Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 116
(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wim van Anrooij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe geschiedenis van de Lage Landen biedt een rijk palet aan interessante gebeurtenissen en ontwikkelingen. Door historisch onderzoek worden regelmatig nieuwe gegevens aan het licht gebracht, waardoor het beeld van het verleden veelzijdiger wordt en soms ook moet worden bijgesteld. Anderzijds zijn er gebeurtenissen die - om welke reden dan ook - deel uitmaken van het collectieve geheugen. De betekenis van een voorval in het verloop van de geschiedenis, traditievorming, onderwijs: het is vaak moeilijk uit te maken hoe het proces van historische beeldvorming precies in zijn werk gaat. Dat Floris V, graaf van Holland, op 27 juni 1296 is vermoord door Gerard van Velzen is zo'n gebeurtenis uit de vaderlandse geschiedenis die al ruim zeven eeuwen tot de verbeelding spreekt, van jong tot oud. De moord is talloze keren afgebeeld, op schilderijen en prenten, in school- en kinderboeken, ja, recent nog in het Nederlandse paspoort. De beeldvorming is al in een vroeg stadium op gang gekomen door middel van middeleeuwse teksten: liederen, gedichten en kronieken. In die beeldvorming omtrent de moord speelt het verkrachtingsverhaal een overheersende rol. Floris V zou zich hebben vergrepen aan de vrouw van Gerard van Velzen, en laatstgenoemde zou uit wraak de graaf om het leven hebben gebracht. Melis Stoke doet kort na 1296 uitgebreid verslag van de moord en de aanloop ertoe in zijn Rijmkroniek maar over een verkrachting rept hij met geen woord. Toch is er al vroeg een gerucht van deze strekking in omloop geweest. Dat blijkt onder meer uit een kort gedicht in het Stoke-handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 3 (ca. 1330/40): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al dede Gherijt van Velsen quaet,
Dat quam alleen bi sulker daet
Dat sijn wijf was jammerlike vercraft.
Daertoe dede de grave sijn macht
Ende onsuverde sijn goede wijf:
Hi had se liever dan sijn lijf.
Daer na, mi ghelovet,
Smeet hijn met ene roede opt hovet,
Dat hem de huve boven spleet.
Doe dochte Gheraert om dat leet,
Dat hem de grave hadde ghedaen,
Ende hem niet ten besten mochte vergaen.
Daer men de waerheit wil verstaen
Ende redene te redene mach gaen,
So wast misdaen herde sere
Van enen groten lantshere.
Wat soude hier meer of ghesproken
Dat sijnt so seer wert ghewroken?Ga naar eind1
De auteur begint met de vaststelling dat Gerard van Velzen weliswaar onjuist handelde toen hij Floris V van het leven beroofde, maar in één adem voegt hij eraan toe dat de graaf het er wel naar had gemaakt: deze had Gerards echtgenote jammerlike vercraft. Lodewijk van Velthem was ook het een en ander ter ore gekomen. In de Voortzetting van Maerlants Spiegel historiael, die Velthem in 1315 voltooide, stond hij uitgebreid stil bij het tragische einde van Floris V. Na de moord eerst vanuit de politieke context van een verklaring te hebben voorzien, vervolgde hij: Ander secgen dat om I vrouwe quam
Datmen hem sijn leven nam,
Daer hi met soude hebben te doene,
Die wijf was I van sinen baroene,
Ende datten diegene daerom lagen
Leiden van der stont alle dagen.Ga naar eind2
Het is zelfs mogelijk dat de geruchtenmachine al op gang kwam voordat Floris V werd vermoord. Wilhelmus Procurator deelt in zijn Chronicon (voltooid omstreeks 1332) mee dat Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden nog tijdens Floris' leven zijn goede naam probeerden te schaden door middel van een verhaal (pravitatis carmine denigrare).Ga naar eind3 E. Hattinga van 't Sant vraagt zich af of dit verhaal (zij spreekt overigens van een lied) al zinspeelde op de verkrachting.Ga naar eind4 De verkrachting is weliswaar historisch niet bewijsbaar, maar aantonen dat de geruchten uit de lucht gegrepen zijn, is ook niet mogelijk. Sommige moderne historici houden dan ook op zijn minst rekening met de mógelijkheid dat Floris V zich aan de vrouw van Gerard van Velzen heeft vergrepen.Ga naar eind5 De aanleiding voor de ontvoering van de graaf zoekt men (ook) tegenwoordig in de internationale politiek, waarbij de plotselinge ommezwaai van Floris van het Engelse naar het Franse kamp een plausibele reden vormt. Toen de ontvoerders tot actie waren overgegaan en ze onderweg onverwacht op hevige tegenstand stuitten, kan bij Van Velzen een persoonlijk motief de overhand hebben gekregen, met alle noodlottige gevolgen vandien. De mening dat Floris V de vrouw van een van zijn onderdanen had verkracht en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(alleen) daarom door haar echtgenoot werd vermoord, heeft echter zijn grootste verspreiding gekregen door enkele liederen, waarvan er één gedurende vele eeuwen gezongen is. In historisch onderzoek wordt betrekkelijk vaak verwezen naar deze teksten, zij het dat dat gepaard gaat met de nodige verwarring. Dit laatste duidt erop dat er behoefte bestaat aan een op filologische leest geschoeide nieuwe editie, waarin rekening wordt gehouden met de gevarieerde overlevering en tekstgeschiedenis. In dit artikel kom ik tot een voorstel over hoe zo'n uitgave eruit zou kunnen zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Stand van zakenDe bekendste editie is nog altijd die van C.C. van de Graft uit 1904 (fotomechanische herdruk in 1968).Ga naar eind6 Sindsdien zijn er twee zelfstandige publicaties gewijd aan de materie (A.C. Bouman in 1934 en H.S. Lucas in 1957), en zijn de liederen her en der zijdelings ter sprake gebracht.Ga naar eind7 In Wi Florens..., een recent boek over Floris V, bestaat verwarring over aard en overlevering van de teksten, zodat het zinvol lijkt de zaken op dit punt nog eens kort op een rijtje te zetten.Ga naar eind8 Als uitgangspunt kies ik het Repertorium van verhalende historische bronnen uit de Middeleeuwen van M. Carasso-Kok (bij verwijzing naar het Repertorium afgekort tot C-K).Ga naar eind9 Onder nr. 248 neemt Carasso-Kok het achttienregelige gedicht op dat in de inleidende paragraaf in extenso is geciteerd. Ik sta er hier even bij stil omdat het soms als ‘lied’ wordt omschreven. Als dat gebeurt, dan moet dat op een misverstand berusten: er is namelijk geen enkele reden te bedenken waarom deze tekst ooit gezongen zou zijn. Het bericht is vanwege zijn vroege datering interessant in verband met de beeldvorming omtrent de moord op Floris V, van een inhoudelijke of formele relatie met de liederen (voorzover die althans het persoonlijke motief van de verkrachting te boven gaat) is geen sprake.Ga naar eind10 Het gedicht kan hier dus verder buiten beschouwing blijven. Dan is er C-K 249 (aldaar in de kop betiteld als ‘gedicht’).Ga naar eind11 Het betreft een lied van dertig strofen waarin de aanleiding tot de moord, de moord zelf en de straf van Gerard van Velzen worden beschreven. Iedere strofe telt vier versregels.Ga naar eind12 De schrijver van het lied is onbekend, als plaats van ontstaan ligt Holland voor de hand. Carasso-Kok (p. 249) volgt de datering van R.C. Boer (die zich op p. 280 op Jonckbloet beroept) en A.C. Bouman, die op basis van de inhoud van de tekst en vergelijking met contemporaine bronnen uitgaan van het begin van de veertiende eeuw, waarschijnlijk vóór 1320, dus niet al te lang na de moord.Ga naar eind13 Deze vroege datering staat in schril contrast met de overlevering: van een handschriftelijke bron is geen sprake, er zijn alleen oude drukken, waarvan de vroegste uit 1591 stamt. Het lied is namelijk opgenomen in de editie van de Rijmkroniek van Melis Stoke door Jan van der Does uit Leiden.Ga naar eind14 Daarna figureert het in diverse liedboeken en andere bronnen.Ga naar eind15 Carasso-Kok brengt ook het volgende onder de aandacht: ‘De teksten van dit lied [...] verschillen in de oudere drukken onderling enigszins’ (p. 272). In haar opsomming van edities maakt ze dan ook onderscheid tussen een A- en een B-versie. De A-versie is de versie die door Van de Graft als uitgangspunt voor haar editie is genomen, van de B-versie heeft laatstgenoemde in haar notenapparaat verantwoording afgelegd.Ga naar eind16 De verschillen zijn inderdaad groot genoeg om van twee versies van hetzelfde lied te kunnen spreken. Zeer opvallend is in elk geval het feit dat in versie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A zowel in de strofen 6 als 23 een vers (telkens het tweede) is geïnterpoleerd. Ik geef eerst strofe 6: [A-versie]
Gheraert van Velsen dorst het laten niet,
Hy deed dat syn lantsheer hem riet,
Hy reed an gheen landsdouwe.
Dewijl sliep die graef al van Hollandt, by syne over schoone vrouwe.
[B-versie]
Geeraert van Velsen dorst het laten niet
Hy reedt aen gheen landouwe,
Terwijl sliep de grave van Hollandt,
Al by zijn overschoone vrouwe.
In strofe 23 is iets dergelijks aan de hand: [A-versie]
Geraert van Velsen was rat ter hant.
Hy greep een becken van de want,
Hy wies graef Floris van den bloede.
‘Segt my, o graef al van Hollant, hoe is u nu te moede?’
[B-versie]
Geeraert van Velsen was rat ter hant
Hy wies graef Floris van den bloede,
Seght my, o grave van Hollandt!
En hoe zijt ghy nu doch te moede?
De verschillen zijn duidelijk, over de chronologische volgorde kan weinig verschil van mening bestaan: de B-versie is oorspronkelijker dan de A-versie. Van de Graft heeft de A-versie uitgegeven omdat ze heeft gekozen voor ‘den oudst bekenden tekst van 1591’ (p. 50). Over deze keuze valt natuurlijk te twisten. Hij is er in elk geval de oorzaak van dat Carasso-Kok de meest oorspronkelijke versie als B-versie heeft betiteld, en de bewerking als A-versie. Dit kan verwarring wekken. Om een Babylonische spraakverwarring te voorkomen, sluit ik me vooralsnog maar aan bij de benoeming in het Repertorium: in het vervolg van dit artikel is de A-versie dus de latere versie. Na C-K 249 is er C-K 250 (in de kop aldaar ook weer aangeduid als ‘gedicht’). Het betreft andermaal een lied, nu van 22 strofen, waarin alleen de aanleiding tot de moord en de aanloop ertoe worden beschreven.Ga naar eind17 Dit lied telt vier versregels per strofe.Ga naar eind18 De 22 strofen lopen inhoudelijk parallel met de eerste veertien strofen van het 30-strofige lied (C-K 249). Het 22-strofige lied eindigt nogal abrupt en is - naar het zich laat aanzien - aan het slot niet volledig overgeleverd.Ga naar eind19 Het korte lied houdt verband met het lange, dat blijkt al direct in strofe 2: [C-K 249]
Graef Floris tot Geraert van Velsen sprak:
‘Gheraert van Velsen, ghy moet hijlicken
Al an een weeuwtgen heeft ghoets ghenoech,
En sy is also suyverlijke.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[C-K 250]
Die grave sprac in sijn ghevoch:
‘Gheert van Velsen, ghij moet trouwen;
Ic sal u geven guots ghenuch
Met Ysabeele, mijns harssen vrouwe.’
In strofe 3 zijn de overeenkomsten nog duidelijker: [C-K 249]
‘Die schand en schieter mijn nemmermeer,’
Sprack Geraert van Velsen tot synen lantsheer,
‘Eer ghy my sout brengen in sulk verdriet,
U ouwe versleten schoenen en wil ick niet.’
[C-K 250]
‘Die scande en valt mi nimmermeer,
My selven te bringen in dat verdriet,’
Sprac Gheert van Velsse tot sinen heere,
‘Uwer loddinginnen en willic niet.’
Hoewel C-K 250 dus in absolute zin korter is dan C-K 249, wordt de stof aanmerkelijk uitgebreider behandeld. In nr. 250 wordt bijvoorbeeld vrij omstandig uitgelegd dat de Hollandse graaf Gerard van Velzen bij zich roept (strofe 7) en hem op dienstreis stuurt naar Bergen in Henegouwen (strofe 8). Nadat Van Velzen nietsvermoedend op pad is gegaan, ziet Floris V zijn kans schoon, rijdt naar Velzen (strofe 9) en vergrijpt zich aan Gerards vrouw (strofe 10 en 11). Vervolgens wordt weer expliciet vermeld dat Van Velzen uit Henegouwen komt om over Den Haag huiswaarts te keren (strofe 12). Het patroon van verplaatsingen blijft in het lange lied uiterst vaag. De buitenlandreis van Gerard van Velzen wordt niet eens genoemd, zodat de indruk kan ontstaan dat Floris Van Velzens echtgenote verkracht op het moment dat haar echtgenoot juist van Velzen naar Den Haag onderweg is. Hoe dit ook zij, duidelijk is de precieze toedracht niet in het lange lied. Het lange lied telt in de overeenkomstige passage dan ook twee strofen minder (vgl. de strofen 5-8). Het korte lied is in zijn oorspronkelijke vorm dus zo goed als zeker langer geweest dan het lange lied. Wie de 22 bewaard gebleven strofen van het korte lied afzet tegen de veertien strofen van het lange lied die er inhoudelijk mee corresponderen, komt uit op een geschatte omvang (van het korte lied) van 47 strofen. De schrijver van het lied is opnieuw onbekend, als plaats van ontstaan ligt Holland weer voor de hand. De eerste strofe maakt een datering in de vroege vijftiende (vgl. Carasso-Kok) of late veertiende eeuw waarschijnlijk: Et viel in eenen tijt voerleden,
Verstaet mijn redene si es claer,
In Scravenhage ter selver stede,
Het es gheleden bet dan C jaer.
Deze datering ligt wat meer dan bij het lange lied in de buurt van de vroegste bron: Leiden, UB, Ltk. 194, een handschrift van kort na het midden van de vijftiende eeuw. Dit handschrift bevat een afschrift van de Nieuwe doctrinael (ook wel Spiegel der sonden) van Jan de Weert uit Ieper en vormde tot in het tweede kwart van de negen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiende eeuw een geheel met Ltk. 168, waarin de Rijmbijbel (Scolastica en Wrake van Jerusalem) van Jacob van Maerlant is overgeleverd.Ga naar eind20 Het 22-strofige lied bevindt zich op f. 15r [zie afb. 1]. Het werd waarschijnlijk opgeschreven in de tweede helft van de vijftiende eeuw, door een andere kopiist dan die de voorafgaande teksten had neergepend. F. 15 maakt op organische wijze deel uit van het handschrift (Ltk. 194 bestaat uit één katern): het blad hangt samen met f. 2 (het bindgaren is zichtbaar tussen f. 8 en f. 9).Ga naar eind21 F. 1 is een afzonderlijk blad dat vermoedelijk deel heeft uitgemaakt van het laatste katern van Ltk. 168.Ga naar eind22 Het lied is niet de enige latere toevoeging in het handschrift. Zowel voor het lied als erna treffen we nog andere aantekeningen aan. Zo komt op f. 14v een vluchtige schets voor van het menselijk lichaam, met omschrijvingen van de tekens van de dierenriem en de maanden van het jaar.Ga naar eind23 Deze ‘zodiakman’ is niet van de hoofdkopiist en ook niet van degene die het lied opschreef.Ga naar eind24 Op f. 15v [zie afb. 2] komt een reeks aantekeningen voor, waaronder een aantal pennenprobeersels (ik kom daar verderop nog op terug). Een datering van deze aantekeningen in de tweede helft van de vijftiende en deels in de vroege zestiende eeuw lijkt het meest plausibel. Het korte lied is verder overgeleverd in diverse oude drukken: het komt op zijn vroegst voor in de Naleesingen en verbeeteringen in eenige van myne uytgegevene werken [...] van Isaäc le Long (Amsterdam, 1760).Ga naar eind25 C-K 249 is sinds de Middeleeuwen dus veel populairder geweest dan C-K 250. Hoewel Petrus Scriverius laatstgenoemd lied gekend schijnt te hebben, is het in feite pas in de achttiende eeuw herontdekt.Ga naar eind26 Le Long verantwoordde zijn uitgave dan ook als volgt: Vermits nochtans dit liedt, uyt sulk een oudt handtschrift ontleent is, en sulke historische omstandigheden van dit beruchte geval behelst, die, onses wetens, by geene andere Nederlandtsche historie-schryvers tot noch toe gevonden zyn; soo hebben wy niet konnen nalaaten den inhoudt hier getrouwelyk meede te deelen.Ga naar eind27Het ging Le Long, zoals duidelijk zal zijn, niet om de literaire kwaliteiten van de tekst, maar om de unieke historische gegevens die erin voorkomen. Deze houding past in het algemene beeld van de achttiende-eeuwse belangstelling voor Middelnederlandse teksten: de aandacht ging veel meer uit naar kronieken dan naar geschriften in strikt literaire zin.Ga naar eind28 De stand van zaken tot aan het verschijnen van het Repertorium van Carasso-Kok in 1981 kan als volgt worden samengevat. Er zijn twee liederen over de moord op Floris V, een lang lied (C-K 249) en een kort (C-K 250). Het korte lied is een bewerking van het lange, maar helaas niet volledig overgeleverd. Het lange lied is bekend in twee versies, de zgn. B- (de vroegste) en A-versie (de latere). Het korte lied is eigenlijk pas in de achttiende eeuw herontdekt, het lange is sinds de Middeleeuwen populair gebleven. Maar het onderzoek heeft sinds 1981 niet stilgestaan. L.P. Grijp heeft sindsdien betoogd dat Pieter Corneliszoon Hooft zich op het lange lied inspireerde toen hij een bepaald gedeelte van Geeraerdt van Velsen (1613) schreef.Ga naar eind29 Aan het eind van het eerste bedrijf zingen de Amstellandse Jofferen een lied over Floris V en de verkrachting, waarin diverse passages voorkomen die afkomstig zijn uit het lange lied.Ga naar eind30 Maar wat meer is: Grijp laat tevens zien dat het nieuwe lied zo is geschreven dat het op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 - Het korte lied over de moord op Floris V (Leiden, UB, Ltk. 194, f. 15r).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 - Aantekeningen, waaronder een aantal pennenprobeersels (Leiden, UB, Ltk. 194, f. 15v).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
melodie van het oude lied paste. In 1996 was het J.W. Verkaik die het onderzoek vooruit hielp met het bijeenplaatsen van een hele reeks gegevens die de secundaire receptie van de liederen over Floris V - vooral het lange lied - documenteren.Ga naar eind31 Zo toonde hij aan dat een van de liederen (het lange, als ik goed zie) van invloed was op het Gouds kroniekje (ca. 1440) en dat sinds die tijd het verkrachtingsmotief gemeengoed werd in de geschiedschrijving van Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.Ga naar eind32 Hierna sta ik stil bij een viertal nieuwe bevindingen, waaronder de vondst van een nieuwe tekst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Nieuwe observaties[1] In het najaar van 1999 is in privé-bezit een los blad aangetroffen met een tot nog toe onbekend lied over de moord op Floris V.Ga naar eind33 Het blad - dat thans wordt aangeduid als het handschrift-Jochems - stamt uit het midden van de zestiende eeuw. Een zestiende-eeuwse bezitter noteerde op de voorzijde van het blad in de linkerbovenhoek dat hij het op 20 december 1577 ontving van Augustijn van Teijlingen Jacobsz. uit Alkmaar. Er zijn inhoudelijke aanwijzingen die erop duiden dat het lied ook in Alkmaar is ontstaan, vermoedelijk omstreeks 1500. Dat het om een lied gaat, blijkt zonneklaar uit het opschrift waarin onder meer wordt gesproken van Een oudt liedeken van grave Floris de V, die XVI grave van Hollant, ende heere Gerrit van Velzen, een vroom sterck ridder ter wapenen. Hoe past dit lied in de traditie? Dat blijkt duidelijk uit een vergelijking van de eerste strofe met de eerste strofe van het korte lied: [C-K 250] (ca. 1400)
Et viel in eenen tijt voerleden,
Verstaet mijn redene si es claer,
In Scravenhage ter selver stede,
Het es gheleden bet dan C jaer.
[Bewerking in het handschrift-Jochems]
Het geschiede in eenen tijt voorleden,
Verstaet mijn reden, dije zijn waer,
In sGraven haghe ter selver steden,
This bet geleden als tweehondert jaer.
Het nieuw gevonden lied kan worden gekarakteriseerd als een bewerking van het korte lied die ongeveer honderd jaar later is ontstaan. Het zeldzame korte lied is nu dus met een tweede handschrift gedocumenteerd. En wat belangrijker is: waar het korte lied tot nu toe alleen bekend was in een gehavende versie van 22 strofen, is het nieuw gevonden lied compleet overgeleverd, getuige het onderschrift: Finis. Het telt maar liefst veertig strofen, en is daarmee het langste lied over de moord op Floris V dat thans bekend is. De lengte van veertig strofen komt een heel stuk in de buurt van de eerder in dit artikel geschatte lengte van 47 strofen van het korte lied. In verband met de bestudering van de tekstgeschiedenis en de onderlinge verhoudingen van de verschillende liederen en versies van liederen biedt het lied in het handschrift-Jochems tal van aanknopingspunten. Ik beperk me tot een voorbeeld. Als Floris V in het begin van het lied tegen Gerard van Velzen zegt dat hij wel een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw voor hem weet (een van zijn eigen liefjes namelijk), luidt Gerards reactie in het handschrift-Jochems: Want uwen versleeten scoenen en wil ick niet (strofe 3). In het korte lied, waar de Jochems-versie een bewerking van is, lezen we: Uwer loddinginnen en willic niet (strofe 3). De Jochems-versie blijkt echter beter aan te sluiten bij de overeenkomstige regel in het lange lied, die als volgt luidt: U ouwe versleten schoenen en wil ick niet (strofe 3). Uit deze distributie van varianten kan worden afgeleid dat het woord loddinginnen (hoer, lichtekooi) niet voorkwam in de oorspronkelijke versie van het korte lied. De Jochems-versie heeft hier dus de originele lezing bewaard. Maar in andere gevallen ging de auteur van de Jochems-versie duidelijk zijn eigen gang. Een voorbeeld daarvan is dat hij Gerard van Velzen systematisch als edelman en ridder voorstelt. Daarmee sluit hij aan bij een voorstelling van zaken die vanaf de late vijftiende eeuw opgang maakte in de historiografie. Over de receptie van de Jochems-versie van het lied is alleen iets bekend uit de achttiende eeuw. Gerard Meerman, pensionaris van Rotterdam, sprak in een brief aan Balthazar Huydecoper van 16 september 1754 met veel enthousiasme over: Nog een oud Nederduytsch liedeken op graef Floris, different van die twee, dewelken Alkemade gevoegd heeft achter syne editie, dog meest overeenkomende met 't eerste. Dit myne begind met de woorden: Het geschiede in eenen tyd voorleden, en eyndigt Met ten swaerde van myn syde.Ga naar eind34De door Meerman geciteerde slotregel is alleen bekend uit het handschrift-Jochems. Hij had destijds de beschikking over een historiografisch/genealogisch verzamelhandschrift, dat we nu niet meer kennen. Verdere vroege sporen van receptie van de Jochems-versie van het lied zijn niet bekend.
[2] In verband met de receptie van het lange lied (dat omstreeks 1400 van invloed is op het korte lied) is het de moeite waard eens nader te kijken naar een aantal pennenprobeersels op f. 15v van het Leidse handschrift Ltk. 194. Onder tal van aantekeningen komen daar de volgende vier tekstfragmenten voor: A [n]v salic seggen eer iet lanc
[v]anden graue van hollant
B Inden groenen velden quam
[.]endehaghen staen daen daer
slach hem een stuck van sinen
hoeft gheslachghen [van]
C Een stic van sinen[..]
D Een stic van sinen hoefde
segt my graue van hollant
hoe is v nu te moede
ic sal v voeren op cronen borrch
ic sal sal comen moghen
comenGa naar eind35
De vier tekstfragmenten zijn geschreven in drie handen: C en D zijn van dezelfde hand (gezien de eensluidende bewoordingen kan D worden opgevat als een nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
poging om datgene op te schrijven wat in C kennelijk niet naar wens verliep). Geen van de drie hier bedoelde handen komt overeen met de hand waarin het lied is geschreven of de hand die de zodiakman van verklarende bijschriften voorzag. A, vs. 1-2 herinnert aan de eerste twee regels van strofe 17 van het korte lied op de foliumzijde ervoor: Nu sal ic u seggen, sijt becant, / Vanden grave van Hollant. De groenen velden in B, vs. 1, lijken een echo te zijn van de groenen grase, opnieuw uit het korte lied (strofe 20, vs. 2). In beide gevallen biedt de Jochems-versie geen parallel. B, vs. 1 correspondeert echter ook met het begin van het openingsvers van een liedje (geschreven vanuit een ik-persoon) waarin een wildeman een maagd ontmoet, waarvan de eerste strofe en het begin van het refrein er direct onder staan.Ga naar eind36 B, vs. 3-4 keert met enige variatie terug in C en D (openingsvers). Het ‘stuk van zijn hoofd’ dat al dan niet wordt ‘afgeslagen’ (in B, C en D) heeft alleen een pendant in de Jochems-versie (strofe 20): Hij hadde een swaert in sijnen hant
Daer hij hem naemaels tleven mede beroof[de].
Hij sloech graef Floris uuijt Hollant
Een stuck van zijnen hoofde.
Dat betekent dat degene die B opschreef zich bij benadering een paar verzen van het korte lied herinnerde die niet voorkwamen in de gehavende versie op de voorafgaande foliumzijde. Hier zien we dus opnieuw dat de Jochems-versie een oudere lezing representeert. Degene die na verloop van tijd C en D schreef, las B, herinnerde zich de versregel beter, schreef C, brak zijn poging af, en begon opnieuw (D). Dat riep bij hem een volgende herinnering op aan het korte lied (ik citeer nogmaals D, vs. 2-3): segt my graue van hollant
hoe is v nu te moede
De corresponderende versregel in de Jochems-versie luidt (strofe 25, vs. 4): Hij vraechde graef Floris uuijt Holl[an]t: ‘Hoe zijt gij nu te moede?’. D, vs. 2-3 roept bij nader inzien echter veeleer strofe 23, vs. 4 van het lange lied in herinnering! De overeenkomst is het grootst met de A-versie: ‘Segt my, o graef al van Hollant, hoe is u nu te moede?’ (de B-versie luidt: Seght my, o grave van Hollandt! / En hoe zijt ghy nu doch te moede?). In dit voorbeeld zien we dus dat de Jochems-versie niet de lezing van het korte lied representeert die de schrijver van C en D zich kennelijk herinnerde. D, vs. 4 (ic sal v voeren op cronen borrch) bevat blijkbaar een herinnering (i.c. het werkwoord en de naam van het kasteel) aan het korte lied, gerepresenteerd door de Jochems-versie, strofe 21, vs. 4 (Doen voerden zij hem vant huijs te Cronenburch op het huijs te Muijen), met onder meer dit verschil dat de informatie in de directe rede wordt gegeven. Bij de pennenprobeersels gaat het dus om receptiegetuigenissen van het korte lied. Wat is er precies gebeurd op f. 15v van hs. Ltk. 194? Uit de editie die Le Long verzorgde kan worden afgeleid dat de editeur meende dat de tekstfragmenten A en D deel uitmaakten van het door hem uitgegeven korte lied. Tussen strofe 22 en tekstfragment A en ná D zou tekst verloren zijn gegaan (‘Dus verre dit historie-liedt, 't overige was defect, daar wy de *** geset hebben, 't geene jammer is’ (p. 17), aldus Le Long). Latere editeurs hebben allen alleen de tekst op f. 15r uitgegeven. Carasso-Kok stelt dus ten onrechte dat in de editie van Le Long twee strofen meer voorko- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men dan in het handschrift.Ga naar eind37 De mogelijkheid dat Le Long zich uitgerekend op het Leidse handschrift baseerde, werd hier over het hoofd gezien.Ga naar eind38 De tekstfragmenten A en D behoren dus niet tot het lied. Maar hoe zit het dan wel? Een definitief antwoord op deze vraag is moeilijk te geven. Men zou zich de gang van zaken ongeveer zo kunnen voorstellen. Nadat de kopiist het handschrift kort na het midden van de vijftiende eeuw had voltooid, werd al spoedig daarna het lied opgeschreven, niet door hemzelf, maar door iemand anders. Kort daarop wekte het handschrift de interesse van een volgende gebruiker; deze las het lied op Floris V, en met het gelezene in het achterhoofd probeerde hij zijn pen (tekstfragment A). Spoedig daarna was er een volgende gebruiker van het handschrift die hetzelfde deed, zij het dat deze zich eerst richtte op het lied van de wildeman en de maagd, en zich daarna een paar regels van het korte lied over de moord op Floris V herinnerde die hij niet op de vorige foliumzijde was tegengekomen (tekstfragment B). En nog was het niet gedaan, want kort daarna was er weer een geïnteresseerde, die C en direct daarna D schreef. Deze nam vermoedelijk eerst kennis van het korte lied, om vervolgens met B, vs. 3-4 als uitgangspunt eerst een mislukte aanzet (C) en daarna tekstfragment D neer te pennen. En dit alles voltrok zich in de tweede helft van de vijftiende eeuw.Ga naar eind39
[3] Zoals gezegd, is het lange lied overgeleverd in twee versies. Er is echter nog een derde versie, versie C stel ik voor, overgeleverd in de Stoke-editie van Cornelis van Alkemade uit 1699.Ga naar eind40 Carasso-Kok is versie C niet tegengekomen, omdat ze Van Alkemade niet gebruikt heeft als bron. Het bijzondere van de C-versie zit hem in het rijm: de bewerker heeft gestreefd naar een regelmatig rijmpatroon met gekruist rijm. Om dit te bewerkstelligen heeft hij in tientallen gevallen een nieuw rijmwoord moeten verzinnen. Vgl. strofe 2: [C-K 249] (versie A)
Graef Floris tot Geraert van Velsen sprak:
‘Gheraert van Velsen, ghy moet hijlicken
Al an een weeuwtgen heeft ghoets ghenoech,
En sy is also suyverlijke.’
[C-K 249] (versie C)
Graef Floris tot Gheraert van Velsen vroech,
Gheraert van Velsen gy moet hylijken
Al an een weeuwtjen, heeft ghoets ghenoech,
En sy is also suyverlijke.
De introductie van een nieuw rijmwoord had soms ook gevolgen voor de formulering in de versregels zelf. Ter illustratie volgt hier strofe 12, waarin Gerard van Velzen wordt toegesproken door zijn echtgenote: [C-K 249] (versie A)
‘Geraert van Velsen mijn lieve man,
Nu isset al verloren,
Te slapen aen u groene sy:
Graef Floris heeft mijn eer ghenomen.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[C-K 249] (versie C)
Gheraert van Velsen mijn lieve man,
Nu is'et alles omgekomen,
Te slapen ick niet meer by u kan,
Graef Floris heeft mijn eer ghenomen.Ga naar eind41
Over de identiteit van de maker tasten we in het duister. Dat geldt ook voor de datering en de plaats van ontstaan. Zoals eerder opgemerkt, is strofe 6, vs. 2 uit de A-versie (Hy deed dat syn lantsheer hem riet) toegevoegd ten opzichte van de B-versie. Het vers komt ook voor in de C-versie (strofe 6, vs. 3: Hy deed dat sijn lands-heer hem hiet), waaruit kan worden afgeleid dat versie C teruggaat op versie A. Gerard Meerman verwijst in zijn eerder aangehaalde brief aan Balthazar Huydecoper van 16 september 1754 naar de twee liederen in de Stoke-editie van Van Alkemade, maar hij gaat nogal gemakkelijk voorbij aan het feit dat het in beide gevallen om bijzondere varianten van het bekende lied gaat (zie ook hierna).Ga naar eind42 A.H. Hoffmann von Fallersleben merkte de C-versie wel op in de vorige eeuw, getuige het volgende citaat: Alkemade hat am Schlusse seines Stoke denselben Text wiederholt, aber die Wörter oder Verszeilen anders gestellt, um überschlagende Reime regelmäßig in das Ganze hineinzubringen, auch neue Reimwörter eingeschwärzt, wodurch freilich das alte Lied hie und da an metrischer Correctheit gewonnen, meist aber an Kraft und alterthümlichen Klang eingebüßt hat.Ga naar eind43Hieruit blijkt dat de negentiende-eeuwse geleerde Van Alkemade zélf aanzag voor de bewerker, en dat zijn voorkeur uitging naar de oudere lezing.
[4] Het lange lied vormde omstreeks 1400 het uitgangspunt voor het korte lied en werd in de vroege zeventiende eeuw door Hooft als inspiratiebron gekozen toen hij Geeraerdt van Velsen (1613) schreef. Aan het eind van de zestiende, of mogelijk in de vroege zeventiende eeuw, ontstond echter nog een zeer vrije bewerking, waaraan in het moderne onderzoek tot voor kort geen aandacht is besteed.Ga naar eind44 Hoffmann von Fallersleben kende deze versie in de vorige eeuw, maar oordeelde vrij negatief over de esthetische waarde: Gar keine Rücksicht verdient ein anderer jüngerer Text, welchen Alkemade zum Überfluss auf seinen ersten folgen lässt; es ist eine Bearbeitung aus der Schule der Rederijkers im 17. Jahrh. [...] und hat gar keinen poetischen Werth.Ga naar eind45W.G. Brill verwees in 1879 nog kort naar dit lied, toen hij sprak van ‘eene omwerking [...] van hetzelfde thema, van kennelijk later dagteekening’.Ga naar eind46 Maar sindsdien raakte deze bewerking zo goed als in de vergetelheid.Ga naar eind47 Hoewel het aantal tekstuele overeenkomsten in zekere zin gering is, wordt de associatie met het lange lied al direct in de eerste strofe opgeroepen door een hoge graad van overeenkomst: [C-K 249] (versie A)
Wie wil horen een nieu liet,
Hoort toe, ick salt u singen,
Hoe Geeraert van Velsen graef Floris verriet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Syn also wonderlijke dinghen.
[Nieuwe bewerking]
Wil yemant hooren een nieu liet
Die luystert wel ick salt hem singhen.
Hoe Gerard van Velsen doorstiet
Graeff Floris 'tzijn vreemde dinghen.Ga naar eind48
De nieuwe bewerking wordt voorafgegaan door een vijfregelige inleidende strofe waarin het onderwerp van het lied wordt aangekondigd en waarin wordt aangegeven dat het int ghesang na doude wijs [dat wil zeggen, de melodie van het lange lied] wert vertelt. Het gaat dus om een contrafact. Na de inleidende strofe volgen dertig vierregelige strofen, evenveel dus als in het lange lied.Ga naar eind49 De laatste strofe, die net als de voorlaatste strofe geen pendant heeft in het lange lied, luidt als volgt: Ghy PRINCEN al siet ende let
Op den staet van groote heeren
Waer mede elck een is besmet
En 'tongheluck niet connen weeren.
De aanspreking Ghy PRINCEN zet ons op het spoor van een rederijker als auteur. Hoffmann von Fallersleben dacht, zoals we hiervoor zagen, ook al in die richting. Voor de duidelijkheid kunnen we in het vervolg dus spreken van de rederijkersversie van het (lange) lied op Floris V. Er zijn thans twee redacties bekend: afgezien van Van Alkemades Stoke-editie uit 1699 kennen we sinds het proefschrift van Verkaik ook Oudt Batavien nu ghenaemt Holland (Leyden, 1606) als bron (het lied komt voor in het gedeelte dat op naam staat van Jacob Duym).Ga naar eind50 In deze pas ontdekte bron is het lied ondertekend met de zinspreuk: Verstoot niemandt. Op basis hiervan zou de identiteit van de auteur te achterhalen moeten zijn. Tot nu toe is dat echter niet gelukt. Wel is thans bekend in welke richting verder gezocht dient te worden. In het Leidse Gemeentearchief komen in de Gildenarchieven, inv.nr. 1473, drie afdelingen met liederen voor van leden van de Leidse rederijkerskamer ‘de Witte Acoleyen’.Ga naar eind51 De liederen zijn ontstaan tussen 1600 en 1606. Hieronder bevinden zich zes liederen die met Verstoot niemant (dus niet met dt) zijn ondertekend (afd. I, f. 22r; afd. II, f. 24r en f. 26v; afd. III, f. 37r, f. 40r en f. 46r). De auteur van het rederijkerslied was dus een Leidse rederijker. Hij zal het lied hebben geschreven in de late zestiende of vroege zeventiende eeuw. Raakte hij mogelijk geïnspireerd door de Stoke-editie van 1591, die door zijn stadsgenoot Jan van der Does was bezorgd? Daarin was C-K 249 immers voor het eerst geëditeerd. Contact tussen de Leidse auteur van het rederijkerslied en Jacob Duym is overigens goed denkbaar. Duym was omstreeks 1600 al geruime tijd woonachtig te Leiden.Ga naar eind52 Als ‘keizer’ van de plaatselijke rederijkerskamer ‘Orainge Lelie’ (opgericht in 1590) maakte hij deel uit van het Leidse literaire circuit. De inhoudelijke accenten komen in het rederijkerslied heel anders te liggen. In deze bewerking wordt veel uitgebreider stilgestaan bij de voorgeschiedenis, waarin Floris V Gerard van Velzen erop wijst dat hij zou moeten trouwen met zijn (Floris') liefje. Van Velzen wenst echter niet op het voorstel in te gaan. De verkrachting wordt relatief kort en in oppervlakkige termen beschreven. Aan de moord worden in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewerking zes strofen minder besteed. In afwijking van het voorbeeldlied wordt de straf van de overige samenzweerders gememoreerd en wordt het lied besloten met een korte moralisatie.
Ook op inhoudelijk niveau is er sprake van een aantal veranderingen. Ik geef een voorbeeld. In de rederijkerstekst vernemen we waar de straf van Gerard van Velzen werd voltrokken (de overlevering wil dat hij geruime tijd werd rondgerold in een ton die met spijkers was beslagen) (strofe 26): Hy werd' ghesteecken in een vat
Vol scharpe spijckeren doorslaghen
Men rold' hem door Leyden de stadt
By naest in elcx aensien drie daghen.
De situering van Gerards straf in Leiden wordt hier overigens niet voor het eerst vermeld, maar was al bekend in de vijftiende eeuw. Het lied in het handschrift-Jochems heeft de volgende lezing (strofe 38): Door die stad van Leijden sij heer Gerrit rolden
In een vat geslagen vol spijckers,
Door straten ende stegen sij hem daer solden.
Dit aen saegen daer die droevige kijckers.
Een vroegere bron waarin het gegeven opduikt, is de tweede versie van het Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum Ultraiectensium (ontstaan tussen 1486 en 1494) van Jan Gerbrandsz. van Leiden.Ga naar eind53 Ook hier gaat het om een auteur die iets met Leiden te maken heeft.Ga naar eind54 Vermoedelijk kunnen we trouwens nog een stap verder terug in de tijd. Volgens Jan Jansz. Orlers, die zich beriep op aantekeningen van Petrus Scriverius, werd Van Velzens straf ook in het korte lied (ca. 1400) namelijk al in Leiden gesitueerd.Ga naar eind55 Wat de situering van de straf in de Sleutelstad betreft, volgde de Jochems-versie dus naar alle waarschijnlijkheid gewoon de voorbeeldtekst. De Leidse rederijker stonden omstreeks 1600 dus diverse bronnen ter beschikking - schriftelijke zowel als mondelinge - waarin de naam van de stad voorkwam waar Van Velzen uiteindelijk werd gestraft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Contouren van een toekomstige editieDe observaties die in dit artikel zijn beschreven, geven aan dat er behoefte is aan voortgaand onderzoek. Dit onderzoek zou moeten resulteren in een nieuwe uitgave van de liederen over de moord op Floris V. Afgezien van een inleiding, waarin de tekstgeschiedenis uit de doeken wordt gedaan en waarin de (verdere) receptie en invloed van de liederen wordt beschreven, zou zo'n uitgave de volgende teksten beschikbaar moeten stellen: - Het lange lied (C-K 249), met versie B als uitgangspunt. De varianten van versie A kunnen in een variantenapparaat worden ondergebracht. In het geval van een standaardeditie is het wenselijk Carasso-Koks benoeming van de versies A en B aan te passen: haar versie A is nu eenmaal secundair ten opzichte van haar versie B. Om verwarring te voorkomen, spreken we in plaats van B over α en in plaats van A over β.Versie B/A - α/β als de aanduiding wordt aangepast - en versie C zouden parallel gepresenteerd kunnen worden zodat de opvallende bewerking die versie C kenmerkt in een oogopslag zichtbaar zou zijn. Afgezien van de drie versies van het lange lied, dient een nieuwe uitgave ook plaats te bieden aan de drie thans bekende bewerkingen daarvan. Het gaat, in chronologische volgorde, om de navolgende teksten: - Bewerking I: het korte lied (C-K 250).Ook de bewerking van het korte lied hoort natuurlijk in een nieuwe uitgave thuis: - Bewerking I*: het lied volgens het handschrift-Jochems.Waar het zinvol is, dienen de teksten vergezeld te gaan van de varianten die voorkomen in de overige (oude) drukken. Dat betekent dat er om te beginnen een lijst moet worden opgesteld van alle relevante bronnen. De liederen zijn alleszins de moeite waard. Ze vormen een rode draad door zeven eeuwen Hollandse, later Nederlandse geschiedenis en zijn al die tijd - tot op de dag van vandaag - van invloed geweest op de beeldvorming omtrent Floris V.
Adres van de auteur: Universiteit Leiden, Opleiding Nederlands/NLCM, Postbus 9515, nl-2300 RA Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|