Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 117
(2001)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||
Peter de Bruijn
| ||||||||||||||||||||||
1. InleidingTerwijl het internationale debat over de toepassingsmogelijkheden van de nieuwe media voor de editiewetenschap volop in beweging is, verschijnt de ‘elektronisch-kritische editie’ van Stijn Streuvels' De teleurgang van den Waterhoek, verzorgd door Marcel De Smedt en Edward Vanhoutte en uitgegeven onder auspiciën van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. De publicatie is in dubbel opzicht een verheugende gebeurtenis: zij is een klinkend resultaat van de vernieuwende impulsen die de afgelopen tijd zichtbaar waren in de jonge Vlaamse editietraditie, en dit resultaat kan tevens worden beschouwd als een bijdrage aan een belangrijke en onvermijdelijke vernieuwing van de editiewetenschap in het algemeen. Maar waar de editeurs zelf spreken van een ‘nieuw soort editie’ die ‘de nieuwe evolutie binnen de hedendaagse editiewetenschap voor iedereen toegankelijk maakt’, is het natuurlijk wel de vraag in welke richting die evolutie dan moet gaan: wat zijn nu precies de voordelen van een elektronische editie boven een ‘papieren’ uitgave, op welke wijze worden die voordelen benut, en welke onderzoeksmogelijkheden verschaft een dergelijke editie de gebruiker? Door middel van een vergelijking met de ‘tekstkritische editie’ in boekvorm - die flankerend aan de elektronische editie verscheen - wil ik een aantal aspecten van deze problematiek aan de orde stellen, al was het maar om de veel gehoorde en vaak enigszins gemakzuchtige roep om elektronische publicaties eens in een wat breder perspectief te plaatsen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||
2. Neerlandistiek en WWWDe Neerlandistiek heeft de informatie- en communicatietechnologie schoorvoetend maar toch omarmd. Dat moet wel de conclusie zijn als je de constatering van Bertram Mourits en Thomas Vaessens van een paar jaar geleden - ‘neerlandici houden er geen elektronische cultuur op na’Ga naar eindnoot1 - vergelijkt met de meest recente ontwikkelingen. Behoorden computer en Internet al langer tot het vaste onderzoeksinstrumentarium van de gemiddelde neerlandicus, sinds enige tijd wordt de nieuwe technologie ook meer en meer benut als uitwisselings- en publicatiemedium, al dan niet ter vervanging van de bestaande publicatievormen. De voordelen zijn evident: het nieuwe medium is snel en flexibel (de informatie kan zo vaak als gewenst geactualiseerd worden), heeft een nagenoeg onbegrensde opslagcapaciteit en is ook nog eens goedkoop (als je tenminste alleen naar de netto productiekosten kijkt). Deze voordelen worden op verschillende manieren uitgebuit. Op het gebied van de informatie-uitwisseling voorziet het elektronische nieuwsbulletin Neder-L al jaren in de behoefte aan snelle en recente informatie; het onlangs gestarte Eneerlandistiek hoopt vooral dienst te gaan doen als actuele discussielijst (over de relatie ICT en Neerlandistiek), terwijl Neerlandistiek.nl een ‘ouderwets’ vakblad in een modern jasje wil zijn: degelijke bijdragen, die tot in lengte van jaren aangevuld en aangepast kunnen worden. Iets breder gezien zijn er diverse ambitieuze initiatieven om alle informatie over taal- en letterkunde op Internet te structureren en/of onder één paraplu te brengen. Ik noem slechts het NWO-rapport Een digitale bibliotheek voor de geesteswetenschappen, het Taalunieversum-project van de Nederlandse Taalunie, de Weense website Nedweb (die in de toekomst zo'n 3000 links naar sites over de Nederlandse taal en literatuur zal bevatten) en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, waarin men behalve talloze klassieke teksten ook verwijzingen naar informatie elders op het net zal kunnen vinden (wetenschappelijke instituten, bijzondere collecties, homepages van onderzoekers e.d.). De DBNL zal het Internet echter in de eerste plaats gaan gebruiken als publicatiemedium en lijkt daarmee tegemoet te komen aan de behoefte aan elektronisch te raadplegen tekstbestanden: een vrij toegankelijke databank vol primaire en secundaire literatuur, waarin iedereen naar hartelust en met het grootste gemak (want digitaal) kan zoeken.Ga naar eindnoot2 Ook binnen de editiewetenschap worden inmiddels de voordelen van elektronische publicatie algemeen onderschreven. Maar anders dan in de hiervóór genoemde voorbeelden komen de elektronische projecten binnen dit specialisme minder snel en gemakkelijk van de grond. Hoe komt dat? ‘De editeurs zélf willen van Internet nog niets weten’, stelden Mourits en Vaessens in 1997,Ga naar eindnoot3 maar ook die constatering is (zo niet toen al dan nu wel) achterhaald. Wereldwijd waren en zijn editeurs bezig de mogelijkheden van de nieuwe techniek te onderzoeken, niet alleen - om maar enkele voorbeelden te noemenGa naar eindnoot4 - in de altijd al vooroplopende Anglo-Amerikaanse landen (met als bekendste voorbeelden Jerome McGann's The Rossetti Hypermedia Archive en de cd-rom's van Chaucers Canterbury Tales door Peter Robinson e.a.),Ga naar eindnoot5 maar ook dichter bij huis, in Duitsland (zie voor een overzicht het speciale Editio-nummer Computergestützte Text-Edition),Ga naar eindnoot6 Frankrijk (gecentraliseerd in het Parijse ITEM, het Institut des Textes et Manuscrits Modernes)Ga naar eindnoot7 en - sinds enkele jaren - ook in Nederland en Vlaanderen, waar verschillende initiatieven worden ontplooid | ||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||
om de samenwerking en informatie-uitwisseling op dit gebied te bevorderen. Internationale symposia als ‘Produktion und Kontext’ (CHI, Den Haag, 1998)Ga naar eindnoot8 en ‘Making Texts for the Next Century’ (NIAS, Wassenaar, 1999),Ga naar eindnoot9 de regelmatige bijeenkomsten van het Electronic Text Centre Leiden (waar verschillende partijen discussiëren over de codering van elektronische teksten)Ga naar eindnoot10 en nog op stapel staande bijeenkomsten zijn hier recente voorbeelden van.Ga naar eindnoot11 | ||||||||||||||||||||||
3. Een standaard voor de editiewetenschapHoeveel er ook over de elektronische editie is gepraat, ‘as yet, no such edition has actually appeared’, constateerde Peter Robinson in 1993.Ga naar eindnoot12 En ook nu, anno 2000, is het relatief kleine aantal voltooide projecten nog steeds tekenend: zelfs van het Canterbury Tales-project van Robinson c.s., waaraan meer dan tien jaar is gewerkt, zijn op dit moment alleen The Wife of Bath's Prologue en The General Prologue beschikbaar.Ga naar eindnoot13 Het maken van een elektronische editie is dan ook - zo blijkt uit de gevoerde discussies - technisch gecompliceerder dan sommige ‘cd-rom-optimisten’ willen doen geloven.Ga naar eindnoot14 In de Guidelines for Electronic Scholarly Editions van het Committee on Scholarly Editions van de Modern Language Association of America wordt enerzijds gesteld dat elektronische edities ‘full use of the capabilities of the computer’ moeten maken, anderzijds wordt ruiterlijk erkend dat er nog maar weinig oplossingen zijn voor alle technische problemen.Ga naar eindnoot15 Een eerste probleem is dat er nog steeds geen afdoende software voorhanden is, zoals Shillingsburg al in 1996 constateerde: ‘In short, scholarly editors are to the point where just about everything they would like to do with computers in research or text preparation or text presentation is implemented in one set of software or another, but no package of programs has been coordinated to unite rationally all the desired elements.’Ga naar eindnoot16 Debet hieraan is dat de ontwikkeling van (deel)programma's tot voor kort enigszins verspreid plaatsvond, waardoor het bijvoorbeeld kon gebeuren dat drie onderzoekers tegelijk aan eenzelfde programma werkten zonder van elkaars bestaan op de hoogte te zijn.Ga naar eindnoot17 Uitwisseling van kennis en ervaring én daadwerkelijke samenwerking zijn de enige manieren om dit tegen te gaan. Een ander probleem is de duurzaamheid van de te gebruiken software en informatiedragers. Het medium cd-rom lijkt zijn langste tijd wel te hebben gehad, maar aan online publiceren via Internet kleven ook nog wel enkele bezwaren. Behalve de juridische en financiële problemen voor de uitgeverijwereld (‘Bijna geen uitgever die op Internet actief is, is in staat daarmee geld te verdienen’) is er het technische probleem dat het ‘met de eeuwigheidswaarde van teksten op het Internet maar matig is gesteld’, zoals Van der Weel onlangs nog duidelijk heeft gemaakt in het speciale Boekenwereld-nummer ‘Nieuwe media’: ‘HTML is inmiddels al weer tien jaar oud, en daarmee in computertermen redelijk bejaard en met allerlei gebreken behept. [...] HTML [stelt] de computer nog onvoldoende in staat [...] nuttige dingen met tekst voor ons te doen.’Ga naar eindnoot18 In de Guidelines wordt meer specifiek gesteld dat HTML niet toereikend genoeg is voor ‘serious scholarly purposes’.Ga naar eindnoot19 Het grootste probleem wordt echter gevormd door de soft- en hardwaregevoeligheid: wie zich al te onbekommerd afhankelijk maakt van de grillen van de één of andere fabrikant loopt het gevaar dat de gebruikte programmatuur het begeeft op het moment dat het werk ein- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||
delijk gedaan is. Een recent voorbeeld hiervan wordt geleverd door G.J. Dorleijn, die zijn lofzang op de talloze mogelijkheden van een hypertext-ontwerp van Du Perrons Het land van herkomst moet beginnen met de spijtige constatering dat het programma ‘op dit moment niet meer te raadplegen [is] omdat de houdbaarheidsdatum van de in de VS geleende software verlopen is’.Ga naar eindnoot20 Erger nog dan dergelijke licentieproblemen is de snelle technische veroudering van softwarepakketten (vergelijk de snelheid waarmee Bill Gates nieuwe versies van zijn MS Office-pakket op de markt brengt) en de nog steeds moeizame uitwisseling tussen de verschillende systemen (Windows, Mac of UNIX).Ga naar eindnoot21 Een antwoord op deze problemen - daarover is men het inmiddels wel eens binnen de academische wereld - is de combinatie SGML en TEI, twee standaarden die garant staan voor een platform- en software-onafhankelijke opslag van informatie en daarmee voor de duurzaamheid en uitwisselbaarheid ervan. Kort gezegd is SGML (Standard Generalized Markup Language) de metataal die de vorm en structuur van documenten beschrijft door middel van markeringen (markup, codes, tags), terwijl TEI (Text Encoding Initiative) voorschrijft welke markeringen gebruikt kunnen worden voor de codering van teksten. De platform-onafhankelijkheid houdt in dat de bestanden op zodanige wijze worden opgeslagen, dat ze later op verschillende manieren - in boekvorm, op cd-rom of Internet - gepresenteerd kunnen worden.Ga naar eindnoot22 Gezien deze achtergrond is de verschijning van de elektronisch-kritische Streuvels-editie een novum in de Neerlandistiek, vooral ook omdat de editeurs als eersten aansluiting hebben gezocht bij de internationale discussies over de problematiek van de elektronische editie. Dit is vooral de verdienste van Edward Vanhoutte, die zich al in 1997 - nog vóór dat het Streuvels-project goed en wel van start ging - had opgeworpen als pleitbezorger van SGML/TEI. In een duo-artikel - onder de veelzeggende Gezelliaanse dubbeltitel ‘Denkt aleer ge doende zijt,...’ / ‘...en doende denkt dan nog’ - gaven hij en zijn collega Dirk Van Hulle een helder overzicht van de verschillende inhoudelijke en technische mogelijkheden van de elektronische editie, een problematiek die op dat moment inderdaad nog vrij nieuw was. Van Hulle voorspelde dan ook ‘dat het voor de jonge editiewetenschap in Vlaanderen een vliegende start kan betekenen als we van bij het begin de ontwikkeling van de elektronische teksteditie op de voet volgen’.Ga naar eindnoot23 En hij heeft gelijk gekregen: vergeleken met alle nog in ontwikkeling zijnde projecten mag de snelle publicatie van de Streuvels-cd-rom met recht opmerkelijk worden genoemd. Overigens wil dit niet zeggen dat het resultaat zonder slag of stoot tot stand is gekomen. Vanhoutte heeft inmiddels moeten ondervinden dat SGML/TEI nog niet de oplossing biedt voor alle technische problemen. In de Handleiding bij de elektronisch-kritische editie signaleert hij bijvoorbeeld verschillende markup-problemen: zo bleek TEI niet toereikend voor de weergave van briefteksten (zowel de materiële beschrijving als het gebruik van diakritische tekens leverden problemen op), zodat voor de Streuvels-editie een aangepaste DTD (Document Type Definition) moest worden geschreven. Ook maakt hij een enkele keer melding van een al dan niet bekende bug in de software, zoals het blijven ‘hangen’ van het systeem na het volgen van een hyperlink (de tekst van het document blijft zwart gemarkeerd). Dergelijke ongemakken komen gelukkig niet veelvuldig voor, maar ze geven wel aan dat ook achter schijnbaar eenvoudige handelingen een gecompliceerd technisch probleem | ||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||
schuil kan gaan. Wat dat betreft zal hij zich soms weinig hebben herkend in het optimisme van de jonge ingenieur Maurice Rondeau uit De teleurgang van den Waterhoek, die van begin af aan een grenzeloos vertrouwen heeft in het nieuwe systeem waarmee de brug over de Schelde gebouwd zal gaan worden: ‘Maurice was overtuigd dat alles hier van een leien dakje loopen zou - het voor-werk, 't eerste vak der onderneming: de twee voetstukken waarop de brug rusten moest - hem niet veel zwarigheid zouden medebrengen’ oftewel: ‘het goedgelukken der uitvoering stond al zoo vast alsdat de theoretische berekeningen klopten’.Ga naar eindnoot24 | ||||||||||||||||||||||
4. De teleurgang van den Waterhoek: de geschiedenis van een tekstDe teleurgang van den Waterhoek, Streuvels' laatste grote roman uit 1927, is het verhaal over de moeizame bouw van een brug over de Schelde. Ondanks hevig verzet vanuit de traditionele Waterhoekse gemeenschap (de brug betekent het einde van het geïsoleerde bestaan van de bewoners) onder leiding van Deken Broeke zegeviert uiteindelijk de techniek. Het was niet deze thematiek maar wel de daaraan parallel lopende liefdesgeschiedenis tussen het wulpse dorpsmeisje Mira en de jonge ingenieur Maurice - in niets verhullende bewoordingen beschreven - die Streuvels op forse kritiek in met name de katholieke kring kwam te staan. In de gezaghebbende Boekengids noemde Arthur Boon De teleurgang weliswaar een ‘sterk en machtig werk’, maar tot zijn spijt moest hij ‘op zedelijk gebied een streng voorbehoud [...] maken’: ‘Daarom blijve dit werk weg uit katholieke boekerijen: 't is anders spijtig om 't vele schoone dat zoo te leur gaat.’Ga naar eindnoot25 Deze reacties - het kan bijna niet anders - zullen Streuvels er mede toe gebracht hebben zijn roman tien jaar later ingrijpend te herzien: in de ‘tweede herziene druk’ uit 1939 zijn nagenoeg alle pikante, erotische passages geschrapt. Alle volgende drukken, tot en met de uitgave in het Volledig werk uit 1972 en de daarna nog verschenen zelfstandige uitgaven (die overigens alleen nog antiquarisch te krijgen zijn), volgen deze verkorte en gekuiste versie. Met de publicatie van de nieuwe tekstkritische editie in boekvorm is de versie uit 1927 weer voorhanden. De uitgave is - volgens de algemeen onderschreven Duitse typologie - een leeseditie, gericht op een breed publiek. De woordverklaringen verhelderen het voor de huidige lezer inderdaad lastige woordgebruik van Streuvels, de verantwoording verstrekt - behalve de verplichte informatie over de gevolgde editieprincipes - een inleiding over de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van De teleurgang. Deze inleiding dient een tweeledig doel. Ten eerste levert de beschrijving van de tekstgeschiedenis de argumenten voor de keuze van de basistekst: de eerste druk is het uiteindelijke resultaat van het proces van schrijven en herschrijven en vertegenwoordigt aldus de tekst zoals Streuvels die aan het publiek bekend heeft willen maken.Ga naar eindnoot26 De voorpublicatie in verschillende afleveringen van De Gids valt af, omdat daarin ‘de eerste hoofdstukken van het werk al afgedrukt waren [...] voordat de laatste geschreven werden’: ‘Pas bij de voorbereiding van de eerste druk in boekvorm beschikte Streuvels over de volledige tekst van zijn werk, kon hij het boek in zijn geheel overzien en nam hij het nog eens stevig ter hand met het oog op de publicatie als boek.’Ga naar eindnoot27 In de tweede plaats geeft de beschrijving van de tekstgeschiedenis een beeld van het ontstaan en de publicatie van de roman. Hierbij wordt de nadruk gelegd | ||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||
op de veranderingen die Streuvels heeft aangebracht bij de voorbereiding van de eerste druk én de herziene tweede druk (de gekuiste versie). Bij deze uitgebreide bespreking van de opvallendste verschillen tussen de gedrukte versies steekt de summiere informatie over het ontstaan van de roman wat schril af. De editeurs stippen slechts aan dat er aan het boek ‘reële gebeurtenissen van 20 jaar vroeger’ ten grondslag liggen, maar citeren daarbij niet de vermakelijke uitlating van Streuvels zelf, die in een brief aan Emmanuel de Bom schreef: ‘Aan die Waterhoek heb ik nu een bijzonder genot - omdat het een stuk leven is van voor vijfentwintig jaar, dat zo rijp geworden is als een appel die van de boom valt. Ik heb het gewaagd het eerste hoofdstuk te laten drukken eer het tweede geschreven was, en zo voort (omdat het ding zo rijp was ging dat), elke maand een hoofdstuk, zonder plan of verdeling, het hele ding lag in 't onderbewuste geordend in zijn grote lijnen, gegroeid als een boom en komt effen aan terecht, gelijk weefsel op 't getouw.’Ga naar eindnoot28 Een echte omissie is het ontbreken van Streuvels' brieven aan H.T. Colenbrander over de totstandkoming van de voorpublicatie in De Gids, die te vinden zijn in het Leidse Gids-archief.Ga naar eindnoot29 Uit die brieven blijkt niet alleen wat de werkelijke gang van zaken rond het uitstel van publicatie is geweest (Streuvels had buiten de redactie om met Maurice Roelants geregeld dat diens roman Komen en gaan eerst zou verschijnen), ook lezen we daarin duidelijk hoe goed dit uitstel Streuvels uitkwam: ‘ik kan best een paar maanden langer wachten, te meer daar het tweede gedeelte van mijn Waterhoek nog niet áf is, en ik niet vooruit kan zeggen hoe groot dit deel worden zal’, schrijft hij grootmoedig op 1 mei 1926. ‘De zomermaanden zijn voor mij eene onstandvastige werkperiode’, voorspelt Streuvels in dezelfde brief, en inderdaad: pas een half jaar later meldt hij zich met de mededeling dat hij door ‘allerhande voorvallen’ niet aan schrijven was toegekomen, ‘maar nu het winterseizoen is ingeluid, zit ik er vast en voorgoed weer aan!’ Streuvels belooft het ‘derde vervolg’ snel te zullen sturen, en de ‘rest komt dan ook op bekwamen tijd in orde - het moet enkel nog “geschreven” worden.’Ga naar eindnoot30 De legitimatie van de uitgave op cd-rom is vooral gelegen in de interessante overleveringssituatie van de roman. Terwijl in de boekuitgave slechts enkele momenten uit de ontstaans- en publicatiegeschiedenis besproken kunnen worden, biedt het elektronische medium de mogelijkheid om de overgeleverde versies integraal op te nemen. De cd-rom bevat: 1. Het volledige (net)handschrift van de roman, 2. De voorpublicatie in De Gids, 3. Een overdruk van de Gids-publicatie, door Streuvels gebruikt als werkexemplaar voor de eerste druk, 4. De eerste druk uit 1927, 5. Een exemplaar van de eerste druk met correcties, door Streuvels gebruikt met het oog op de publicatie van de tweede druk, en 6. De tweede herziene druk uit 1939. De versies 1, 3 en 5 zijn opgenomen als digitale facsimiles, de versies 2, 4 en 6 als tekstbestand. Overigens beschikken we hiermee niet over alle overgeleverde versies van De teleurgang. Buiten beschouwing blijven: het kladhandschrift, het door Streuvels gecorrigeerde typoscript (dat gediend heeft als kopij voor De Gids) en de door Streuvels gecorrigeerde drukproef van de eerste druk. In de Verantwoording geven de editeurs niet aan hoe zij tot deze selectie zijn gekomen, evenmin gaan zij nader in op de bronnen die wel in de elektronische editie maar niet in de boekuitgave zijn opgenomen. De beschrijving van de ontstaans- en publicatiegeschiedenis is grotendeels identiek aan de in de boekuitgave afgedrukte tekst, het enige verschil is dat aan de cd-rom-tekst enkele documenten in facsimile zijn toegevoegd (het pamflet van de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||
‘Plechtige inhuldiging der nieuwe brug’, het aan de eerste druk toegevoegde erratalijstje (‘Zinstorend miszetsel’), een aanmaning van uitgeverij Excelsior en een aantekening van Streuvels over de oplage van de eerste druk). Verder is de opslagcapaciteit van de cd-rom gebruikt voor de volledige weergave (in transcriptie) van alle brieven waaruit geciteerd wordt. Ten slotte bevat de cd-rom een uitgebreide handleiding bij de elektronische editie. | ||||||||||||||||||||||
5. Cd-rom versus boekuitgave: enkele praktische kwestiesEén van de eerste dingen waarmee een gebruiker wordt geconfronteerd bij het raadplegen van een publicatie is de overzichtelijkheid c.q. de gebruiksvriendelijkheid van het medium. Doorgaans wordt ten faveure van een uitgave in boekvorm gesteld dat het lezen van met name langere teksten in druk gemakkelijker gaat dan vanaf het beeldscherm. Dit gaat in het onderhavige geval zeker op: wie de tekst gewoon als ‘roman’ wil lezen, zal eerder naar het boek grijpen dan achter de computer gaan zitten. Al bladerend in een boek heb je bovendien sneller een (globale) indruk van de inhoud dan wanneer je door een elektronisch bestand moet ‘scrollen’. Wat betreft het overzicht op de verschillende onderdelen is de cd-rom echter gebruiksvriendelijk genoeg: de structuur is niet al te ingewikkeld en via de inhoudstabel weet je altijd precies waar je bent. Door middel van de overzichtelijke functieknoppen is het bovendien een koud kunstje om van het actieve scherm naar een ander scherm (bijvoorbeeld een eerder bezochte locatie) te gaan, of om andere voor de hand liggende acties te ondernemen. Om met de cd-rom te kunnen werken is enige basiskennis van Windows dus al genoeg, wie meer wil raadplege de ‘Snelle introductie’ dan wel het hoofdstuk ‘Geavanceerde functies’ van de uitgebreide en heldere handleiding. Als eenmaal de geringe barrière van de techniek is genomen, dan worden de voordelen van de elektronische publicatie al snel duidelijk: in een elektronisch bestand is het gemakkelijk manoeuvreren. De structuur van een hypertext-ontwerp maakt het mogelijk verschillende soorten informatie op te roepen en weg te klikken en op een snelle manier van het ene onderdeel in de editie naar het andere te gaan. De leestekst bevat bijvoorbeeld per alinea een zogenaamde ‘button’ waarmee de overige versies op het scherm gebracht kunnen worden, en achter alle blauw gemarkeerde tekst gaan de woordverklaringen schuil. In de Verantwoording brengen soortgelijke iconen de gebruiker naar de diplomatische afschriften van de brieven, de noten of de opgenomen documenten.Ga naar eindnoot31 Naar mijn smaak had het op zich flexibele systeem van hyperlinks hier en daar wel wat meer uitgebuit mogen worden. Bij de beschrijving van de voornaamste verschillen tussen de gedrukte versies staat bijvoorbeeld alleen aan het begin van elke paragraaf een ‘algemene’ link naar de desbetreffende bron; het zou handiger zijn geweest als elk besproken fragment gelinkt was aan de overeenkomstige plaats in de diverse versies. Hetzelfde geldt voor de lijst van correcties, die precies hetzelfde is ingericht als in de boekuitgave: via het paginacijfer moet de gebruiker zelf de plaats in de eerste druk terugzoeken, terwijl een hyperlink hem daar met één druk op de knop rechtstreeks had kunnen brengen (zoals het geval is bij de woordverklaringen). Nu is het een groot voordeel dat een elektronische publicatie de gebruiker in staat stelt de aangeboden informatie te manipuleren: hij kan de editie op elke gewenste | ||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||
plaats verrijken met eigen annotaties, bookmarks, hyperlinks, en dergelijke. Zowel de door mij gesignaleerde omissies in de correspondentie als mijn ‘kritiek’ op de hypertext-structuur zijn dus relatief eenvoudig te ondervangen (overigens: de gegevens kunnen niet op de cd-rom zelf worden weggeschreven). Ook zou ik de ontbrekende informatie aan derden kunnen verstrekken, die hun exemplaar van de editie dan ook kunnen ‘up-daten’, en zelfs zou er op deze wijze een netwerk van gebruikers kunnen ontstaan die elkaar over en weer van informatie voorzien.Ga naar eindnoot32 Deze mogelijkheid tot aanpassing en uitwisseling van informatie opent dus verschillende perspectieven, maar roept tegelijkertijd óók de vraag op wat de taak van de uitgever en/of editeurs in dit verband zou moeten zijn. Schept de mogelijkheid ook de verplichting om de bestanden regelmatig te actualiseren en onder de gebruikers te verspreiden? Strikt genomen zou het de logische consequentie van de keuze voor dit type medium moeten zijn. Zoals editeur Vanhoutte het ooit stelde: ‘Een elektronische tekst kan [...] eindeloos verrijkt worden met lagen van interpretaties en annotaties, een proces dat jaren kan voortgaan. Het resultaat is een tekst die op elk moment van haar bestaan compleet is, maar die eindeloos uitgebreid kan worden, een principe waarop ook de beste wetenschappelijke bibliotheken gebouwd zijn.’Ga naar eindnoot33 Het is een mooi ideaal, maar praktisch gezien lijkt het me een moeilijke - en voor de editeurs vermoeiende - opgave, die zonder institutionele en structurele ondersteuning vrijwel kansloos is.Ga naar eindnoot34 Het betekent onvermijdelijk een grondige wijziging in de opzet en financiering van onderzoeksprojecten, aangezien deze ‘nooit’ afgesloten kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||
6. De cd-rom en het onderzoekCrucialer dan de hiervóór genoemde praktische voor- en nadelen is de vraag welke onderzoeksmogelijkheden de elektronische editie verschaft boven de boekuitgave. In de Guidelines worden hierbij twee vormen van analyse onderscheiden: text-retrieval (het doorzoeken van teksten) en collation (het vergelijken van teksten). De zoekfaciliteiten van de Streuvels-cd-rom zijn zonder meer ingenieus te noemen. Er zijn drie mogelijkheden: ‘full-text search’, ‘context search’ en ‘regular expression search’. De ‘full-text search’-optie verschilt niet veel van de gebruikelijke zoekfunctie van een doorsnee tekstverwerkingsprogramma, maar met ‘context search’ is het mogelijk om de zoekopdracht op diverse manieren te verfijnen (zodat je bijvoorbeeld alle plaatsen in de roman kunt zoeken waar Broeke over Sieper spreekt). Een klein nadeel is hierbij wel dat de zoekvoorwaarden deels aangegeven dienen te worden met de SGML-elementen en - attributen (in dit voorbeeld met het <Q>-element waarmee directe en indirecte rede is aangeduid), die je als gebruiker dus wel paraat moet hebben. De ‘regular expression search’ gaat nog een stap verder: deze optie stelt de gebruiker in staat om met zogenaamde ‘groeperingen’ en ‘wildcards’ te zoeken. Het commando ‘(ka)t*in’ zoekt bijvoorbeeld alle plaatsen waar ‘ka’ gevolgd wordt door nul of meer ‘t's’, gevolgd door ‘in’ (met als mogelijke resultaten dus ‘kain’, ‘katin’, ‘kattin’, katttin’, et cetera). Deze zoekopdracht kan bovendien nog verder worden verfijnd door middel van SGML-queries, om er bijvoorbeeld achter te komen waar editeur Marcel De Smedt (MD) een correctie (CORR) heeft aangebracht (<CORR *=MD). Vanzelfsprekend kan op deze manier alleen worden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||
gezocht naar elementen die door de editeur als zodanig gemarkeerd (‘getagd’) zijn. Verder blijft het gebruik van de zoekfunctie beperkt tot de tekstbestanden, de facsimiles zijn niet doorzoekbaar. Vergeleken met de talloze zoekmogelijkheden is de vergelijking van de tekstversies op de Streuvels-cd-rom nogal omslachtig. Je moet alle teksten in afzonderlijke windows oproepen (wat op een beeldscherm van gemiddelde grootte niet erg overzichtelijk is) en kunt dan slechts per alinea vergelijken. Hier hebben de editeurs naar mijn mening een belangrijk voordeel van de elektronische publicatie onbenut gelaten: bij alle inspanning die het gekost moet hebben om de versies gedigitaliseerd en ‘getagd’ ter beschikking te stellen, is er te weinig nagedacht over de vraag welke operaties de gebruiker met het variantenmateriaal zou moeten kunnen uitvoeren. De Guidelines van het CSE laten er geen misverstand over bestaan dat het aanbieden van full-text-bestanden alléén niet afdoende is: ‘mechanisms are needed to display passages selected in parallel and to create collated lists of textual variants in various categories’. Met deze relatief simpele oplossing - een lijst van alle tekstverschillen - zou de gebruiker niet alleen een overzichtelijker beeld van de interessante tekstontwikkeling hebben gehad, ook zou hij zicht hebben op de tekstuele problemen die in de verschillende versies voorkomen.Ga naar eindnoot35 Een nog betere mogelijkheid hiertoe is het inbouwen van een collatieprogramma, waarmee de gebruiker zelf bepaalde versies (of elementen daaruit) op snelle en flexibele wijze met elkaar zou kunnen vergelijken. Deze aanbeveling van het CSE is op dit moment waarschijnlijk nog te veeleisend: dergelijke programma's bestaan wel - bijvoorbeeld het door Peter Robinson ontwikkelde Collate (dat ook een SGML-component heeft)Ga naar eindnoot36 -, maar de toepassing ervan op andere teksten is nog niet grondig genoeg onderzocht; enige ervaring leert dat daarbij weer allerlei nieuwe problemen kunnen ontstaan en er hoe dan ook veel tijd en moeite voor nodig is om een dergelijk instrument te laten werken.Ga naar eindnoot37 Een en ander sluit echter niet uit dat deze mogelijkheid voor toekomstige elektronische edities zeker op bruikbaarheid getoetst zou moeten worden. Door het aanbieden van verschillende versies en mogelijkheden die versies te vergelijken zou de gebruiker - volgens de Guidelines - in staat moeten zijn ‘to verify the editor's critical practice as well as vary the editorial assumptions (e.g., by selecting another version as a base text) and criteria (e.g., preservation of accidentals). Moreover, collation software allows the user to prepare a subedition of an individual family in a complex textual tradition, thereby facilitating reception studies.’ De elektronische editie zou, met andere woorden, in veel gevallen een oplossing kunnen bieden voor het traditionele probleem dat in een gedrukt werk elke keuze van de editeur bepalend is voor de opzet en inrichting van de uitgave (hij kiest de basistekst, bepaalt of alle varianten worden afgedrukt of alleen een selectie, e.d.). Optimistisch geformuleerd: ‘In een elektronische editie kan men de lezer laten kiezen wat hij wil. De hiërarchie tussen tekst en apparaat die in een gedrukte uitgave gefixeerd is, is in een elektronische flexibel en manipuleerbaar [...]. Een ander voordeel is dat documentaire bronnen niet alleen in een door een editeur vertaalde vorm kunnen worden aangeboden [...] maar ook grafisch kunnen worden afgebeeld. De gebruiker heeft dus bovendien de beschikking over de facsimiles en hij kan dan bijvoorbeeld de editeur op zijn transcriptievaardigheid controleren.’Ga naar eindnoot38 Zonder de Streuvels-editie nu helemaal aan dit ideaalbeeld te willen spiegelen - gezien de technische stand van zaken zou dat onbillijk zijn - merk ik op dat de aspec- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||
ten van de ‘flexibele tekstweergave’ (de keuze ligt bij de lezer) en de mogelijkheden tot controle van de editeur in de Streuvels-editie niet zo goed uit de verf komen. In de eerste plaats heeft dat te maken met het wat hybridische karakter van de verschillende tekstonderdelen. Het centrum van de cd-rom wordt gevormd door het onderdeel ‘Teksteditie’, bestaande uit de tekst van de eerste druk, die op precies dezelfde wijze is geëditeerd en geannoteerd als de leestekst in de boekuitgave (ook de verantwoording van de editiemethode is identiek). De overige versies - ondergebracht in de afdeling ‘Bronnen’ - zijn daarentegen op verschillende wijze bewerkt: bij de gedrukte versies is soms wel, dan weer geen kritisch tekstonderzoek verricht,Ga naar eindnoot39 de handschriftelijke versies zijn alleen als digitale facsimiles opgenomen; aan geen van deze ‘bronnen’ zijn woordverklaringen toegevoegd. De gebruiker krijgt dus teksten met een verschillende status (leestekst, basistekst en facsimile) op zijn scherm, en moet zelf de facsimiles ontcijferen en (desgewenst) de afgedrukte teksten nog editeren en/of annoteren. De mogelijkheid om het werk van de editeurs te controleren ontbreekt, aangezien er van de geëditeerde en diplomatische versies geen facsimiles zijn opgenomen. Wel is het mogelijk om de door de editeurs opgegeven tekstingrepen in de eerste druk na te zoeken in de overige versies om bijvoorbeeld te bepalen of de editeursingreep ‘ijzerconstructie’ i.p.v. ‘ijzer-constructie’ terecht is,Ga naar eindnoot40 maar een dergelijke zoektocht is - zoals hiervóór al bleek - jammer genoeg ook op deze cd-rom nog een hele onderneming. | ||||||||||||||||||||||
7. Elektronisch of kritisch?Met deze kwesties ben ik ten slotte aanbeland bij de elementaire vraag met wat voor ‘nieuw soort editie’ we hier eigenlijk te maken hebben, anders gezegd: wat is de aard en het doel van deze elektronische editie? Zelf noemen de editeurs hun editie ‘elektronisch-kritisch’, maar zij geven niet aan wat zij met deze term bedoelen. Nu gaat het mij niet zozeer om de terminologische kant van de zaak (terzijde merk ik wel op dat ‘elektronisch-kritisch’ in tegenstelling tot de traditionele termen ‘historisch-kritisch’ of ‘documentair-kritisch’ mijns inziens een betekenisloze samenstelling is), als wel om de vraag wat de gebruiker met een dergelijke editie zou moeten kunnen. In de tot dusver gevoerde theoretische discussies staat deze vraag (en daaraan gekoppeld de vraag wat de rol van de editeur zou moeten zijn) steeds weer centraal bij de principiële keuze voor het editietype, waarbij overigens alleen onderscheid wordt gemaakt tussen ‘documentary’ en ‘critical editions’. Een documentary edition - zoals McGann's Rossetti Hypermedia Archive - is in feite niets meer en niets minder dan wat Kanzog in 1970 een archiefeditie noemde: de volledige en ‘objectieve’ weergave van alle gedrukte en geschreven bronnen, op basis waarvan de gebruiker zelf zijn eigen editie kan samenstellen. In de beschrijving van McGann: ‘The Rossetti Archive organizes its texts, pictures, and other documents in this kind of noncentralized form. So when one goes to read a poetical work, no documentary state of the work is privileged over the others. All options are presented for the reader's choice.’Ga naar eindnoot41 Deze component - het aanbieden van verschillende versies, die integraal worden opgenomen - zien we terug in de Streuvels-editie, en ook gezien het aantal teksten dat zonder kritische bewerking door de editeurs is afgedrukt zou je deze editie als ‘documentary’ kunnen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||
bestempelen (de term ‘kritisch’ slaat alleen op de eerste drukversie). Daar staat echter tegenover dat de principiële gelijkwaardigheid van de tekstversies niet is aangehouden: de geëditeerde tekst van de eerste druk vormt het centrale gedeelte ‘Teksteditie’, de overige versies zijn als diplomatisch afschrift of als facsimile in de afdeling ‘Bronnen’ opgenomen. Al kan de gebruiker de verschillende versies afzonderlijk oproepen en bestuderen, hij heeft niet de keuzevrijheid die McGann c.s. voorstaan. De editeurs hebben door middel van de inrichting van de editie al een zekere hiërarchie aangebracht, en hebben met hun selectie van de bronnen (immers niet alle versies zijn opgenomen) de keuzemogelijkheden beperkt. Doordat er van de geëditeerde versies geen facsimiles zijn opgenomen, is de gebruiker ook niet daadwerkelijk in staat het werk van de editeurs te controleren of zijn eigen editie samen te stellen, zoals binnen een documentaire aanpak te verwachten zou zijn. Onderzoek naar de varianten in het wel opgenomen materiaal blijft door het ontbreken van een afdoende hulpmiddel ook in de elektronische presentatievorm een omslachtig en tijdrovend karwei. Zonder iets af te willen doen aan alle praktische voordelen en zoekmogelijkheden die de elektronische Streuvels-editie biedt en zonder de technische problemen te willen onderschatten, ben ik al met al van mening dat de editeurs deze elementaire functionele aspecten te weinig hebben doordacht bij de opzet en inrichting van hun editie. September 2000
Adres van de auteur: Constantijn Huygens Instituut, Postbus 90754, 2509 LT Den Haag peter.de.bruijn@chi.knaw.nl
Marcel De Smedt/Edward Vanhoutte (ed.): Stijn Streuvels: De teleurgang van den Waterhoek. Tekstkritische editie. Antwerpen (Manteau) 1999. ISBN 90 223 1535 5 (paperback), ISBN 90 223 1538 x (gebonden met cd-rom). Stijn Streuvels: De teleurgang van den Waterhoek. Elektronisch-kritische editie. Amsterdam/Gent (Amsterdam University Press/Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) [2000]. ISBN 90 5356 441 1 (cd-rom). Volgens opgave van uitgeverij Manteau is de verkoopprijs van de boekuitgave met cd-rom ƒ 98, -. Amsterdam University Press hanteert als verkoopprijs van de cd-rom ƒ 150, -. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||
|
|