Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 116
(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
W.L. Braekman
| |
1. InleidingWe beschikken over de materiële bewijzen dat Jacob van Maerlants Istory van Troyen in een veertiental handschriften in omloop is geweest in de late Middeleeuwen. Het was dus blijkbaar een veelgelezen werk waarvan de tekst echter slechts in één enkel nagenoeg volledig manuscript is bewaard.Ga naar eind1 Bovendien is het door een speling van het lot zo dat dit ene handschrift het werk is van een kopiist uit het Oost-Middelnederlands-Duits, d.i. Nederrijns grensgebied die weinig nauwgezet zijn werk heeft gedaan. Hij heeft ook Maerlants originele tekst omgeschreven of hertaald in wat door J. Verdam - de eerste uitgever van enkele episodes eruit - zijn Kleefs dialect wordt genoemd.Ga naar eind2 Dit handschrift werd in 1973 door de Albertina te Brussel aangekocht (K.B. IV 927) dankzij de onvermoeibare inzet van J. Deschamps die toen als wetenschappelijk attaché aan de Koninklijke Bibliotheek verbonden was. Naast dit ene handschrift uit de late vijftiende eeuw - verder Troyen genoemd - zijn in de loop van de meer dan honderd jaar die sinds Verdams ontdekking verlopen zijn een groot aantal min of meer omvangrijke fragmenten aan het licht gekomen. De meeste ervan zijn ouder dan het Kleefse afschrift en staan qua inhoud en taal veelal dichter bij het origineel. Het merendeel van deze fragmenten is gedrukt door De Pauw en Gailliard in hun standaarduitgave van het einde van de vorige eeuw.Ga naar eind3 Betrekkelijk kort nadien, in 1916, bracht G. Huet een nieuw fragment aan het licht.Ga naar eind4 Na de Tweede Wereldoorlog volgde de ontdekking van het 86 verzen tellende, zogenoemde fragment-de Vreese,Ga naar eind5 waarbij tevens de uitgave werd aangekondigd van nog twee andere, veel uitvoeriger fragmenten, wat dan ook kort nadien gebeurd is.Ga naar eind6 In 1947 kwam A. Van Elslander tot het besluit dat er - te oordelen naar de toen bekende fragmenten - twee handschrifttypes van de Istory van Troyen in omloop geweest zijn: manuscripten met drie tekstkolommen per bladzijde en een tweede groep met twee kolommen.Ga naar eind7 Bij de laatstgenoemde groep zijn er drie West-Vlaams (één met 42 verzen en twee met 50 verzen per kolom), één Brabants (met 46 verzen per kolom) en twee in algemeen West-Middelnederlands (het Huet-fragment met 51 verzen en het fragment-de Vreese met 50 verzen). | |
[pagina 229]
| |
Toen, zoals gezegd, in 1973 het unieke, quasi-volledige handschrift van Troyen door de K.B. te Brussel werd aangekocht, achtten J. Deschamps en A. Van Elslander het ogenblik aangebroken om een synthese te maken van de manier waarop de tekst van deze belangrijke roman tot ons is gekomen.Ga naar eind8 Ondertussen waren ook nog drie onuitgegeven fragmenten ontdekt die door A. Van Elslander een paar jaar later zijn uitgegeven.Ga naar eind9 Vooreerst dient vermeld te worden het fragment-De Smet bestaande uit zestien, niet doorlopende stukjes tekst, in totaal 229 verzen, afkomstig uit een handschrift met twee kolommen van elk vijftig verzen. Deze fragmenten behoren tot de reeds vroeger bekende groep manuscripten met hetzelfde aantal verzen per kolom. Het tweede fragment, afkomstig uit de nalatenschap W. de Vreese (nu K.B. Brussel, handschrift IV 209.5) telt zestien verzen, te weinig om zich enig idee te vormen over het type handschrift waartoe het heeft behoord. Het derde fragment, tenslotte, nu in de Gemeentebibliotheek te Rotterdam, omvat 48 verzen en is afkomstig uit een twee-kolommenhandschrift met 42 verzen per kolom. Het behoort samen met het reeds lang bekende Vergauwen-fragment, afkomstig uit het Groot Seminarie te Gent, tot eenzelfde handschrift. Bij de manuscripten van de zogeheten twee-tekstkolommengroep sluit nu nog een nieuw fragment aan dat wordt bewaard in het oud archief (liasse 698) van het Brusselse Stadsarchief. Dit is een pak losse stukken, gedrukte zowel als handgeschreven, met een zeer gevarieerde inhoud: enkele gedichten, marktliederen, volkse en devotieprenten en ander efemeer drukwerk.Ga naar eind10 Het is de bovenste helft van een perkamenten blad met op voor- en achterzijde twee kolommen tekst. De bewaarde helft meet 150 × 185 mm en het blad waarvan het deel uitmaakt moet ca. 300 × 185 mm groot geweest zijn. De tekst is geschreven in de eerste helft van de veertiende eeuw in Gotisch boekschrift met enig, gedeeltelijk gerubriceerd penwerk in de kantlijn en met één versierde hoofdletter (verso, kol. a, v. 103). Het blad heeft ooit als kaft gediend van een octavoboekje. Vertikaal in het midden is het blad gevouwen en doorprikt. Een paar kleine en een wat groter gat getuigen daarvan, maar hebben slechts weinig tekstverlies tot gevolg. Elk van de twee zijden telt nu nog 24 of 25 verzen tekst per kolom en is afkomstig uit een handschrift met 45 verzen per kolom. Het handschrift waartoe deze ene bewaarde bladhelft behoorde, is niet te vereenzelvigen met één van de andere twee-kolomsmanuscripten waarvan reeds fragmenten bekend zijn. Het maakte ooit deel uit van een handschrift waarvan dit bladfragment het enige overblijfsel is. De nieuwe fragmenten die hierna volgen, zijn in Van Maerlants verhaal als volgt te situeren. Andromaca, Hectors vrouw, wordt in een droom gewaarschuwd dat haar echtgenoot zijn dood tegemoet gaat als hij de belegerde Trojanen te hulp snelt. Tevergeefs probeert ze Hector ervan te weerhouden ten strijde te trekken. Andromaca wendt zich dan tot koning Priam, Hectors vader. Deze zendt een leger met onder meer Filimenis naar Troje. Wanneer Hector dit verneemt, verwijt hij Andromaca haar tussenkomst, vindt dat hij zijn eer verloren heeft en eist dat ze hem zijn wapens geeft die ze verborgen had. Ze smeekt hem nogmaals van zijn voornemen af te zien, maar weer tevergeefs. Andromaca laat Hecuba en Hectors zuster komen en alle drie proberen ze Hector te overreden, maar wat ze ook zeggen, Hector blijft bij zijn besluit. | |
[pagina 230]
| |
De recto-zijde van het blad.
| |
[pagina 231]
| |
2. TekstRo a Andromaca was seker das,
Want hare te voren comen was,Ga naar margenoot+
Dies was s[i] vtermaten sereGa naar voetnoot3
Gevreest n (?)[...]de om haren here,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ende dat dochte mi geen wonder,Ga naar voetnoot5
Si seget hem al bisonder:
Here, seit si, hort herwaert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot7
Van ere dinc bin ic vervaert
So sere, daer ic licge bi v,
10[regelnummer]
Dat mi te moede es al nv,
Als ocht mijn lijf soude vergaen,Ga naar voetnoot11
Die hoechste daden mi verstaen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot12
Die dinc daer ic af ben omblide,Ga naar voetnoot13
Dats dat ghi niet vaert ten stride.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Sijt seker dies ende ongehoent,
Die gode hebbent mi getoent,Ga naar voetnoot16
Eest dat ghi heden comt dare,
Men brinct v doet op ene bare.
Der Gode raet en wille niet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Dat die sake dus gesciet,Ga naar voetnoot20
Ende ghi verliest aldus v leuen.Ga naar voetnoot21
Selc teken hebsi v gegeuen,Ga naar voetnoot22
Eest dat ghi vt te wige tijtGa naar voetnoot23
Dat ghi blijft doet in corten tijtGa naar voetnoot24
[21 verzen (25-41) ontbreken] | |
[pagina 232]
| |
Ro b Ende doet hebben mijn geslachte,Ga naar voetnoot42
Daer toe besitten si mi met crachte.Ga naar voetnoot43
Waert dat also ge[schiede],
45[regelnummer]
Dat het quame onder liede,Ga naar voetnoot45
Ocht onder there vander stede,Ga naar voetnoot46
Dier ons vele sijn mede,Ga naar voetnoot47
Dat ic ware also versaget,Ga naar voetnoot48
Om enen droem dien ghi saget,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat ic niet vt durste varen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot50
Beter waric doet, te waren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot51
Nemmer en moet God gehingen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot52
Dat ic veruaert si van dien dingen.
En sprekes niet, dats dat ic mene,
55[regelnummer]
Jn does dur v, groet no clene.Ga naar voetnoot55
Andromaca weent ende versuchtGa naar voetnoot56
Om saken die si vrucht.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot57
Dat rode bli, dat hare steet wale,Ga naar voetnoot58
Wart swart, bleec ende vale,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Wel na wart si buten sinne.Ga naar voetnoot60
Den coninc maecsi dies minne,Ga naar voetnoot61
Dat hi Hectore thus houde,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot62
Ocht hine leuende hebben woude,
Ende bouen alle dinc neme ware,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Dat hi ten stride niet en vare.
Prian was houesch ende [goedertieren]Ga naar voetnoot66
[20 verzen (67-86) ontbreken] | |
[pagina 233]
| |
De tekstfragmenten zijn als volgt te lokaliseren in de standaarduitgave van De Pauw en Gailliard: | |
De recto-zijdeKolom a komt overeen met Troyen v. 18579-92. De daaropvolgende tien verzen (v. 15-24) komen daar niet voor, wel echter in het Hulthemse fragment 4 (J): v. 75-84. Op de onderste, nu verdwenen helft van deze kolom kwamen 21 verzen voor (J, v. 85-106). Kolom b: de eerste acht verzen komen in Troyen niet voor (wel in J, v. 107-114), de overige komen overeen met Troyen v. 18593-609. Op de verdwenen onderste helft kwam dan Troyen v. 18610-30 voor. | |
De verso-zijdeKolom a komt overeen met Troyen v. 18631-53. Op het einde, tussen vers 18652 en 53 vindt men dezelfde twee verzen (109 en 110) die in Troyen niet, maar in het fragment Weemaes wel voorkomen (v. 176-177). Op de onderste, nu verloren helft kwamen 20 verzen voor (Troyen, v. 18654-73). Kolom b komt overeen met Troyen v. 18675-97. De verzen 136-137 van ons fragment komen daar niet voor, wel echter in J, v. 214-215. Op de onderste helft stonden wel twintig verzen. Als geheel komt ons Brusselse fragment het meest overeen met de corresponderende passages in het Hulthemse handschrift. Zoals te verwachten zijn er een groot aantal varianten, ze worden bij de tekst in voetnoot aangegeven en - voor zoverre dit nodig is - ook besproken.Ga naar eind11 | |
[pagina 234]
| |
De verso-zijde van het blad.
| |
[pagina 235]
| |
Vo a Filimenis, die stoute entie vroede,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot87
Ende anders vele coninge goede,
Heuet Parijs al gescaert,
90[regelnummer]
Wel beset ende bewaert.
Die scaren waren lanc ende gerect,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot91
Entie ors wel verdect,Ga naar voetnoot92
Die banieren waren beset.Ga naar voetnoot93
Die speren starc, dyser gewet.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Met wapenen waren si wel bewaert,Ga naar voetnoot95
Ende van herten onvervaert.Ga naar margenoot+
Doe geboet die coninc Prian,
Dat was .i. wel geraect man,Ga naar voetnoot98
Dattie heren ten seluen tiden,
100[regelnummer]
Getogelike vt souden riden,Ga naar voetnoot100
Want die Grieken mochtens hem beroemen,Ga naar margenoot+
Dat si ten lijtsen waren comen.Ga naar voetnoot102
Tierst dat Hector wiste, die milde,Ga naar voetnoot103
Dat sijn vader niet en wilde
105[regelnummer]
Dat hi voere ten tornoye,
Was hi in selken vernoye,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot106
Dat hi die vrouwe Andromaca
Te blouwen hadde harde na.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot108
Hi swert, hi heeft sijn houde verloren,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Dat sijt hem brachte te voren.
Sere dreyget hise vtermatenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot111
[20 verzen (112-121) ontbreken] | |
[pagina 236]
| |
Vo b Ecuba ende sine sustre bede,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot122
Die alle drie weenden gerede,
Alle drie hebsine besworen,
125[regelnummer]
Dat hi haer bede soude gehoren,
Ende hi binnen soude bliuen.
[Het]s omme niet al dat si driuen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot127
[H]i en achtes screiens no spel.Ga naar voetnoot128
Sone, sprac die moeder, wet dat wel,
130[regelnummer]
Dat ghi mi verget algader,
Ende den coninc, uwen vader,
Wi maken groet ongedout,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot132
Jn weet twi ghijs niet horen wout.Ga naar voetnoot133
Ay, twi wildi ons begeuen?Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Hoe sele sonder v mogen leuen?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot135
Wat dode minne soude wi coren,Ga naar voetnoot136
Ocht wi v aldus verloren?
Hier nes vrouwe die mochte geduren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot138
Haer en soude haer herte scuren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Ay, lieue kint, nv doe en blijf,
Merke doch op dese wijf,Ga naar voetnoot141
Si screien al, groet ende clene,
Polexina ende vrouwe Elene,
Wilden bi den clede houden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En diedde niet al dat si wouden,Ga naar voetnoot145
Wat so baden alle d[ie vrouwen]Ga naar voetnoot146
[20 verzen op de onderste helft ontbreken] | |
[pagina 237]
| |
Adres van de auteur: Eeklostraat 69 B-9030 Mariakerke (Gent) |
|