‘Spectateur’ is geen ‘gezellige’ causeur die gefingeerde observaties uit het dagelijks leven naar redelijkheid leidt, zoals de traditie van Addison en Steele wilde. In de eerste jaren heeft het tijdschrift veeleer een algemeen culturele aard. Bovendien zijn de bijdragen verankerd in de werkelijke actualiteit. Vanaf 1815 krijgt het eigen politieke tijdsgewricht zelfs nadrukkelijk de overhand en wordt Le Spectateur een echt opinieblad. Het politieke doel bepaalt ook de taalkeuze. Wilde De Foere in heel België verstaan worden dan moest hij zijn denkbeelden over het Nederlands als officiële taal wel in het Frans verwoorden. Bovendien waren er onder de Vlamingen niet genoeg kapitaalkrachtigen om het tijdschrift in de lucht te houden. Maar het ging de schrijver wel degelijk om Vlaanderen. Zo richtte hij met de opbrengst van het blad in Brugge een school voor arme meisjes op. Tot de weinige tijdschriftbijdragen in het Nederlands horen de dankliederen die de leerlingen jaarlijks voor hun ‘heeren Voogden’ zongen.
Lia van Gemert
| |
De mensen van vroeger, de hoven van weleer: over de receptie van de klassieken in de Europese literatuur / onder red. van Karl Enenkel en Paul van Heck. - [Voorthuizen: Florivallis], cop. 2001. - 253 p.: ill.; 23 cm
ISBN 90-75540-13-2 Prijs niet opgegeven
Na Zoals de Ouden zongen (1998) verscheen in 2001 een nieuwe Leidse bundel met (acht) essays over de doorwerking van klassieke auteurs, ditmaal over de invloed van (bepaald werk van) Tacitus, Cicero, Seneca, Horatius, Plutarchus, Ovidius, en Pindarus op vroegmoderne en
| |
| |
eigentijdse auteurs als Lipsius, Montaigne, Shakespeare, Vondel, Goethe, en Gorter. Enenkel en Novikova gaan in op de zestiende-eeuwse fascinatie voor Tacitus: het door deze geschiedschrijver geschetste beeld van keizer Tiberius versmolt met het beeld van de naargeestige Principe van Machiavelli, waaruit het archetype van de onberekenbare tiran ontstond. Van Heck schrijft over invloed van Cicero's De officiis bij Ambrosius en in het vijftiende- en zestiende-eeuwse Florence (Palmieri en Machiavelli). Schrijvers bespreekt de doorwerking van Seneca's Epistulae morales bij Augustinus, Petrarca en Montaigne, terwijl Westerweel de invloed van Seneca's tragedies (en met name de wraak hierin) op het Elizabethaanse drama (o.a. Shakespeare) behandelt. Smith onderzoekt de invloed van Plutarchus in het zestiendeeeuwse Frankrijk (Amyot, Montaigne). Ilja Pfeijffer behandelt de doorwerking van Pindarus' poëzie op de Sturm und Drang van de jonge Goethe en in de romantiek van Hölderlin. Voor de Nederlandse letterkunde zijn het meest interessant de artikelen van Olga van Marion over Ovidius' Heroides en van Rudi van der Paardt over Horatius' Oden. Van Marion bespreekt het genre van de heldinnenbrieven, waarin hooggeplaatste vrouwen een brief aan hun echtgenoot schrijven. Ovidius' heldinnenbrieven werden bestudeerd en nagevolgd door dichters als Dirc Potter, Cornelis van Ghistele, Vondel en Caspar Barlaeus. Zo laat Barlaeus Amalia van Solms haar man tijdens het beleg van Den Bosch smeken grote risico's te mijden. Van der Paardt geeft een overzicht van de doorwerking van Horatius' Ode I.4 in de vertaling van Vondel, Poot, Vosmaer en Gorter. Vondels prozavertaling blijft dicht bij het voorbeeld, behoudt ook enige formele eigenaardigheden van de brontekst maar slaat de plank in één versregel door een vertaalfout mis. Poot adapteert iets
meer om tot een eigen moralisering te komen.
De bundel is door toelichtingen, voorbeelden en her/vertalingen toegankelijk gemaakt voor een breed publiek van geïnteresseerden en wordt afgesloten door een ‘index nomimum’ (!). Elk artikel bevat inleidende gegevens over de betrokken klassieke auteur, over de historische en literaire context en over zijn invloed. Ook de belangrijke vroegmoderne auteurs bij wie klassieke doorwerking wordt bespeurd, worden voorgesteld (zodat Machiavelli, Lipsius en Vondel meermalen worden geïntroduceerd). De essays verschillen niet alleen in de mate waarin ogenschijnlijk de toegankelijkheid (van redactionele zijde) werd afgedwongen, maar ook in de breedte van de behandelde doorwerking: Enenkel/Novikova, Van Heck en Smith komen niet verder dan de (late) zestiende eeuw, terwijl Schrijvers een overzicht geeft tot in de negentiende eeuw, maar hierbij wel meer eclectisch moet zijn. Omdat het in deze besprekingen toch veelal om de doorwerking van een bepaald genre of werk van een bepaalde klassieke auteur in veelal een bepaald land (of taal) in beperkte perioden gaat, zouden nog heel wat van dergelijke bundels kunnen volgen. Gezien de onderhavige artikelen zou dit allerminst spijtig zijn. Ook heeft Florivallis voor een fraaie uitvoering gezorgd. Maar de op pagina 8 gegeven en op de achterflap herhaalde rechtvaardiging voor het uitbrengen van deze essays dat ‘publicaties in het Nederlands over de invloed van de grote klassieke schrijvers op de verschillende Europese literaturen’ schaars zouden zijn, onderschrijf ik niet. Gezien het feit dat de beoogde lezers ‘specifieke kennis van de [...] moderne talen’ ontberen (p. 11), is het bijzonder jammer dat sommige auteurs hier bij het opstellen van aanbevolen literatuur (voor verder lezen) zo weinig rekening mee hebben gehouden. Of hebben ze hun huiswerk niet goed gedaan?
Jeroen Jansen
| |
Elisabeth van der Woude: memorije van 't geen bij mijn tijt is voorgevallen: met het opzienbarende verslag van haar reis naar de Wilde Kust 1676-1677 / door Kim Isolde Muller; [red. en bew. Darja de Wever...et al.; fotogr. Ron Wiersma]. - Amsterdam: Terra Incognita, 2001. - 152 p.: facs., ill.; 25 cm
ISBN 90-73853-13-3 (verbeterd) geb. Prijs: ƒ29,50
Te bestellen bij Terra Incognita, Postbus 3258 1001 AB Amsterdam of via e-mail: terrainc@xs4all.nl
In december 1676 verliet de negentienjarige Noord-Hollandse Elisabeth van der Woude met haar vader, broer en zus Nieuwe Niedorp om een kolonie te gaan stichten aan ‘de Wilde Kust’, Guyana. Een half jaar later is ze terug, alleen, berooid en gedesillusioneerd. Haar vader en zus
| |
| |
zijn overleden, haar broer is voorlopig in de West gebleven. Ze tekent in een memorieboekje haar belevenissen op, ingevlochten in een uitgebreidere tijds- en familiekroniek die ze tot 1694 blijft bijhouden. De originele tekst is gedeeltelijk overgeleverd, daarnaast is een negentiendeeeuws afschrift van het volledige document beschikbaar. Samen vormden ze de basis voor een uitgave van de hand van Kim Muller.
In een korte inleiding schetst Muller de familiegeschiedenis en de plannen voor de kolonie aan de rivier Oyapoc in het huidige Frans Guyana. Dan volgt de volledige tekst van het memorieboekje, van 1621 tot 1694, waar nodig nader toegelicht. Hierbij is een belangrijke nevenbron voor de episode 1676-1677 gebruikt, het verslag van fiscaal Gerardus de Myst, uit 1678.
Hoofdbestanddeel van de kroniek is het levendige reisverslag, met bijvoorbeeld een tussenstop op de Kaapverdische eilanden - waar de gereformeerde Van der Woude sr. heimelijk begraven wordt zonder dat de roomse Portugezen het merken - en de bange periode tijdens de terugreis dat de Duinkerker kaperkapitein Jean Bart Van der Woude gevangen houdt. Zijn huwelijksaanzoek, op conditie dat ze rooms wordt, weigert ze. De kroniekaantekeningen zijn kort en zakelijk, bijvoorbeeld: ‘1672 de 3 julij wiert sijn hoocheijt stathouder over hollant, zeelant en westvrieslant, de 20 augustus zijn in schravenhaege omgebracht jan en corenelis de wit’ (p. 21) en ‘1678 de 27 maij heb ick johannis pruijmer ten doop gehouden in de oude kerck [te Amsterdam] 1683 gestorven de 12 januarij’ (p. 59). Enkele feiten krijgen iets meer ruimte, zoals het slechte weer van najaar 1675 (p. 23, 25). Haar eigen huwelijk in 1684 wordt kort vermeld (‘[...] de heer geef ons daer toe sijn segen amen’, p. 61), waarna in iets meer dan een bladzijde de periode tot 1694 beschreven wordt, met de geboorte van zeven kinderen. Vier halen de tweede verjaardag niet en eenmaal naderen de uitersten elkaar wel heel nauw als na de begrafenis van een kind de volgende dag een nieuwe spruit geboren wordt. Ook dat wordt echter met weinig omhaal genoteerd (2 en 3 september 1694, p. 61, 63). Het is Van der Woude laatste aantekening; ze sterft in 1698.
De meeste notities zijn dus erg beknopt en droog. De persoonlijke inslag van dit memorieboekje, die op de achterflap als reclameleus fungeert, zit vooral in het reisverslag. De reconstructie van de levensloop van Van der Woude en haar kinderen die Muller op de kroniek laat volgen, is een welkome aanvulling. Ook over ‘De Nieuwe Wereld’, de kolonie Orange waar het allemaal om begonnen was (inclusief een contemporaine kaart) en het verslag van fiscaal De Myst zijn aparte hoofdstukken toegevoegd. Tot slot volgt een beschouwing over het memorieboekje als egodocument en een recapitulatie van boekhistorische en genealogische gegevens.
Lia van Gemert
|
|