Interdisciplinair
Archeologie van een houding: Nederlandse identiteit in de Friesche volksalmanak 1836-1899 / Elizabeth Joanna Brouwer. - [S.l.: s.n.], 1998. - IX, 434 p.: ill., graf.; 24 cm. - (Estrikken, ISSN 0921-7657; nr. 73)
Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.
ISBN 90-801325-3-5 Prijs niet opgegeven
Op 10 september 1998 promoveerde Elisabeth Brouwer aan de Rijksuniversiteit Groningen. Brouwer is werkzaam als universitair docent Friese letterkunde aan het eveneens in Groningen gevestigde Fries Instituut. Haar dissertatie gaf zij de titel Archeologie van een houding. Nederlandse identiteit in de Friesche Volksalmanak 1836-1899. Voor alle duidelijkheid: het betreft hier een Nederlandstalig proefschrift en ook de onderzochte almanakteksten zijn merendeels in het Nederlands geschreven. De titel van deze studie verraadt door de impliciete verwijzing naar het werk van Foucault al iets van de theoretische context waarin het onderzoek van Brouwer geplaatst moet worden. Zelf spreekt de auteur van een cultuursemiotische benadering, waarmee zij doelt op een aanpak die zich concentreert op ‘representaties’ van het verleden. Zij distantieert zich van wat zij de modernistische, conventionele geschiedsopvatting noemt en opteert voor een postmodernistische variant waarin de onderzoeker zich rekenschap geeft van de relatie tussen het heden en het verleden. Een en ander leidt tot een provocerende stelling als: ‘Voor een semioticus bestaat het verleden [...] niet uit feiten, maar uit mogelijkheden’ (p. 31).
De theoretische bespiegelingen in deze studie staan niet zozeer in dienst van Brouwers almanak-onderzoek, maar vormen naar haar eigen zeggen een doel op zich. Dit verklaart wellicht waarom de lezer pas op p. 138 met de Friesche Volksalmanak zelf kennismaakt. In het voorafgaande wordt een kader geconstrueerd waarin de analyse van de almanakbijdragen een plaats zal krijgen. Brouwer verstaat zich met vele kopstukken uit allerlei wetenschappelijke disciplines: de lezer wordt geconfronteerd met haar ‘lezingen’ van Freud en Lacan, van Ankersmit en Lorentz om slechts een paar namen uit binnen- en buitenland te noemen. Enige vertrouwdheid met het postmoderne begrippenapparaat is geboden, ook al omdat Brouwers veel bekend veronderstelt. Het heeft me overigens bevreemd, dat de auteur in een studie waarin de taal zo'n grote rol speelt - Brouwer schrijft zelf: ‘Ik wilde aandacht voor de woorden van de negentiende eeuw zelf’ (p. 30) - geen aandacht besteedt aan de ontwikkelingen in de begripsgeschiedenis. Brouwer zou de meeste begripshistorici ongetwijfeld in het meer conventionele kamp onderbrengen, maar dit is toch geen afdoende reden om een auteur als Van Sas bijna (ik heb hem curieus genoeg alleen in de lijst met ‘aangehaalde’ werken terug kunnen vinden) geheel buiten beschouwing te laten. Ondanks alle verwijzingen naar grote namen dreigt Brouwers studie nu in een vacuüm terecht te komen. Over de stand van het Nederlandse nationalisme-onderzoek komt men hier in ieder geval weinig te weten, hetgeen gezien de ondertitel van deze studie toch merkwaardig genoemd mag worden. Voorafgaand aan de hoofdstukken over de Friesche Volksalmanak besteedt Brouwer wel aandacht aan figuren als Van der Capellen en Bilderdijk die mogelijk voor de Friese historiografen een voorbeeldfunctie hebben vervuld, maar zij baseert zich daarbij vooral op het toch wat gedateerde werk van Jan en Annie Romein. De
relevantie van het uitermate gekleurde Bilderdijkbeeld van de Romeins voor het onderhavige onderzoek is mij een raadsel.
In de eigenlijke analyse van de stukken uit de Friesche Volksalmanak is het Brouwer in de eerste plaats te doen om de historiografische bijdragen. Zij onderscheidt drie periodes: in de periode 1836-1853 blijken de auteurs gefascineerd door het concept van de ‘vrijheid’, in het tijdvak 1853-1866 draaien veel stukken om ‘het gewone, het stille, het eenvoudige’ en in de laatste tijdsspanne 1884-1900 (de almanak is in de tussenliggende periode niet verschenen) is het vooral de ‘zuiverheid’ die de gemoederen bezighoudt. De aandacht voor het historiografische betekent overigens niet dat Brouwer de literaire teksten links heeft laten liggen. Wel is het zo, dat zij ook gedichten en verhalen als vormen van geschiedschrijving benadert, een op zich consequente handelwijze van een onderzoeker die principiële vraagtekens zet bij de wetenschappelijke pretenties van moderne historici.